«chieden. Wat het door den heer Stoffels aangevoerde betreft, meen ik dat
hij te ver gaatdoor te willen dat enkele gedeelten der stad ongewied bleven
om de ingezetenen in de gelegenheid te stellen er bij wijze van bleekveld
gebruik van te maken. Dan konde men de steenen daar opbreken en gras
aanleggen. Men moet ook niet voorbijzien dat zoodanige toestand voor de
straten zelve niet wenschelijk schijnt.
De heer van Kaatiioven. Dus als de stad dat gras opruimt, waar het
te sterk is opgewassenhoe zouden dan de ingezetenen tot het wieden van
het mindere verpligt zijn? De heer Cock heeft gewezen op den inhoud van
art. 205 litt. I, waarbij aan de gemeente de zorg van wegen etc. wordt
opgele.nl, en wanneer, zooals hier beweerd is, zelfs de stoepen stads-eigen-
dom zijn dan gaat het te ver om de zorg voor het reinigen van de straten met
facultatief, maar ook tot zoo verre imperatief voor de ingezetenen temaken.
De heer Stoffels. Ik zal niets verder zeggen van het gras, omdat ik
niet aannemen kandat het daaromtrent aangevoerde door den geachten
Voorzitter ernstig gemeend is. Maar in de achterbuurtenwaar niemand
er last van heeft, zie ik niet in, dat dat gras noodzakelijk moet gewied
worden.
De heer Hubrecht. Toen het voorstel gedaan wierd om het schrobben
te verbieden, heb ik mij daarvoor verklaard. Het blijkt dan ook nu,
vooral op plaatsen waar niet wordt geschrobd, zoo als o. a. een gedeelte
der Koepoortsgracht, dat het in bet voordeel der bestrating is. Wat nu
aangaat de bepaling om het wieden verpligtend te maken, ik zoude on
gaarne dien last op de ingezetenen overbrengenen acht het ook voor de
bestrating onraadzaam.
De heer van Heukelom. Ik zal de vergadering niet lang ophouden,
maar ik mag toch ook niet geheel het stilzwijgen bewaren, omdat die be
paling omtrent het verbod van straatschrobben gemaakt zijnde op mijn voor
stel het nu wel den schijn zou hebben alsof ik mij het vaderschap
daarvan schaamde en het renieerde. Ik heb in der tijd dat voorstel gedaan
omdat ik van oordeel was en nog ben dat men onze straten met dat ge-
schrob ruïneert. Nu hoor ik klagten over morsigheid en stof als gevolgen
van het niet schrobbenik moet zeggen dat mij die ongerieven met zijn
opgevallen, maar dat zal welligt aan mij liggen, want ik beken het dat ik
mij verheug niet te lijden aan dat ziekelijke zindelijkheids gevoel onzer
Leydsche Jan-de-Wasscher's. Ik zou er mij integendeel in verheugenindien
werkelijk onze straten wat minder kraak zindelijk waren dan thans, ten ge
volge van meer bedrijvigheid en levendiger verkeer, en geloof te mogen
aannemen dat zoodanige morsigheid getuigen zou van wat meer kracht naar
ligchaam en geest bij onze klagers in dit geval. Maar dit daargelaten
waar het hier slechts op aankomt is de beantwoording der vraag, die ik be
paald tot de Commissie van Fabricage rigt: heeft de bewuste bepaling nut
tig gewerkt voor onze straten al of niet? Wordt die vraag bevestigend be
antwoord, dan moet naar mijn oordeel het verbod gehandhaafd worden.
De heer Cock. Ik vind in het tweede gedeelte van het voorstel toch
iets zeer onbillijks en zeer irrationeels. Men brengt er de kleine burgerij
geheel mede in de war. Men zegt: gij moogt niet schrobben, eene zaak
waarin zij liefhebberij schenen te hebben, en waarin men dus hunne vrij-
heid beperkt. Daarentegen waren zij tot nu toe vrij in het wiedenen de-
den dit. de een meer de andere minder. En nu krijgen zij eene verorde
ning welke hun dit op last der policie gebiedt. De menschen zullen op liet
laatst niet meer weten wat zij doen en wat zij laten moeten. Gebiedt de
welstand der straten het wieden volstrekt, welnu men ga den koninklijken
weg op en doe dit overeenkomstig art. 231 op kosten der gemeente.
I)e heer de Fremery. Bij de behandeling der algemeene policie veror
dening is aangemerkt, dat de straat bij de schoolgebouwende kerkgebou
wen en andere openbare gebouwen waar zij niet geschrobt werd er beter
uitza" dan in andere gedeelten der stad. Die omstandigheid heeft ons tot
het besluit geleid om het schrobben te verbieden ik zal om dezelfde rede
nen daarom ook nu tegen het voorstel van den heer Meerburg stemmen.
Wat het wieden betreft, ik ben ook tegen dit voorschrift, daar ik niet
gaarne aan de ingezetenen nieuwe lasten wil opleggen die zeer bezwarend
zouden zijn voor üen geringen man; bovendien betwijfel ik mede of wij wel
het regt er toe hebben. En wat het denkbeeld betreft, om dien last aan
de gemeente op te leggen, ook daar zou ik erg tegen zijn, omdat ik ge
loof, dat een dergelijk besluit, zoo er al uitvoering aan te geven is, tot
zeer aanzienlijke uitgaven leiden zou.
De heer DU Kieu. Het deed mij genoegen, dat het voorstel door den
heer Meerburg gedaan werd tot verandering dier bepaling in de policie-
verordening. Sedert die bepaling is in het leven geroepen, hebben wij
toch vele klagten gehoord over de onreinheid der straat; en ik zou veel
liever zien, indien het kosten veroorzaakte, dat de stad zich die getroostte
dan het schrobben te verbieden. Men meent, dat de straat er door be
nadeeld wordt. Ik geloof het niet. Immers het is laatstelijk gebleken, dat.
toen de Vestestraat werd verstraat, er zich eene aanzienlijke hoeveelheid
zand bevond, die er nu sedert zes weken ligt en een groot ongerief ver
oorzaakt. Als er had mogen geschrobt wordenzou het zand door het
water onder de straat zijn gekomen.
De heer Meerburg. Ik kan zeer kort zijn, daar ik niets meer bij te
brengen heb tot ondersteuning van mijn voorstel. Ik ben nog niet over
tuigd, dat door het schrobben de straat geleden heeft. Bij mij althans
ziet er de straat goed uit en wierd zij geregeld geschrobt.
De heer du Rieu. Ik moet daar nog dit bijvoegen, dat ik verwonderd
ben over de massa zand, die uit de kolken gekomen is. Het komt mij
voor dat door het verbod van het schrobben er meer en meer verstoppin
gen 'zullen ontstaan; want het zand blijlt nu in de kolken liggen, terwijl
daar vroeger eene geregelde lozing plaats had.
De heer van Heukelom. Ik moet bekennen dat ik nooit diep over de
theorie van het schrobben heb nagedacht, maar het komt mij toch zoo
oppervlakkig voor dat, wanneer het zand in kolken en waterlozingen ge
vonden wordt, zoodat zij daardoor verstopt zijn, dit zand dan hoogstwaar
schijnlijk door water daarin zal gespoeld zijn; ik kan niet begrijpen hoe
het er in zoo groote hoeveelheid in gewaaid zou zijn, maar ik herhaal het
ik ben niet sterk op dat punt. Maar in ernst! wat praat men toch alsof
dat schrobben zoo grooten invloed had op de reinheid onzer straten in het
algemeen éénmaal 's weeks rukken schoonmaaksters en werksters met em
mers en bezems gewapendop enkele plaatsen der stad (bij voorkeur langs
de grachten), uit onze huizen, om dat schrobvermaak gedurende een uurtje
te genieten; verder wordt er gedurende de overige zes dagen der week niet
meer ^edacht aan schrobben, en in de meeste straten denkt men er in
zeven dagen der week in het geheel niet over. En dat zou zulk een voor
treffelijk "werk zijn en zoo grooten invloed uitoefenen op de reinheid der
straten, ja op de gezondheid der bevolking? Geloove het wie wil, ik niet!
De heer van Kaathoven. De redenering van den heer de Fremery was
deze: dat vroeger, toen er nog mogt worden geschrobt, ook voor de mu
sea, waar dat niet geschiedde, de straat er goed uitzag. Ik kan de verze
kering geven, dat juist daar voor het groote Museum en voor het Herba
rium'een afzonderlijk schrobben heeft plaats gehad door daartoe aangestelde
personen. Dit zou dan eer voor dan tegen het schrobben pleiten.
De heer de Fremery. Ik kan het aangevoerde door den heer van
Kaathoven niet tegenspreken, maar blijf van meening dat op een aantal
andere plaatsen, waar niet geschrobt werd, zooals voor het raadhuis, de
kerk- en schoolgebouwen en meerdere openbare gebouwende straat er
beter uitziet en minder onderhoud vordert.
De heer Hartevelt. Ik ben ook geweest tegen die bepaling en blijf er
tegen. Dat schrobben doet lang zooveel kwaad niet als het droog bezemen
want daarbij wordt het vuil met eens zooveel kracht van de steenen afge
stotenzoodat zij noodzakelijk los raken. Maar ik moet bij deze gelegen
heid nogmaals wijzen op hetgeen in Rotterdam en in den Haag heeft plaats
gehad; in Rotterdam heeft men eenige maanden na het in werking treden
dier bepaling haar weder ingetrokken, uit het oogpunt van gezondheid,
en, bedrieg ik mij niet, alzoo ook in 's Hage. Eenigen tijd geleden las ik
in 'een geneeskundig tijdschrift en hoe werkelijk nadeelig het straatvuil voor de
gezondheid is, dat door droog bezemen eenigen tijd op de straten blijft
liggen, en door den wind weder wordt in beweging gebragt; dat straatvuil
is scheikundig onderzocht geworden en geeft als resultaat bestanddeelen aan
wier inademing als zeer nadeelig voor 's menschen gezondheid wordt geschetst.
Indien mijne medeleden er belang in stellen wil ik gaarne trachten hun de
gelegenheid te geven dat artikel, wat zeer kort is, te lezen.
De Voorzitter. Omtrent het wieden kan ik zeer kort zijn. De leden
der Commissie hebben mij toegestaan het voorstel, houdende bevel tot het
wieden, in te trekken. Wat het voorstel van den heer Meerburg betreft,
ik ben daar zeer legen. Ook ik meen, dat tegenwoordig de toestand der
straten veel beter is. Ik geloof niet dat door de straat te schrobben de
toestand beter zou worden, en ben het met den heer van Heukelom eens
dat, aangenomen dat hier van verbetering sprake kan zijn, er weinig heil
te wachten is van eenmaal in de week zijne straat te schrobben.
De heer TielemaN. Ik heb opgemerkt, dat waar niet geschrobt wordt,
bij nat weêr het water op de straat blijft staanzoodat men daar altijd door
de plassen moet gaan, terwijl daar, waar geschrobt wordt, het water spoe
dig wegzakt.
In hoofdelijke omvrage gebragt, wordt het voorstel van den heer Meer
burg verworpen met 8 tegen 7 stemmen.
Voor stemden de heeren Meerburg, Cock, du Rieu, van Kaathoven,
Tieleman, Stoffels en Hartevelt.
De Voorzitter. Nu is nog door de Commissie voor de strafverordeningen
voorgesteld in de 2J« alinea te lezen, in plaats van »het schrobben", "het
met water schrobben," en dc laatste alinea te veranderen als volgt: "Het
zand, dat bij herstelling der straten daarop gestrooid wordt, mag gedurende
de eerste vier weken daarvan niet weggeveegd worden", zoodat art. 95
in het vervolg zou luiden: "De bruikers der bewoonde perceelen zijn
verplmt zorg te dragen voor het reinigen van de openbare straten. Het
reinigen geschiedt door middel van droog bezemen. Zoo dikwijls echter ce
commissaris van policie op een bepaald punt en bij uitzondering het met
water schrobben der straat beveelt, moet de bruiker van het aangrenzend
perceel dit bevel binnen den tijd van twaalf uren uitvoeren. Het zand, dat
bij herstelling der straten daarop gestrooid wordt, mag gedurende de eerste
vier weken daarvan niet weggeveegd worden." Ik open daarover de discussie.
De heer Stoffels. Ik doe de vraag, of de bepaling omtrent het rein-
houden der straat duidelijk genoeg is, met het oog op het al of met
mou-en werpen van water op de straat. Ik doe die vraag daarom, omdat
er verschil van gevoelen tusschen den Commissaris van policie en bewoners
van panden dienaangaande bestaat, en ik ongaarne zoude zien dat het verboden
was de straat te begieten of er water op te wei pen. En dan vraag ik,
of het niet beter is, in dit artikel te lezen, in plaats van «den Commis
saris van policie," "het Hoofd der policie," of even als in art. 82,
»van wege den Burgemeester."
De heer Cock. Niettegenstaande ik tegen liet geheele artikel gestemd
ben en dus ook weinig genegen er amendementen op voor te stellen moet
ik toch dat van den lieer Stoffels ten sterkste ondersteunen. Ik geloot niet,
dat het raadzaam is zooveel gezag toe te kennen aan een ambtenaar, boe
verdienstelijk ook, maar die toch ondergeschikt ambtenaar blijft. Het is
immers heden uit de discussiën gebleken, dat er onlangs namens de policie
order is gegeven tot het wieden van straten, nog lang voordat er zelfs
sprake was van het maken van een ontwerpverordening daaromtrent, welk
ontwerp nu is ingetrokken. Dat ging wel wat te ver. Het schijnt mij dus
raadzaam toe dergelijk soort van orders van den Burgemeester zeiven te
doen uitgaan.
De heer Meerburg. Hetgeen de heer Cock daar aanvoert, is juist bij
mij "ebeurden ik heb eenvoudig geantwoorddat daaromtrent geen orders
waren te geven. Maar bovendien, de gemeente is ingevolge de gemeentewet
verplat de straat schoon te houden. Daar komt bij dat elke geordende
huishouding op bepaalde dagen dit of dat werk aanwijst; en nu zou opeens
eene despotieke order, waartoe naar mijne bescheiden meening de gemeentewet
geen vrijheid geeft, de ingezetenen verpligten de straat te schrobben bin
nen een bepaalde termijn.
be Voorzitter. Het slaat meer op de beestenmarkt en alle publieke