HABDHIBfilB TAB DIB GEHEEBTSBAAO TAB 11TDIIB.
21.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
22 October 11. worden gelezen en goedgekeurd.
Zitting van Dingsdag 3? October 1S68,
geopend des namiddags len 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandcler.
Tegenwoordig de heeren Tichler, D nessen Krantz, van Wensen Meerburg
Wttewaall, van Outeren, van Heukelom, Scheltema, Buys, de Fremcry, Hoog,
Hubrecht, Tollens, Stofiels, Goudsmit, llartevelt en van den Brandeler.
De heer Kutgers gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De Voorzitter deelt mede:
Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidholland van den 20en Octo
ber 1868, B. n°. 56 (3° afd.), G. S. n0. uT"s, waarbij het raadsbesluit van
1 Oct. tot af- en overschrijving op de gemeente-begrooting wordt goedgekeurd.
Deze wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Voordragt van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van
pensioen aan den eervol ontslagen leeraar aan de gemeente-instellingen voor
hooger en middelbaar onderwijs J. Perrin.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën, ten einde haar nog bij de deliberatiën
over de begrooting voor 1869 te behandelen.
2°. Vergelijkenden staat omtrent den hoofdelijken omslag over 1868op
gemaakt op verzoek van het raadslid van Heukelom.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dezen te doen drukken.
Aan de orde is
I. Begrootingen van de gesubsidieerde instellingen van weldadigheid en
het Israëlitisch Armbestuur, voor 1869, in verband met het rapport omtrent
de subsidiën.
De Voorzitter. Eer wij daartoe overgaan, wenschte ik de commissie,
aan wie de moeijelijke taak is opgedragen ons in deze zaak voor te lichten,
dank te betuigen, naar ik vertrouwen mag, ook uit naam der vergadering,
voor de wijze, waarop zij zich van die moeijelijke opdragt gekweten heeft. Met
belangstelling hebben wij kennis genomen van het uitvoerig rapport in deze
zoo hoogst gewigtige zaak uitgebragt. Zoo als u bekend iswerd door
den heer van Kaathoven het voorstel gedaan het rapport der commissie
aan de verschillende instellingen van weldadigheid ter kennisneming toe te
zenden. Deze hebben daarop vervolgens hunne bezwaren medegedeeld. Nu
komt het Burgemeester en Wethouders voor, dat het wenschelijk is over
den gewigtigen maatregel van vermindering dier subsidiën op dit oogenblik
nog geene beslissing te nemenmaar ons voor heden te bepalen tot de
vaststelling van het quantum van het subsidie, dat op die verschillende be
grootingen voor 1869 zal worden gebragt. De bedenkingen toch, door de
besturen dier instellingen tegen de voorgestelde percentsgewijze vermindering
der subsidiën ingebragt, zijn eerst gisteren en van enkelen zelfs eerst heden
ingekomen. Burgemeester en Wethouders achten het dus wenschelijkdat
de vergadering, om met die bezwaren voldoende te worden bekend gemaakt
en die aan een naauwgezet onderzoek te onderwerpen, daarvoor den noodigen
tijd hebbe ter overweging.
De heer Buys. Uw voorstel is mij niet geheel duidelijk, mijnheer de
Voorzitter. Mag ik daarom vragen, of nu het doel is om het rapport der
commissie aan te houden?
De Voorzitter. Ja, opdat de Baad voldoende in de gelegenheid zij
gesteld met de bedenkingen der verschillende armbesturen bekend te worden.
De heer Buys. Wanneer dat de bedoeling is, dan moet ik verklaren,
mijnheer de Voorzitter, dat ik het zeer zou betreuren, wanneer door aan
neming van uw voorstel de zaak der subsidiën al wederom tot geene be
slissing kwam. Het is nu een jaar geleden dat eene commissie benoemd
werd om deze zaak te onderzoeken en deze commissie heeft haar werk zeer
consciëntieus en op eene uitmuntende wijze verrigt. Zij heeft al de betrokken
armbesturen gehoord, en ons de bezwaren van die armbesturen ontwikkeld.
Daarenboven hebben deze na de verschijning van het verslag hun gevoelen
in verschillende adressen nader aangedrongenzoodat wij werkelijk alles
weten wat wij moeten weten om te kunnen oortleelen. En dan komt men
op het laatste oogenblik, als alles ter beslissing gereed ligt, weder met een
advies tot uitstel, waardoor de zaak althans een jaar lang precies op dezelfde
hoogte blijven zal. Ik kan mij dus bij dat advies niet neerleggen; de zaak
is rijp ter beslissing en het belang der gemeente vordert dringend dat die
beslissing eindelijk genomen worde.
De Voorzitter. Dan zou het voorstel van den heer van Kaathoven
geheel doelloos zijn. Wij zouden ja er toe kunnen overgaan om de missives
der besturen voor te lezen maar de Kaad kan dan niet geacht worden ge
heel van de daarin vervatte bezwaren gesaisisseerd te zijn. Het is intusschen
mijn voornemen en ook van Burgemeester en Wethouders om onmiddellijk
na de begrooting deze zaak in behandeling te brengen.
De beer Buys. Het zal weinig baten, mijnheer de Voorzitter, wanneer
wij het verslag dadelijk na de begrooting behandelen want het te nemen
besluit zou dan toch niet meer voor 1869 kunnen gelden. In plaats van
een termijn van twintig jaren voor intrekking der subsidiën, zullen wij er
dan althans een en twintig noodig hebben om tot dat doel te geraken. En
toch wanneer ik eene bedenking had tegen het voorstel der commissie, dan
zou het zijn dat de termijn te lang, zeker niet dat hij te kort gesteld is.
En waarom nu dit uitstel? Wij kennen immers de bezwaren, ook die ra
kende het Minnehuis, welke in een adres van den Kerkeraad der Hervorm
den breedvoerig ontwikkeld zijn? Ik zie dus waarlijk niet in dat er be
hoefte bestaat aan meer licht en wensch daarom ook niet uit te stellen wat
ter afdoening gereed ligt.
De Voorzitter. De commissie heeft zelve voorgesteld voor 1869
slechts een quantum aan te geven. In 1870 zal het dus c. q. de eerste
maal zijndat de 5 pCt. vermindering wordt toegepast. Het voorstel van
Burgemeester en Wethouders is dus eensluidend met dat van de commissie.
De heer Buys. Ik twijfel er aan, mijnheer de Voorzitter, of uwe voor
stelling wel juist is. De commissie heeft, meen ik, wel degelijk voorgesteld,
in den tijd van twintig jaren de subsidiën geheel af te schaffen.
1868.
De Voorzitter. Neen, het voorstel, om met de 5 pCt. vermindering te
beginnen, ziet op 1870; de Commissie van Financiën heeft hetzelfde gedaan
terwijl zij ten aanzien van deze begrooting het totaal bedrag der subsidiën
van /'SO,000 op ƒ44,800 wenscht te hebben gebragt.
De heer Stoffels. Hetgeen ik wilde zeggenis reeds grootendeels door
den Burgemeester in het midden gebragt. Deze zaak is nu niet spoed-
eischenddaar zijook volgens de Commissie van Financiënniet voor
1869, maar eerst voor 1870 zal wordeu toegepast althans, indien de
Kaad er toe besluit. Eene zaakzoo diep ingrijpende in de verschillende
betrokkene administratiënmag wel met bedaardheid en zonder overhaasting
behandeld worden. De voorgestelde vermindering zal dus van geen invloed
op de begrooting zijn, die wij straks gaan behandelen.
De heer Scheltema. Ik moet eenigzins verschillen van hetgeen door
den geachten eersten spreker, den heer Buys, is aangevoerd. Hoewel ik
voor dj vermindering der subsidiën benzoo kan ik mij toeh zeer goed ver
eenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethoudersomdat ik aan
de besturen der betrokkene godshuizen alle mogelijke gelegenheid wil geven
om de belangen hunner gestichten en het behoud der subsidiën te bepleiten.
Ook zal het, wat de hoofdzaak betreft, er weinig toe doen, of de zaak nu,
dan wel dadelijk na dé behandeling der begrooting wordt beslist, omdat de
vermindering der subsidiën toch eerst in 1870 zou kunnen aanvangen althans
dit is het advies der Commissie van Financiën. Wat betreft de subsidiën
voor het jaar 1869, zoo kan er, indien tot de vermindering wordt besloten,
hierdoor alleen eenig verschil ontstaan in de somdie voor dat jaar aan ieder
godshuis zal worden toegestaan.
De heer de Fremery. Het is ook mijne meening, dat er volstrekt niets ge-
praejudiciëerd wordt, door aan te nemen het voorstel van de Commissie van Fi
nanciën om nu het quantum der toe te kennen subsidiën te bepalen en later vast
te stellen of dat maximum nog zal worden verminderd en zoo ja met welk bedrag.
De heer Goudsmit. Ik beaam geheel het aangevoerde door den heer
Buys. Dat subsidie-stelsel is een onheil voor onze staden er moet een
maal een afdoende maatregel genomen worden om daaraan een einde te
maken. Sedert geruimen tijd, ik meen twee jaren, is het voorstel gedaan
om dien kanker, die aan de gemeente financiën knaagt, weg te nemen.
Vóór twee jaren reeds is eene commissie benoemd, die met kracht en ijver
is werkzaam geweest om de vraag der trapsgewijze vermindering te onder
zoeken, en zij heeft daaromtrent een uitgewerkt rapport ingediend. Alle
armbesturen zijn in de gelegenheid geweest daarvan kennis te nemen en
hunne opmerkingen er over mede te deelen. En nu eindelijk de zaak ter
tafel komt, komt men weêr met een voorstel tot uitstel. Ik zou daartoe
niet kunnen medewerken. Al wat in die twee jaren geschreven en gespro
ken is zou dus andermaal vruchteloos zijn geschied. Men zegt: de maat
regel zal niet op deze begrooting werken. Maar als men nu tot het resul
taat is gekomen, dat als beginsel moet gelden de vermindering en eindelijk
de opheffing der subsidiënwaarom zou men dan niet in die rigting al
dadelijk kunnen voortgaan? Houdt men daarentegen de zaak weêr aan,
men zal in het volgend jaar op hetzelfde standpunt staan; en als er zich
dan onverhoopt cholera of eenige andere ramp mogt voordoenzal men zich
weêr beroepen op de «omstandigheden." Dat woord «omstandigheden" is
immers zoo een echt Nederlandsche termdien men zoo gaarne bezigt als
men voor een afdoend besluit terugdeinst. De heer van Kaathoven had in
de laatste vergadering voorgesteld het rapport in handen te stellen der arm
besturen; maar hij had zich daarbij kennelijk voorgesteld, dat wij nu in
deze zitting de zaak zouden behandelen. En toch wenscht men andermaal
eene beslissing uit te stellen. Zoo doende komen wij nooit tot een einde.
En of men nu al zegge, dat het te doen is om meer licht te verkrijgen,
het is een fraai woord, maar inderdaad beteekent het niets; wij hebben
licht genoeg, als wij slechts den moed hebben om het te gebruiken.
De Voorzitter. Het doet mij zeer leed te hooren spreken van een
«echt Nederlandsche terr
in den zinwaarin het door den heer Goudsmit
wordt bedoeld. Dat de heer Buys zich tegen ons voorstel verzette, kan ik
aannemen, maar de lieer Goudsmit schijnt geheel voorbij te hebben gezien
hetgeen ik den heer Buys in antwoord op diens beweren te kennen gaf,
namelijk dat het ons stellig voornemen is om de zaak onmiddelijk na de
begrooting te behandelen. Er is dan ook zulk een haast niet bijdaar de
5 pCt. vermindering, indien daartoe mogt worden besloten, zoo als ik daar
even zeide, toch eerst in 1870 zal werken. Het blijkt intusschen, dat de
Commissie van Financiën van raeening is om nu reeds het bedrag der sub
sidiën in zijn geheel van 50.000 te verminderen tot f 44.800. Ik kan
mij dus niet begrijpenwelk bezwaar er tegen is om de beslissing tot eene
volgende vergadering aan te houden. Als het gold een onbepaald uitstel,
ware het iets anders; maar dat is hier niet het geval. Nog moet ik den
geachten spreker in herinnering brengendat deze zaak eerst sedert Decem
ber van het vorige jaar is aanhangig gemaakt. Ik blijf het dus wenschelijk
achten dat wij, na de gisteren en heden ingekomen bedenkingen door de be
sturen van weldadigheid gemaakt, de behandeling aanhouden, ten einde
met kennis van zaken te kunnen oordeelen en ik ben het daaromtrent geheel
met den heer Scheltema eens, dat, hoe men ook over de subsidiën moge
denken, wij den schijn zelfs moeten vermijden van die gewigtige aangele
genheid met overijling te behandelen.
De heer IIartevelt. De voorlaatste geachte spreker deelt zijne beschou
wingen mede over de subsidiën aan de verschillende armbesturendien kan
ker van onze begrootingenhet zij mij vergund op te merkendat wij
thans handelen over subsidiën aan vier instellingen van liefdadigheiden
straks zullen te spreken hebben over het Israëlitische Armbestuur, het
eenige dat bij exceptie sinds jaren subsidie geniet; hij alle andere diaconiën
is sinds jaren alle subsidie vervallen. Voor een oogenblik wil ik dc aan
dacht vestigen op het Gereformeerd Minnehuis, waarvan ik de eer heb
regent te zijnen verwijs naar het u bekende adres van den Kerkeraad
der Nederduitsche Hervormde Gemeente, in mijn oog van zoo veel ge-
wigtdat daarover eerst wel zeer ernstig mag worden gedacht en beraad
slaagd voor en aleer eenige verandering te brengen in het cijfer van sub
sidie door regenten van het Gereformeerd Minnehuis aangevraagd. Neemt
men het voorstel van Burgemeester en Wethouders consonant met dat van
de Commissie van Financiën aan dan is daardoor feitelijk reeds inbreuk
28