en «oor het vervolg, opdat ten dien aanzien een meer gedetailleerd rapport worde uitgebragt. De Voorzitter. Wij hebben het rapport der taxateurs gevolgd waarin de adressen nominatim behandeld zijn. Wij hadden misschien de gron den van dat rapport geheel kunnen overnemen maar wij hebben de con clusie medegedeeldzoo als wij ook met betrekking tot het kohier de slotsom van de bemoeijingen der schatters hebben overgenomen. Ik geloof echter, dat het geen bezwaar zal opleveren in het vervolg omtrent dergelijke reclames een meer ontwikkeld rapport uit te brengen. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgen de bezwaarschriften van T. J. J. Paddenburg en W. F. Kiewit. De Voorzitter. Hier heeft nu juist plaats gehad wat de heer Goudsmit heeft bedoeld. Men heeft eene vergelijking der panden gemaakt, en den aanslag daarvan nagegaanten gevolge waarvan de reclames niet geheel ongegrond zijn bevonden en dan ook eene vermindering van dien aanslag ten behoeve van deze beide adressanten wordt voorgesteld, en wel van T. J. J. Paddenburg tot een bedrag van f 225 zijnde eerst geweest ƒ375, en van W. F. Kiewit tot 300zijnde eerst geweest 350. Wordt op gelijke wijze, overeenkomstig de conclusie van het rapport, besloten. Thans volgt het bezwaarschrift van A. W. Sythofl. De heer du Rieu. Uit het bezwaarschrift van den heer Sythofl zou ik opmaken dat hij maar één perceel in de gemeente in gebruik heeft. Dus de redenering gaat dan wel op, dat zijn aanslag naar eene huurwaarde van 650 te hoog is, in vergelijking met andere percelen. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders is, dat de reclamant onbekend zou zijn met de bepaling der verordening, die een hoogeren aanslag voorschrijft, wan neer men meer dan één perceel in gebruik heeft. Maar die bepaling is hier niet van toepassing. De Voorzitter. De heer Sythoff bewoont werkelijk twee percelenen wel gedurende zes maanden, meen ik, dat op de Langebrug, terwijl hij des zomers het perceel achter de Koepoortsgracht bewoontwaarbij hij nog het genot van een tuin heeft. De heer du Rieu. In dat geval geloof ik weldat het antwoord van Burgemeester en Wethouders juist is. Maar dan had ik ook eenige meer dere ontwikkeling in het rapport wenschelijk geacht. De heer Sythofl na melijk is aangeslagen naar de huurwaarde van twee percelen. Mij dunkt, het ware een vollediger antwoord, wanneer dit bepaald in de beschikking van den llaad wierd opgenomen met verwijzing naar de bepaling in de verordening. De Voorzitter. Dus wenseht de heer du Rieu er dan te hebben bij gevoegd: «-als blijkende dat de adressant twee percelen bewoont of in ge bruik heeftnaar de bewoordingen der verordening, Kan de vergadering zich dan overigens met het besluit vereenigen op deze wijze aangevuld? Dienovereenkomstig wordt besloten. Volgt het bezwaarschrift van A. J. Binnendijk. De heer Tollens. Ten aanzien van dezen reclamant heb ik eene vraag te doen, en wel deze: of hij niet beweert, reeds in December 1867, na het overlijden zijner vrouw, zïjne woning te hebben verlaten? Is dit het geval geweest, dan is zijne reclame juist, want de gemeente-belasting wordt van Januarij tot Januarij berekend. De Voorzitter. Uit zijn request blijkt, dat hij eerst met medio Jan. zijn huis verlaten heeft. Wordt op gelijke wijze overeenkomstig de conclusie yan het rapport be sloten. Bezwaarschrift van G. A. van Deventer. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig dp conclussie van het rapport besloten. Bezwaarschrift van H. J. Coermans. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig de conclusie van het rapport besloten. De Voorzitter. Omtrent de verdere ingekomen bezwaarschriften van H. Schuurinck, P. H. J. Hofkes, H. G. Meerburg en A. Langeveld stel ik voor aan deze reclamanten te kennen te geven dat hun verzoek voor geene guustige beschikking vatbaar is. De heer du Rieu. Is dat niet wat zeer streng? Als men in de gemeente wet leest, dat de kohieren der hoofdelijke omslagen gedurende ten minste veertien dagen voor een ieder ter lezing worden nedergelegdkan men daarin dan geen aanleiding vinden om voor dat het kohier is vastgesteld hier nog deze reclames te doen beoordeelen? Ik meen dat men de menschen hierin zooveel mogelijk moet tegemoet komen; anders zouden zij verpligt zijn om nog binnen acht dagen hunne reclames bij Gedep. Staten in te dienen. Ik wenschteomdat het de eerste maal is dat deze belasting wordt ingevoerd, dat hierop nog kon worden gelet. De Voorzitter. Zoodra de termijn verstreken was, die bij de wet is gesteldhebben Burgemeester en Wethouders eene vergadering gehouden en de schatters verzocht zich onmiddellijk met het onderzoek der zaak bezig te houden. Dat is Woensdag geschied en reeds den volgenden Don derdag zijn wij vergaderd geweest tot het opmaken der rapporten. De termijn is verstreken, en nu zijn wij in de onmogelijkheid omtrent die reclames wederom de schatters te hooren. Daar men niet in tijds tegen het kohier is opgekomenzal men zich tot Gedeputeerde Staten kunnen wenden. De heer Goudsmit. Elke redenering stuit m. i. af op de ondubbel zinnige bepaling van art. 265, 2" al. der Gemeentewet. Gebonden aan de wet, valt voor ons elke redenering weg. De heer Hoog. Ik kan mij wel vereenigen, mijnheer de Voorzitter, met het denkbeeld door u vooropgezet, dat dergelijke bezwaren nu niet meer kunnen in aanmerking komen, maar ik ben tegen de conclusie, zoo als die door u is geformuleerd. Gij hadt namelijk voorgesteld- dat de verzoeken daarom voor geene gunstige beschikking vatbaar zijn;" het ware beter gezegd: «dat zij in 't geheel niet meer in aanmerking konden worden genomen." Ik vermeen dat het zaak is de bewoordingen in de op deze te laat ingekomen adressen te nemen beschikkingen in den door mij voorge stelden geest te wijzigen. De Voorzitter. De heer Hoog heeft volkomen gelijk. Ik heb mij minder juist uitgedrukt. Ik had bedoeld dat de Raad besluiten mogt aan reclamanten te kennen te geven dat hun verzoek voor geene beschikking vatbaar is. De heer Hoog. Ik meende die opmerking te moeten makenomdat ik vrees dat men anders uit die conclusie eene verkeerde gevolgtrekking zou afleiden. De conclusie van het rapport wordt hierop, ateoo gewijzigd, ronder hoof delijke stemming aangenomen. IV. Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe bplastipg. De heer van Heukelom. Nu wij genaderd zijn tot de vaststelling KW het kohier der plaatselijke directe belasting, neem ik de yrjjheid te yrqgpp of Burgemeester en Wethouders hunne gedachten hebben laten gaan over hetgeen ik vroeger betrëkkelijk dat kohier als wenschelijk heb te kenpen gegeven; om het namelijk tabellarisch te laten bewerken, in dien zin dat er rubrieken zouden gemaakt worden van personendie nagenoeg hetzelfde bedrag in de belasting betalen, waardoor men een beter overzigt over de verdeeling der belasting zou verkrijgen en dus ook beter zou kunnen oor- deelen over hare werking. Indien daartegen bij urgemeester en Wethou ders geen overgroote bezwaren bestaan (en ik kan dit niet denken), dan zou ik wel willen voorstellen dit denkbeeld nu te verwezentlijkpp, De Voorzjtter. Ik herinner mij dat dit punt doop !U js ter sprake gebragt met het doel, om die verschillende aanslagen met elkander te kunnen vergelijken. Ik wil gaarne dat denkbeeld nog eens bij Burgemees ter en Wethouders ter tafel brengen. De heer de Fremery. Als het denkbeeld van den heer ypn Ffeukpjom ondersteund uordt, wil ik ey mij gaarne mede vereenigen, Mij dunkt, hoe meer inlichtingen wij daardoor verkrijgenhoe beter. Wel zullen er eenige onkosten uit voortvloeijepdoch al mogt ook daardoor eenig artikel over- schreden wordenzal de vereffening bij den Raad dan wel gpep bezwaar vinden. De Voorzitter. Ik kan het ook te meer appuypren, daar het aantal bezwaarschriften niet groot is. De heer Cock. Ik heb er niets tegen, Ik hen voor alles wat maar in de verste verte licht kan verspreiden over wat dau opk, maar ik moet toch den heer van Heukelom vragenmet welk doel hij nu dat voorstel doet. Ik herinner mij vvel, dat die heer een dergelijk voorstel gedaan heeft, toen er nog sprake was van een nieuw belastingsplan te ontwerpen, en dat het toen zijn denkbeeld was om, bij wijze van voorbeeld, twee of drie wijken dezer stad op te nemen en de verschillende aanslagen tabella risch voor oogen te stellen, ten einde den Raad, vddr dat hij tot eene beslissing kwamin staat te stellen de verschillende aanslagen te vergelijken en te oordeelen of het aan te nemen stelsel billijk of onbillijk zoude wer ken. Dat idee vond ik toen zeer rationeel. Maar nu zijn de zaken veran derd. Wij hebben nu eene door den Raad aangenomene belasting. Ik ben dus wel genoodzaakt te veronderstellen, dat het dien heer te doen is om eene kritiek der bestaande belasting. Doch ook in dat geval heb ik niets tegen zijn voorstel, al zie ik op het oogenblik het groote praktische nut daarvan niet in. De heer van Heukelom. Ik acht dit belastingstelseleven als alle men- sehelijke zakentot de vergankelijke zaken te behooren en stel mij dus voor dat er een tijd zal aanbreken - vroeger of later waarin men ons iets anders zal voorstellen. In dien tusschentijd acht ik het nuttig zooveel mogelijk licht te verspreiden over het stelsel, dat wij nu gaan invoeren, opdat men in die toekomst, alweer meer en beter ingelicht, tot nog iets beters moge gerakenen in zoo verre geef ik het den heer Coek volkomen toe dat ik door dit voorstel kritiek wensch uit te» oefenen over dit belas tingstelsel. De heer Cock. Als dat de bedoeling isp heb ik er niets tegen. De eenige aanleiding voor mijne vraag was dan ook dit, dat ik mij meende te herinneren, dat de heer van Heukelom het bedoelde voorstel had gedaan tijdens wij nog bezig waren een nieuw belastingsplan te ontwerpen, in welk geval zijn voorstel natuurlijk eene andere strekking had dan nu. Doch het is best mogelijk dat mijn geheugen hier faalt. De Voorzitter. Ik meen mij goed te herinnerendat toen het be lastingstelsel reeds aangenomen wasde heer van Heukelom nader op zijn verzoek is teruggekomen. Maar wat hiervan ook zijik wil dat voorstel gaarne overnemen. Hoe meer licht er over de zaak verspreid wordt, hoe beter wij er over kunnen oordeelen. Wij zullen alzop ons beijveren een tabellarisch overzigt te doen bewerken van de verschillende aanslagen, om daardoor tot eene juiste vergelijking te kunnen komen van de aanslagen onderling. Het viorstel van den heer van Heukelom wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Ik stel thans voor het kohier, na de daarop gebragte verminderingen, voorloopig vast te stellen op een bedrag van 87124.04. Dat voorstel wordt met algemeene steramen aangenomen. V. Voorstel omtrent eene verbetering van den waterweg tusschen de Maas en 's Gravcnbage. Het rapport van Burgemeester en Wethouders hieromtrent is van den volgenden inhoud: «Bij missive van den Commissaris des Konings in deze provincie, van den 6ie0 Julij dezes jaars, B. 3519 (l* afd.), zijn wij, onder mededeeling van stukken, die wij de eer hebben hierbij over te leggen, uitgenoodigd u te hooren omtrent de vraag, «of door deze gemeente eenige, en zoo ja welke bijdrage zal worden verstrekt in de kosten, aan het belangrijk werk tot verbetering van den waterweg tusschen de Maas en 's Gravenhage ver bonden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 2