besluit is genomendat door mijn voorstel ingetrokken zou moeten wor den, en ik toch bezwaarlijk kan voorstellen dat wij zullen verklaren dat de Eaad 17 jaren heeft gedwaald, en dat hij besluiten zal dat nu een art. der gemeentewet van 1851 zal worden ingevoerd. De beer Hubrecht. De Eaad kan verklaren dat hij zich de vast stelling niet verder wil voorbehoudenmaar ik zoude het onwellevend vin den indien de voorzitter nu op eens aan de kennisneming van den Eaad onthieldwat hij haar vroeger steeds ter goedkeuring aanbood. De heer Cock. De quaestie van beleefdheid gaat mijns bedunkens niet opdaar waar het eene quaestie van wets-voorschrift betreft. Er is nog ge zegd dat er toch uit deze vergadering eene stem diende op te gaanom te beslissen of men den sedert 17 jaren gevolgden dwaalweg al of niet wilde blijven bewandelen. Mij dunkt het zal uit de heden gehouden discussiën genoegzaam blijkendat er wel bepaald eene stem is opgegaan. Niemand althans, zoo ver ik weet, heeft de tot nu door ons gevolgde gedrags-lijn verdedigd. Tegen het aangegeven idéé, om die stem in den vorm van een raadsbesluit te uitenmoet ik mij met alle bescheidenheidmaar met kracht verzetten. Eene dergelijke beslissing van den Eaad, al strekte zij ook om de tot nu toe gevolgde gedragslijn te verlaten, zoude mijns inzien niets anders zijn dan een besluitwaarbij de Eaad besloot voortaan gehoorzaam te zullen zijn aan de gemeente-wet. Met even veel regt zoude de Eaad mor gen kunnen besluitendat hij van plan was voortaan gehoorzaam te zullen zijn aan de grondwet. De heer Hubrecht. De Eaad heeft tot dusver altijd van dat voorbehoud gebruik gemaakt, door de bestekken in behandeling te nemen, en dus van zelf de zaak beslist. De heer Scheltema. De Eaad had daartoe geene bevoegdheid. De heer Hubrecht. De Eaad was er m. i. wèl bevoegd toe en heeft zich feitelijk de vaststelling voorbehouden. De Voorzitter. Het blijkt toch, dat de Eaad er aan hechtte, door al de bestekken te helpen goedkeuren. Was dat niet het geval, dan geloof ik, dat er een afzonderlijk besluit noodig was geweest. De heer van Heukelom. Hoe zal het dan met elk bestek moeten gaan Zal dan bij elk bestek moeten worden gevraagdwenscht de Eaad zich de vaststelling voor te behouden? De heer Scheltema. Het zij mij vergund daarop te antwoorden dat men verschillende zaken afgescheiden van elkander moet houden, terwijl wij nu gevaar loopen ze met elkander te verwarren. Het is nu niet de vraag hoe in het vervolg art. 179 zal toegepast worden. Dit is echter zoo moeije- lijk niet. Bij het toestaan der gelden voor ieder werk kan de Eaad bepa len of hij de vaststelling van het plan en bestek aan zich voorbehoudt. Hoe geschiedt zulks dan in andere gemeenten Doch de quaestie is nuof art. 179 al of niet wordt opgevolgd. De Voorzitter. Ik wenschte thans alleen ons bij dit bestek te bepalen. Ik geloof, dat wij nu over de opgeworpen vraag geene decisie moeten nementerwijl de leden niet van de quaestie gesaisisseerd zijn. Ik wenschte dus alleen te hebben uitgemaaktof de Eaad in dit geval aan het bestek zijne goedkeuring wil geven. Dan kan men later beslissen, of men de zaak in het vervolg aan Burgemeester en Wethouders zal opdragen. De heer Cock. Dan zal ik verpligt zijn mij van de stemming te ont houden daar ik meendat wij bezwaarlijk mogen stemmen over eene zaak waarover de wet, die boven ons staat, reeds beslist heeft. Ik wil eerst dan eene stemming over dit bestek, als er een voorstel zal zijn gedaan, dat de Eaad zich de goedkeuring voorbehoudt. En nu blijkt nog niet, dat daartoe een besluit is genomen. De heer van Outeren. Ik geef in overweging nu omtrent n°. 8 der punten van beschrijving eene beslissing te nemen. Wij hebben allen, zooals wij hier gezeten zijnreeds zoovele jaren die grove zonde tegen de ge meentewet begaandat ik niet terugdeins om haar nog ditmaalzij het dan voor de laatste maalte plegen. De heer Hubrecht. Het heeft geen bezwaar om dit bestek aan te houden, daar toch dat van de brugwerken, hetgeen nog in behandeling is, spoedig zal inkomen. De heer de Eremerï. Hoe zullen wij dan tot een eind komen, als door u geen voorstel wordt gedaan, mijnheer de Voorzitter? Zou dit dan moeten zijndoor de zaak niet weder in den Eaad te brengen. De heer Stoffels. Dan zullen Burgemeester en Wethouders geen voor stel doen en tot de aanbesteding overgaan. Mogt dan intusschen de wen- schelijkheid worden ingeziendat de Eaad dit bestek vaststelledan zal daartoe wel eene stem opgaan. De Voorzitter. Dan is het even alsof Burgemeester en Wethouders dit punt intrekken. De heer Stoffels. Ja, daar staat het zeker mede gelijk. De heer Hubrecht. Zoudt gij, mijnheer de Voorzitter, nu niet het ge voelen van de leden inwinnenof zij zich met het door den heer Scheltema gesprokene vereenigen De Voorzitter. Dat kunnen wij beter in de volgende vergadering be slissen want dan zijn de leden beter van de zaak gesaisisseerd. Ik zou dus nu in bedenking geven dit punt in te trekkener is toch geene stem opgegaan met den wensch, dat de Eaad zich de vaststelling voorbehoude. De heer Hartevelt. Hoe zullen wij nu tot de kennis komenwelk plan tot de goedkeuring van den Eaad zal behooren? Is dan niet de beste weg, dat elk plan worde vermeld op de oproepingsbriefjes, en dat alsdan de Eaad bepaaltof hij zich de vaststelling wenscht voor te behoudendan wel die aan Burgemeester en Wethouders opdraagt? Dan is de zaak op de geschikste wijze uitgemaakt bij elk bestek, en wij handelen niet in strijd met de gemeentewet. De Voorzitter. Omtrent elk werk wordt toch bij de begrooting een voorstel gedaan, en dan kan de Eaad tegelijker tijd over de goedkeuring van het bestek eene beslissing nemen. De heer du Eieu. Dat geldt dan de werken van 1869, maar niet die op de hegrooting van 1868 voorkomen; daarvan zal de Eaad geene afzonder lijke kennis bekomen. De Voorzitter. Voor 1868 is alles aanbesteed; en mogt er iets gebouwd wordendan zal de Eaad kunnen bepalendat hij zich de vaststelling van het plan wenscht voor te behouden. De heer du Eieu. Dus dat zijn dan juist de twee laatste bestekken van 1868? De Voorzitter. Ja, en wij zullen dan des noods den Eaaduitnoodigen er zich over uit te laten. De heer Cock. Nog dit, om te gemoet te komen aan de bezwaren van meer practischen aard van den heer Hartevelt. Er geschiedt geen werk, hetzij groot of kleingeene reparatieof daartoe is vooraf door den Eaad besloten en zijn althans vooraf de gelden daarvoor door den Eaad aangewe zen. Welnu, te dier gelegenheid is het juiste oogenblik daarom, zoomen het belangrijk genoeg oordeelt, zich de vaststelling der bestekken voor te behouden. En mogten soms de gelden voor eenig belangrijk werk bij de vaststelling der jaarlijksche begrooting zijn toegestaan, zonder dat op dat oogenblik een der leden aan het gewigt der bestekken dacht, ik ben over tuigd dat Burgemeester en Wethouders wel zoo welwillend zullen zijn, het soms falend geheugen der raadsleden te gemoet te komenen b. v. veertien dagen vóór eene aanbesteding ons daarvan kennis zullen willen geventen einde ons in gelegenheid te stellen van ons regt van voorbehoud gebruik te maken. De heer Scheltema. Ik wensch gaarne nog iets te zeggen tot verduide lijking mijner bedoeling. Die was niet om de goedkeuring en vaststelling van alle plannen van werkenb. v. ook van bruggengebouweuenz. aan Burgemeester en Wethouders over te latenmaar alleen van die waarvan de Eaad de goedkeuring niet verlangt te hebben en ook niet aan zich gehouden heeft; ik had meer speciaal op het oog zulke werken of wel herstellingen als nu onder punt n°. 8 zijn vermeld. Voor zulke werken staat de Eaad soms duizende guldens toe; de bestekken, ik geloof dat ik het zeggen mag, worden ter naauwernood ingezien en toch nemen wijdoor ze goed te keuren en vast te stellen, de verantwoordelijkheid er van geheel op ons. Dit is regel geworden en nog wel tegen de wet inen dit wensch ik te veranderen. Ik wensch de verantwoordelijkheid van wat tot de uitvoering behoort alleen dan op den Eaad te hebben overgebragt wanneer de Eaad dit uitdrukkelijk verlangt, en dat anders Burgemeester en Wethouders ver antwoordelijk zijn. Het betreft hier eene zaak van uitvoering, vooral zulk een bestek als dat onder n°. 8, die minder bij ons maar meer bij Burge meester en Wethouders te huis behoort en waarvan ik de verantwoordelijk heid dan ook geheel op hen wil laten rusten. De heeren van WensenHoog en Tollens hadden gedurende de beraad slaging over dit punt de vergadering verlaten. IX. Adres van A. A. van Bemmelen, om afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1867. De Commissie van Financiën raadt overeenkomstig het verzoek te beslui ten en den adressant voor 9/12 afschrijving te verleenen ten bedrage van ƒ48.78. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Heeft nog iemand eenig voorstel te doen of eenige inlichting te vragen? De heer Meerburg. Ik geloof, dat ik het verlangen van bijna alle ingezetenen uitspreek, mijnheer de Voorzitter, indien ik in overweging geef om terug te komen op de bepaling van art. 95 der algemeene policie- verordening, houdende verbod om de straat te schrobben. Als het droog weer is, vooral in deze heete dagen, dan is de last van de stof ondra gelijk, en als het nat weêr is, verkeeren de straten in een ergen toestand van onreinheid. Ik acht het wenscbelijk, dat die verbodsbepaling weder in getrokken werd. De Voorzitter. Mag ik u dan verzoeken uw voorstel schriftelijk in te dienen? De heer Meerburg. Ik wenschte nog op ééne zaak de aandacht te vestigen. Bij dezelfde algemeene policie-verordening is er bepaalddat alle hoefslagen zullen worden weggenomen. Intusschen is er op het Eapenburg nog een aanwezig. De Voorzitter. Op 1 Mei moesten zij zijn weggeruimd, en de pachter beeft daarmede genoegen genomen. Successivelijk zijn zij dan ook opge ruimd en er zijn dan ook nog slechts weinige meer overig. De heer Hubrecht. Er bestond ten deze een verschil tusschen het pacht- contract en de algemeene policie-verordening. In het eerste toch waren de hoefslagen nog behouden, terwijl zij in de policie-verordening zijn wegge vallen; de pachter heeft echter verklaard dat hij geen bezwaar heeft, dat in deze maand de hoefslagen worden opgeruimd, en hieraan zal nu gevolg wor-. den gegeven. De Voorzitter. De policie-verordening heeft dat verbod wel opgeno men, maar het pachtcontract was er mede in strijd. De pachter is evenwel welwillend genoeg geweest om zich niet te verzetten tegen het wegruimen der hoefslagen op 1° Mei. De heer Krantz. Ik wilde op het eerste punt, dat door den heer Meerburg is ter sprake gebragt, alleen dit zeggen, dat het niet verboden is de straat te besproeijen. De heer Meerburg. Dat besproeijen helpt niet veel. Over een uur is de straat weer droog. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 6