De heer van Heukelom. Mijnheer de Voorzitter! ik had mij voorgeno men bij de discussien over dit onderwerp te zwijgenomdat ik niet anders dan met zekeren weerzin kan denkenlaat staan spreken over onze directe plaatselijke belasting; maar nu ik door u het voorstel hoor doen om nog eens te onderzoeken hoe de op nieuw voorgestelde wijziging zou werken, nu voel ik mij gedrongen het stilzwijgen af te breken. Wat zullen wij nog weder gaan onderzoeken, en de zaak nog weder ophouden. Waartoe zal dat leiden? De fout onzer belasting ligt niet in hare toepassing, vooral niet in die kleine wijzigingen, maar zij rust op de slechtste grondslagen die te bedenken zijn, en vandaar de ongehoord onbillijke uitkomsten waartoe zij leidt. Burgemeester en Wethouders hebben zich de moeite gegeven een onderzoek in te stellen naar de uitkomsten die vermoedelijk zouden verkre gen worden door de wijziging, in hun voorstel vervat, en hebben daarvoor een schets kohier doen opmaken over eene wijk dezer stad. Ik dank hun daarvoor; maar wat leert ons dat kohier? Dat ook bij die wijziging de be lasting blijft wat zij was: een slaan in den blinde, eene loterij! Wie dat-' kohier wil inzienkan er zich van overtuigen wat schreeuwende onbillijkhe den uit de belasting voortvloeijen. Ik heb daarop de namen van zeer rijke menschen gevonden, die slechts ƒ60 a ƒ70 in die gewijzigde belasting zou den betalen, terwijl zeker arm man ƒ35 zou moeten opbrengen. Daar nu door deze wijziging in tarieven en klassen, zoo min als door eenige andere tot geen regtvaardiger resultaat kan gekomen wordenomdat de basis van alles niet deugt, zoo acht ik alle verder onderzoek onnoodig, als tot niets anders leidende dan tot vertraging, en daar moet ik mij zeer bepaald tegen verklaren. De Voorzitter. Het schijnt dat de heer van Heukelom mij volstrekt niet begrepen heeft. Het was in de verste verte mijne bedoeling niet het kohier weder te gaan raadplegenmaar ik wilde trachten voor te komen dat de vergadering een besluit namdat later bleek niet in hare bedoeling te zijn geweest. De beer Buys beeft op dien hoogeren factor gewezendie niet zonder invloed op de berekening kan blijven, en zulks ten nadeele der meerbedoelde percelen, door winkeliers bewoond. Kunnen nu de heeren om zulks uit te makendit staande de vergadering becijferenliet is mij wel; maar ik vind bet niet wenschelijk deze quaestie zoo maar dadelijk te beslissenen dat was de reden waarom ik een uitstel van een paar dagen verzocht. Ik blijf vreezen dat de factor, door de commissie aangenomen, misschien te hoog zal zijn, en daardoor eene onbillijkheid zou worden ge pleegd juist tegen de winkeliers, die de commissie zelve had willen verligten. De heer du Kieu. Mijnbeer de Voorzitterik deel uwe vrees niet. Wij hebben al zoovele berekeningen gezien naar aanleiding van de ontwerpen van Burgemeesterskamer en van de Commissie van Financiëndat ik gerust durf aannemen de opklimming, zoo als zij hier is voorgesteld. Ik geloof niet dat daardoor eenige ingezetenen van slechter conditie zullen worden dan nu. De heer Cock. Ik vraag alleen even bet woord om te protesteren tegen de woorden, zoo even door bet geachte lid, den beer van Heukelom gebe zigd. Ik ben altijd een groot vijand van napleilen geweest en heb steeds zelf getracht mij daarvan in deze vergadering zoo veel mogelijk te onthou den. Ik beschouw als napleitenen wel als nog al forsch napleitende be schuldiging, zoo straks geheel ongemotiveerd tegen de nu aangenomen soort van belasting door dien beer ingebragt. Die quaestie immers was voor twee jaren hier aan de orde en is toen uitgemaakt. Het stelsel van belas ting, door den heer van Heukelom voorgestaan, heb ik en vele anderen toenmaals krachtig bestreden, en het thans aangenomen stelsel is toen door ons tegen de ingebragte beschuldigingen even krachtig verdedigd. Ik wil dat heden niet weder doenen zal dus de geheel ongemotiveerde, bloote gezegden van dat geachte lid niet beantwoorden. Deed ik het, ik zoude zelf in napleiten vervallen, iets dat ik niet goedkeur. Ik bepaal er mij dus toe protest aan te teekenen tegen de, mijns inziens, wel wat al te gewaagde uitdrukkingen door dien beer gebezigd ter bestrijding van een stelsel van belasting, dat toch ook geachte voorstanders in deze vergadering telt en dat bovendien door de meerderheid is aangenomen. De beer van Heukelom. De beer Cock schijnt mij niet begrepen te hebben. Het is waar dat ik onze belasting sterk blijf afkeuren, gelijk ik dit van den beginne af gedaan heb; maar ik heb nu, zoo verre ik weet, niets gezegd dat de strekking kon hebben om haar door eene andere te doen ver vangen. Integendeel ik heb mij alleen tegen een doelloos onderzoek en daaruit noodzakelijk volgend onnut uitstel verzet. Ik weet zeer goed dat de tijd voor eene verandering nog niet gekomen is. Indien er dus nagepleit is, is zulks, naar mijn bescheiden oordeel, niet door mij geschied, maar eerder door den heer Cock. De heer de Fremery. Toen ik eerst aan de kamer van Burgemeester en Wethouders en later aan den Baad heb voorgesteld dit tarief over te nemen heb ik dit alleen gedaan met het oog op de meerdere klassen. De commis sie toch stelt 36 klassen voor en wij hebben er slechts 28 aangenomen. Als nu alleen beslist wordt om den factor in ons tarief te wijzigen met be houd van de beide laatste alinea's, dan is de zaak zeer eenvoudig. Ik erken dat bij nadere becijfering de uitkomst van beide tarieven nog al verschilt. Ik zou dus wel kunnen ondersteunen uw voorstel, mijnheer de Voorzitter, om binnen een paar dagen die uitkomsten onderling te vergelijkenden uit slag van dat onderzoek aan den Raad mede te declenen eerst dan eene beslissing te nemen. De heer Buys. Ik zou inderdaad nogmaals in overweging willen geven om ons te houden aan het primitieve voorstel van Burgemeester en Wethouders. Reeds bij deze vlugtige berekening bleek mijdat het tariefdoor dat col- legie voorgesteld, hier en daar aanmerkelijk lager is dan dat van onze commissie, en ik vrees dus zeer dat, als het hooge tarief wordt aangeno men, de belasting bij uitstek zwaar zal drukken, althans op die winkeliers, «lie kamers verhuren. De vergadering heeft gewild dat wij zouden blijven in bet schuitje van Burgemeester en Wethouders. Het beste en voorzigtigste wat wij nu doen kunnen is, nu tot aan het einde toe met hen mede te varen. De heer de Fremery. Ik geloof werkelijk dat bet geen bezwaar zou opleveren die berekening nog eens na te zien. De heer Scheltema. Ik kan mij niet vereenigen met bet gevoelen van mijn geacht medelid in de Commissie van Financiën, den heer Buys, om nu het tarief van Burgemeester en Wethouders te nemen. Volgens dat tarief wordt b. v. bet belastbaar inkomen van iemand, die 100 verwoontop p. m. 220 gerekend. Volgens het bestaande tarief zou zijn inkomen zijn p. m. 44-0 en volgens dat van de Commissie van Financiën is het vermoedelijk inkomen p.m. ƒ670 en na aftrek van 250 het belastbaar inkomen p.m. 420. Wat is nu meer overeenkomstig de werkelijkheid, f 220 of ƒ420? Immers dit laatste bedrag. Ik zie dus geen bezwaar, ook nu er geen splitsing zal zijn, het tarief der commissie te nemen, te minder daar bet over het algemeen in de uitkomst niet veel verschilt van het thans bestaande. Indien ik echter aan het tarief der commissie de voorkeur blijf geven, zoo moet ik er tevens uitdrukkelijk bijvoegen dat men, al wordt dat tarief aan genomen, niet denken moet dat de belasting daardoor, althans in mijn oog, zooveel beter wordt of meer in den geest van hetgeen de Commissie van Financiën beeft voorgesteld. Dit kan het geval niet zijn, zoo lang de hoofd fout niet is weggevallen. Of het tarief iets hooger of lager isdoet niets af wat betreft de onbillijkheid en de ongelijkheid in de toepassing van den grondslag voor de bepaling van het inkomen en van den aanslag van win keliers en kamerverhuurders tegenover hen die geen winkeliers zijn of geen kamers verhuren. Die onbillijkheid blijft, zoolang de hoofdfout in onze be lasting bestaat dat is zoolang er geen splitsing is en wordt door een hoogeren of lageren factor niet in het minste weggenomen. Ik heb boven dien nog dit bezwaar tegen het tarief van Burgemeester en Wethouders, dat hun factor zoo sterk opklimmende is, waardoor zulke ongelijke en groote sprongen in de aanslagen ontstaan en dit bezwaar is in een lactor volgens het stelsel van Burgemeester en Wethouders moeijelijk op te heffen. De heer du Rieu. Ik geloof dat de vrees ongegrond is dat de winkelier hooger zou belast worden door bet voorstel der commissie. Ik heb eene berekening voor mij volgens de verschillende ontwerpen en van het bestaande en daaruit blijkt mij dat de bewoner van een buisje van 200 huurwaarde thans bij het vigerende tarief gecenseerd wordt een belastbaar inkomen te hebben van 1125, en volgens bet tarief van Burgemeesterskamer voor 1870 zal het slechts zijn 850. Als ik daarbij vergelijk het ontwerp der commissie, dan wordt het belastbaar inkomen van hem, die woont in een huis, dat 200 doet, na aftrek van ƒ250 geschat op 1199, laten we zeggen f 1200. Dat zou zijn eene verhooging van 75 bij het thans in werking zijnde kohier. Ik heb overigens tot dusverre niet gehoord dat de winkeliers te zwaar belast zijn in vergelijking met andere ingezetenen. De beer de Fremery. Heeft de heer du Rieu daarbij ook de meubel- waarde in aanmerking genomen? Anders komen wij tot andere cijfers. De beer nu Rieu. Ik heb de huurwaarde genomen zoo als zij tegen woordig hij het tarief is. Thaits wordt do waarde van het meubilair op 1000 geschat als de huurwaarde is 200. En volgens het nieuwe concept is de waarde van het meubilair ƒ600 voor eene huurwaarde van 200. De heer de Fremery. In het tarief der commissie is de meubelwaarde zeer verhoogd. De invloed daarvan zal echter onbeduidend zijn, omdat in den regel schatting zal worden gevraagd. Ik kan dus wel de verzekering geren dat deze bepaling het eindcijfer weinig of niet zal verhoogen. De Voorzitter. Dan kan liet toch geen bezwaar hebben dit punta. s. Maandag te beslissen. De heer de Fremery. Ik stel voor het tarief van Burgemeester en Wethouders te behouden. De heer van Heukelom. Ik heb in het tarief van de Commissie dat voordeel gezien dat er een meer geleidelijke overgang in gevolgd wordt, daar er 36 klassen in aangegeven wordenterwijl het ontwerp van Burge meester en Wethouders slechts 28 klassen bevat. Zou dus nu het aantal klassen van Burgemeester en Wethouders niet vermeerderd kunnen worden om eenen meer geleidelijken overgang te maken? De Voorzitter. Dat zou juist het best door een nader onderzoek kunnen blijken. De heer du Rieu. Ik moet wel onder de aandacht der vergadering brengen dat er een groot verschil bestaat in beide tarieven; want de com missie spreekt van eene som «tot en met 100", terwijl het tarief van Bur gemeester en Wethouders aanvangt van en met 60". Daarin ligt de groote fout en vind ik het een verkeerden weg om de minder gegoede klassen geheel vrij te stellen. Ik zal dus tegen het voorstel van Burge meesterskamer stemmen. De Voorzitter. Ik geloof dat het voorstef van den heer de Fremery, dat behoorlijk ondersteund wordt, nu wel vatbaar is om in stemming te worden gebragt. Ik sluit dus de discussiën Het voorstel strekt om art. 8 van het ontwerp van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. In stemming gebragt, wordt dit artikel verworpen met 10 tegen 7 steramen. Voor stemden de heeren de FremeryBijleveldHubrechtTollens BuysStoffels en Hoog. De Voorzitter. Nu kom ik weer terug op het voorstel zoo even door mij gedaan, om Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen a. s. Maandag nader een tarief ter tafel te brengen. De heer du Rieu. Mijnheer de Voorzitter, de zaak is nu van alle zijden zoo becijferd dat het beter zal zijn haar nu af te doen. Het voorstel van den Voorzitter, in stemming gebragt, wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Voor stemden de heeren de FremeryHubrecht, Buys, Stoffels en de Voorzitter. De Voorzitter Alsnu komt in behandeling het art. 8 van het ont werp der Commissie. De lieer Hubrecht. Ik zal mij nu tegen dit artikel moeten verklaren daar ik gaarne bij onderzoek had willen nagaanof dit artikel uit het stelsel van de Commissie van Financiën nu voor ons ontwerp geschikt is. Na het door den heer Buys aangevoerde betwijfel ik dit. De Voorzitter. Ik meen te moeten opmerken, dat de Raad daarom trent reeds eene beslissing heeft genomen. De heer Hubrecht. Ik meende alleen de gronden te moeten opgeven, waarom ik tegen het artikel zal stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 12