HAHIUiliN Vil DN GEKEESTEMA1 VAK LEIDER. 12. Zitting van Dlngsdag September 1869, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Wttewaall, van Wensen, Krantz, van Outeren, Tollens, Stoffels, Hubrecht, Hoog, de Fremery, Hartevelt, Goudsmit, TiclemanBijleveld, Le Poole, Buys, Dercksen, Verster, Scheltemadu Bieu, Cock, van HeukelomEigeman en van den Brandeler. De Voorzitter stelt aan de orde: I. Beëediging en installatie der nieuw inkomende raadsleden. De heer Stoffels. Mijnheer de Voorzitter! Alvorens door u worde overgegaan tot de beëediging der overige raadsleden, wenschte ik dat gij, met uw goedvinden, in mijne handen, als oudste Wethouder, de bij de wet gevorderde eeden aflegdet, als nieuw benoemd raadslid. De heer van den Brandeler legt daarop in handen van den heer Stoffels de eeden af, voorgeschreven bij art. 83 der Grondwet en art. 39 der Gemeentewet. De heer Stoffels. Mijnheer de Burgemeester! Het is mij eene aangename taak, als oudste der vergadering, u bij vernieuwing het «wees welkom in ons midden toe te roepen. Hartelijk geluk met uwe benoeming. Bij vernieuwing ziet gij daarin het bewijs, hoeveel prijs de kiezers van Leyden op u stellen. Het is eene getuigenis te meer van hunne tevredenheid in de behartiging hunner belangentot hiertoe door u getoonden derhooge ingenomenheid met al hetgeen gij, voor zoover u mogelijk was, voor het welzijn der gemeente hebt gedaan. Nogmaals dus hartelijk geluk bij deze vernieuwde keuze. Hebt gij tot dusver uwe beste krachten aangewend voor het heil van de stad onzer inwoning, het zoude overbodig zijn die bij vernieuwing u aan te bevelen; gij zult wel met lust, ijver en moed uwe moeijelijke taak blijven volbrengen en onder Gods zegen krachtig voortgaan te arbeiden voor het welzijn der gemeente Leyden. Hij zelf bekwame er u toe. De Voorzitter. Ik moet beginnen met u, mijnheer de Wethouder, mijn hartelijken dank te betuigen voor de welwillende woorden tot mij gesproken. Was het streelend voor mijn gevoel nu vóór twee jaren door de burgerij te zijn afgevaardigd naar deze vergadering, niet minder waardeer ik het an dermaal tot raadslid te zijn benoemd en alzoo de naauwere betrekking, waarin ik daardoor tot u stond, te zien bestendigd. Wanneer ik een blik sla op den tijddien het mij gegeven is met u de belangen dezer aanzienlijke gemeente te behartigenen daarbij herdenk de krachtige hulp, die ik van u ondervond, en de welwillende wijze, waarmede gij mij ter zijde stondt, dan gevoel ik mij gedrongen u daarvoor mijn welgemeenden dank te betui gen en u daarbij de verzekering te geven dat het steeds mijn streven zal zijn, mijne beste pogingen te blijven aanwenden in het belang der ge meente aan wier hoofd ik de eer heb te staan. Zijn er vele en gewigtige zaken tot stand gebragt, ik zeg er u dank voor en niet minder hun, die ik met leedwezen deze vergadering zag verlaten. Mogen zijbij het be wustzijn, tot het welzijn der stad hunner inwoning zoo krachtig te hebben medegewerkt, allen nog lang getuigen blijven van haren bloei en toene mende welvaart. Mag ik de nieuw gekozen leden thans verzoeken in mijne handen de gevorderde eeden of beloften af te leggen. De heeren Wttewaall, van Outeren, van Heukelom, Dercksen, Verster, Eigeman, Bijleveld, Goudsmit en Tollens leggen daarop in handen des Voor zitters de door de Grondwet en de Gemeentewet gevorderde eeden (beloften) af. De Voorzitter. Mijne Heeren, zoo hebt gij dan in mijne handen den plegtigen eed afgelegd en ik acht mij gelukkig u als mijne medeleden te mogen begroeten. Gewigtig is de taak, die gij gaat aanvaarden. Dat weet gij, die andermaal geroepen zijt om de belangen van ons geliefd Leyden te behartigen. Ik zeg er u dank voor, MM. HH., dat gij het mandaatu door de burgerij opgedragen wederom hebt willen aanvaarden. Blijft, wat gij tot heden deedt, uwe krachten aan het welzijn onzer stad wijden met denzelfden ijver en naauwgezetheid. En gij, die voor het eerst geroe pen wordt om aan onze beraadslagingen deel te nemenik heet uook namens mijne medeleden, hartelijk welkom. Drukt de voetstappen van de achtbare mannenwier zetels gij thans gaat innemen. Weest trouw en ijverig in het waarnemen der belangen, die u worden toevertrouwd, in één woord weesteven als zijgoede regenten. Mogen onze beraadslagingen zich kenmerken door onderlinge welwillendheiddaardoor zult gij de taak van uwen Voorzitter verligtenen moge onder den zegen des Allerhoogstcn voor deze vermaarde stad eene schoone toekomst zijn weggelegd. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag 31 Julij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 31 Augustus 1867, B, n°. 4645, (3° afd.) G. S. n°. 40, waarbij het raadsbesluit van 19 bevorens tot af- en overschrijving op de gemeentebegrooting wordt goed gekeurd. Deze wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: Begrootingen voor 1870, van: het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis; het Roomsch-Cath. Wees- en Oudeliedenhuis het Boomsch-Cath. Armbestuur; het Evang. Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis; het Werkhuis; 1869. de Kamer van Koophandel en Fabrieken; de Vereenigde Gast- en Leprooshuizen; de Gemeente-Apotheek; de Schutterij; Vrouwen Kraammoeders. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze begrootingen, ten fine van berigt en raad, te stellen in handen van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Thans meen ik de vraag in behandeling te moeten brengen of het dewensch is der vergadering dat de gemeentebegrooting dit jaar wederom eerst in de afdeelingen van den Baad worde onderzocht. Zooals de leden weten is er bij verordening bepaald dat omtrent die vraag telken jare eene beslissing zou moeten worden genomen. Wat mij betreft, zal men zich herinneren dat ik er indertijd zeer vóór gestemd wasdaar het aan de leden de gelegenheid geeft tot meer vrijmoedige uiting van hun gevoelen, zoodat ik dus wederom het voorstel daartoe aan den Baad wensch te doen. De heer Tollens. Ik ben van een geheel tegenovergesteld gevoelen als de geachte Voorzitter. De ondervinding van vorige jaren heeft mij alleen deze ervaring geschonkendat wij door het onderzoek in de afdeelingen drie of vier avonden in eene week verliezen zonder eenigen invloed hoege naamd op de latere openbare behandeling der begrooting. Ik ben dus tegen een voorafgaand sectie-onderzoek. De heer Boys. Ik ben eene geheel andere meening toegedaan dan de vorige spreker. Gedurende de weinige jaren dat ik hier zitting heb, heb ik steeds ondervonden dat het onderzoek in de afdeelingen groot nut ople vert, omdat men alleen op die wijze met de onderafdeelingen van de admi nistratie volkomen bekend wordt. Wat dit punt betreft, beaam ik dus volkomen het voorstel van den Voorzitter, om dit jaar even als in het vorige de begrooting aan een onderzoek in de afdeelingen te onderwerpen en dit nu te meer, omdat wij vele nieuwe leden in ons midden hebben, die zeer zeker gaarne deze gelegenheid zullen aangrijpen om in al de on- derdeelen der begrooting door te dringen. Maar ik heb eene andere vraag te doen? In het vorige jaar is de be grooting niet alleen gezonden naar de afdeelingen, maar later nog daaren boven naar de Commissie van Financiën om praeadvies. Dit nu is naar mijn inzien een doellooze omslag. Mij dunkt dat een grondig onderzoek in de afdeelingen een nader onderzoek door eene bijzondere commissie over bodig maakt. Keeds in het vorige jaar heb ik dezelfde bedenking geopperd en ik zou daarom wel wenschen dat er gelegenheid bestond om deze quaestie uit te maken. Levert de bestaande verordening op de vaste commissiën een bezwaar op, dan zou ik wenschen dat er in de verordening zoodanige ver andering gebragt werd als men noodig oordeelt om dat bezwaar op te heffen. Ik verklaar mij volkomen bereid daartoe het voorstel te doen. De Voorzitter. De moeijelijkheid is juist gelegen in de verordening. De heer Cock. Mijne opvatting van de zaak is deze: het onderzoek in de afdeelingen is nuttig en noodig. Daardoor leert men de zaken kennen het onderzoek is grondiger enwat ook weegtdaardoor verkort men de openbare beraadslaging. Maar het onderzoek door de Commissie van Finan ciën, die zich dagelijks met den financiëlen toestand bezig houdt en dus bij uitstek bevoegd is ook hierin haar advies te geven, dat stel ik nog boven het onderzoekin de sectiën. Mij dunkt dus, het zou het beste zijn op dezelfde wijze als het vorige jaar te handelen en het tweederlei onderzoek te behou den, maar dan dient men den rationelen weg te bewandelen en eerst de be grooting naar de Commissie van Financiën te verzenden, om haar vervolgens, voorzien van het advies dier Commissie, dat uit den aard der zaak gegrond is op dagelijksche ervaring, in de afdeelingen ter tafel te brengen. Mijne opinie is dus beide onderzoekingen te behouden. Hoe meer onderzoek toch, hoe meer licht in de zaak en hoe meer kans voor een zuinig beheer, waarop wij moeten prijsstellen. De heer Buys. Ik begrijp waarlijk niet, waarom men hier na onderzoek in de afdeelingen nog een onderzoek door de Commissie van Financiën wen- schelijk acht, terwijl men ook in de grootste gemeenten en zelfs bij de Staten-Generaal, waar het toch begrootingen geldt van vrij wat meer be- teekenis dan de onze, een sectie-onderzoek alleen voldoende acht. Het ar gument van den vorigen spreker tot behoud van het praeadvies der bijzondere commissie weegt bij mij te minder, omdat toch in de afdeelingen steeds leden van de Commissie van Financiën zitting hebben, die dus ook daar de gelegenheid hebbenhunnen ambtgenooten voor te lichten. Licht wordt er dus ruim genoeg verspreid. Trouwens niet alleen om het doellooze van den arbeidmaar om nog een geheele andere reden kom ik op tegen het dubbele onderzoek. In de laatste jaren heeft het steeds veel moeite gekost met de begrooting gereed te komen op den bij de wet bepaalden tijd. De oorzaak van dit vertraag lag hoofdzakelijk in het, ik zal niet zeggen langdradig, maar zeker langdurig onderzoek dat de begrooting tot dusver moest ondergaan. Daaraan te gemoet te komen is, dunkt mij, zeer wen- schelijk en dat zou juist gemakkelijk kunnen geschieden door opheffing van het onderzoek der Commissie van Financiën. De heer de Fremery. Ik moet den heer Buys doen opmerken voor zoover zijn bezwaar betreft omtrent het tijdig gereed zijn der begrooting, dat in de laatste jaren de begrooting slechts eenmaal niet tijdig genoeg is vastgesteld. Ik stem in gevoelen overeen met den heer Cock, namelijk behoud van het tweederlei onderzoekdoch verschil met hem in meening omtrent de te volgen orde. Er is wel veel voor te zeggen dat de financiële commissie eerst onderzoeke en haar beredeneerd rapport naar de afdeelingen verzende tot voorlichting bij haar onderzoekmaar anderzijds is er niet minder goeds in de tegenwoordige orde gelegen omdat de financiële com missie dan in staat is de soms min juiste opmerkingen van de afdeelingen 15

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 1