weg, om in voordeeliger toestand te geraken, of eigen exploitatie, of den duur der pacht te verlengen. Wat het eerste aangaat, zulks meenden wij ongeradende gemeente zoude, behalve het daarvoor aan te stellen perso neel, zich paarden, karren, schuiten en veel benoodigdheden moeten aan schaffen, en wij meenden dat zulk eeue onderneming, met meer voordeel, door een particulier, dan door de gemeente konde gedreven worden, en zoo werden wij geleid tot het voorstel om den pacht voor langeren tijd te gun nen en wel gedurende tien jaar met vijf' optie-jarenen verhooging der pachtsom, gedurende de vijf optie-jaren, met 20 pet. De Commissie van Financiën bestrijd dit voorstel, en meent dat, indien de tien jaren pacht verstreken zijnde pachter zich dan even goed tot den Raad kan wenden om onderhandsehe verlenging te vragenmaar dan is de toekomst voor den pachter onzeker, en wij wilden juist aan den pachter, indien hij zijne ver- pligtingen getrouw nakomthet vooruitzigt gevende pacht vijftien jaar te behoudenhetgeen ooknaar ons inzienin het belang der gemeente zou de zijn. De heer Krantz. Ik acht het juist wenschelijk niet te bepalen, welke verhooging de pachter zal uitkeeren. Als na tien jaren blijkt, dat de pacht onvoordeelig is geweest, dan zal hij ook geene verhooging geven, Maar is zij daarentegen voordeelig geweestdan zal hij eene verlenging aan vragen. Het voordeel is alzoo geheel aan de zijde van den pachter. De Voorzitter. De heer Krantz heeft gezegd: de pachter is van betere conditie, als de zaak goed uitvalt. Maar ik meen, dat juist die goede uit slag afhankelijk is van het vooruitzigt, dat hem geopend wordt; en daardoor geloof ik, dat de uitkomsten, met het oog op die vijftien jaren, ten bate zullen komen der gemeentekas. Indien niemand meer over deze zaak het woord verlangt, zal ik thans in stemming brengen, als het meest afwij kende, het rapport van de Commissie van Financiën. De conclusie van dat rapport wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Voor stemden de heeren Tollens, Cock, Meerburg, du Rieu en Krantz. De Voorzitter. Dan meen ik het er voor te mogen houden, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders is aangenomen. De heer Cock. Mag ik dan het dagelijksch bestuur attent maken, dat het uit de redactie der voordragt niet duidelijk is, hoe hoog die verhooging der pachtsom is, welke de pachter na verloop der eerste tien jaren zal moeten betalen, wil hij nog voor vijf volgende jaren pachter blijven. De woorden van het rapport der Commissie van Fabricage luiden aldus: «te verpachten voor den tijd van tien jaren met vrijlating om na verloop van dien pachttijd wederom voor vijf jaren de pacht aan te gaan, mits tegen verhooging van een vijfde der pachtsom van de eerste tien jarenwaartoe de aannemer" enz. enz. Stel nu eens, dat de pacht voor ƒ1000 per jaar wordt aangegaan, dan maakt dat over tien jaren 10,000. Een vijfde van ƒ10,000 is ƒ2000. Volgens de voorgestelde redactie zoude dus, in het door mij gekozen voorbeeld, de pachter na de eerste tien jaren voor de volgende vijfjaren, behalve de pachtsom van één duizend gulden 's jaars, nog moeten betalen ƒ2000 verhooging, als zijnde dat het bedrag van «een vijfde der pachtsom van de eerste tien jaren." En dat kan toch waarlijk de bedoeling niet zijn. De Voorzitter. Ik heb de zaak met den Secretaris besproken en ook gevonden, dat die redactie minder duidelijk was. Van daar, dat in de redactie der voordragt van Burgemeester en Wethouders deze verandering is gebragt. De heer Cock. Ik heb de aanmerking alleen gemaakt om het dagelijksch bestuur, tegen dat het zich onledig zal houden met het ontwerpen van een officiéél pacht-contractop de zaak attent te maken. Ik stel dan ook geen amendement voor. Ik ben nu echter genoodzaakt er op te wijzendat de redactie van het rapport der Commissie van Financiën mij evenmin duidelijk voorkomt. Wel is waar blijkt uit dat stuk duidelijk, dat men bedoelt eene verhooging van een vijfde der pachtsom van één jaar en niet van tien jaren 't geen in het door mij gekozen voorbeeld bedraagt ƒ200. Doch dat stuk maakt de zaak weder in een ander opzigt onduidelijk; het spreekt immers van het aangaan van een «pacht-contract voor vijf jaren, ieder jaar te ver- hoogen met 1/5 der jaarlijksche pachtsom door hem voor de eerste 10 jaren betaald." Men zoude daaruit kunnen, ja misschien moeten, opmaken, dat die verhooging telkens moet toegepast wordenb. v. aldushet eerste jaar van de vijf 1000 pacht, plus 200 verhooging, tezamen ƒ1200; het tweede jaar 1200 pacht, plus 200 verhooging, te zamen ƒ1400, en zoo voorts steeds opklimmende tot dat de vijfjaren om waren. Dit is stellig, geloof ik, de bedoeling niet. Overigens vraag ik verschooning voor deze aanmer kingen. Het is mij niet te doen om eenige vitterijmaar omdat ik het wenschelijk acht bij pacht contracten vooral duidelijk te zijn. De voordragt van Burgemeester en Wethouders wordt hierop, ingevolge het voorstel van den Voorzitter, geacht te zijn aangenomen. III. Voordragt omtrent de verpachting van de visscherij in en om deze stad. Die voordragt luidt aldus: «Men heeft onze aandacht gevestigd op de visscherijen in en om deze stad, en daarbij het wenschelijke betoogd dat deze eens voor een jaar onver- pacht blevenwaardoor men meent dat deze later productiver zullen zijn. Na deliberatie hebben wij gemeend hieraan gevolg te moeten gevenen nemen dientengevolge de vrijheid u voor te dragen de visscherij in de sin gels rondom de stad, in de trekvaart buiten de voormalige Wittepoort, de Roomburger molenslootde Mare van de Singelbrug tot aan de Kwaakbrug en de Slaag- of Stinksloot van de Haarlemmer trekvaart, tot aan de Zijl, alsmede de gaten van de Blaauwpoortsbrug en van die over de Oude Vest voor de Turfmarkt, de Mare, de Janvossensteeg en de Bakkersteeg, waar van de verhuring eindigt den laatsten dezer maand, voor één jaar niet te verpachten." Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud «De Commissie van Financiën gezien hebbende de voordragt om de vis scherij in en om deze stad, waarvan de laatste jaarlijksche opbrengst 98.15 was, in het belang der visscherij voor een jaar niet te verpachten, maakt wel eenig bezwaar daaraan hare adhaesie te verleenenzij zou meenen de vermindering van de visscherij eer te moeten toeschrijven aan slecht water dan wel aan het voortdurend vissehenzij vreest daarbij datmogt die vis scherijook al ware het slechts voor één jaar, on verhuurd blijven, de lust om die te pachten nog minder zal worden. Doch ook al mogten deze consi- deratiën niet bestaanzoo mag de Commissie niet onopgemerkt laten dat deze opbrengst eenen post op de begrooting van 1868 uitmaakt, waarop tot het doen van bepaalde uitgaaf is gerekend, welke omstandigheid haar be zwaar doet maken u te raden aan deze voordragt een gunstig gevolg te geven." De heer Tollens. Naar mijn oordeel wordt de visch hier niet zoo zeer zeldzaam doordat er veel of te veel gevisqht wordt, maar omdat het watei zich in zulk een slechten toestand bevindt dat er geen visch in leven kan veel minder er zich daarin vermenigvuldigen. De visch heeft zich naar el ders verplaatst en zal zich m. i, niet weer herwaarts begevenvoor dat het water rein is, althans zoo goed als elders. Ik ben echter niet tegen de voorgestelde proeve en wil alzoo ook het vischwater wel gedurende een jaar onverpacht laten. De Voorzitter. Ik geef toedat het voor den visch misschien minder aangenaam is zich in zulk water te bewegenmaar dat hier eene niet ver pachting wenschelijk is houd ik voor zeker; ik heb daar het effect van ge zien te Brielle, waar men de visscherij in de stads-singels ook gedurende een jaar onverpacht liet en de uitkomst was zeer gelukkig. De heer Tollens. Was het water te Brielle dan niet beter? De Voorzitter. -Neenvolstrekt niet. De heer Krantz. Het is juist door den toestand van het water, dat de visch zich verwijdert. De visch, die hier gevangen wordt, komt van buiten in de gemeente-watereu. Dus de maatregel zal toch niet helpen. De heer Hartevelt. Naar mijn idee is het water, waarover hier gehan deld wordt, zoo slecht nog niet. Ik geloof dat de visch er perfect in leven kan. Maar ik moet vragen, of, bij niet-verpachtinghet vissehen geheel en dus ook met den hengel verboden is. Als dat de bedoeling mogt zijn, zou ik er mij tegen verklaren; het vissehen met den hengel, waarvoor in Leyden zoovele liefhebbers zijn, kan geen kwaad, maar tegen het dood- vissehen met de zegen moet worden gewaakt. De Voorzitter. De bedoeling is niet het vissehen met den hengel te verbieden. Dat gaat door. De heer Krantz. De betoonde belangstelling in het leven der vissehen noopt mij de aandacht te vestigen op den toestand van het grachtwaterdat ook van veel invloed is op het leven der menschen. Gaarne wenschte ik te vernemenhoe het met de plannen tot verbetering van dien toestand gesteld is. Wij wachten nog steeds op het rapport dienaangaande. Wel zie ik de groote inoeijelijkheid in, om die zaak te regelen, maar de eer der regering van Leyden vordertdat er een besluit genomen wordt. Met genoegen heb ik vernomen dat de Hooge Regering een gedeelte der Katwijksche duinen tot waterleiding voor Leyden bestemd heeft. En ofschoon dit eene afge scheiden zaak is, zie ik daarin toch een aandrang te meer, om die der waterverversqhing tot klaarheid te brengen. De Voorzitter. De zaak is in handen van de commissie, die daartoe opzettelijk benoemd is, eene commissie van deskundigen. De heer Krantz. Ik weet dat deskundigen elders zijn benoemd tot onder zoek en dat daaraan veel tijd en kosten zullen verbonden zijn. Het is echter mijne overtuiging dat wij vergeefs elders naar raad zullen zoeken indien wij dien niet van ingezetenen kunnen krijgendie met de plaatselijke gesteldheid voldoende bekend zijn. De heer Hdbrecht. Het voorstel betreffende het rioolstelsel, waarmede naauw in verband staat het door den hoofdingenieur Beijerinck ingediende planhetwelk ook met de teekeningen bij de stukken is gevoegdis in handen der commissiedie zich met het onderzoek bezig houdt. Deze com missie bestaat uit de heeren G'onradingenieur, van Niftrik, directeur der gemeentewerken te Amsterdam, en van der Waaijen Pietersen gemeente architect te 's Gravenhagemannen die zich veelmaals op het terrein van dempen en riolering bewogenen is dusdunkt mijaan allezins bevoegde handen toevertrouwd. De heer Hoog. Ik wensch nog een enkel woord in het midden te bren gen over de eigenlijke zaak, die ons bezig houdt, waartoe ik de deliberatie terugbreng. Ik kan met de Commissie van Financiën niet instemmen, dat het wenschelijk zou zijn ook dit jaar die visscherij rondom deze ge meente te verpachten. Het is een algemeen verschijnsel, dat de vischstand al meer en meer vermindert. Ik schrijf dat niet voor een groot deel toe aan den slechten toestand van het water, maar aan het doodvisschen van het water. Ik zou er dus voor zijn, dit jaar de visscherij niet te verpach ten en die 100 liever te sacrifiërenom te zien of deze rust in de Leyd- sche wateren geen gunstig effect op den vischstand te weeg brengt; mij dunkt, dat verlies zal ruim door verbeterde pacht naderhand worden terug gevonden. De conclusie van het rapport der Commissie van Financiënalsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen. Voor stemden de heeren Coek, Meerburg, du Rieu en Krantz. Zijnde mitsdien de voordragt van Burgemeester en Wethouders aangenomen. IV. Adres van den Gemeenteraad van Alkemade, tot wijziging van het raadsbesluit van 19 December 1867. De heer Hoog. Ik heb in deze zaak steeds veel belang gesteld en stel er nog belang in. Maar ik wenschte wel dat het geheele adres en niet bloot de conclusie wierd voorgelezen; want er is eene ontwikkeling in die beschouwingen, die ik gaarne wenschte te exponeren, waartoe ik na de voorlezing het woord verzoek. Wordt voorlezing gedaan van het adres, dat aldus luidt: «Aan den Raad der gemeente Leyden, De Gemeenteraad van Alkemade acht zich verpligt zijne erkentelijkheid te betuigen voor de blijken van belangstelling, bij uw besluit van 19 Decem ber des vorigen jaars betoondin het ontworpen plan omtrent den aanleg van een rij- of kunstweg, sluitende aan den Zijldijk, en in verbinding met den Haarlemmermeerpolder, door de geldelijke bijdragen tot ondersteuning van dat planaan de gemeente Alkemade toegezegd. De Gemeenteraad koestert de hoop dat die kunstweg in de maand No vember dezes jaars gereed zal zijn, en verwacht daarvan voor de gemeente Leyden onberekenbare voordeelenomdat daardoor eene kortere gemeenschap met den Haarlemmermeerpolder zal worden verkregenmaar niet ongegrond is het vermoeden dat ook daarop reeds is gerekend bij de laatste verpachting der opbrengst van de tolgelden aan het Zijlhek bij de Spanjaardsbrugen de Gemeenteraad meent daarom vrijheid te vinden met bescheidenheid de vraag te opperenof niet bij de bepaling van het voordeel bij art. 1 van het raadsbesluit van 19 December 1867, aan de gemeente Alkemade, een maatstaf is aangenomen die niet strookt met de welwillende bedoelingen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 2