7 singen der verordening, regelende deze belasting, voorkomen, kunnen daar van, met overlegging der noodige bewijsstukken, aan den Gemeenteraad herstelling vragen, uiterlijk binnen eene maand na de dagteekening van het aanslagbillet." Hierdoor wordt gelegenheid gegeven tot wijziging in bijzondere gevallen en het doel van het voorgestelde artikel bereikt. Het zal nuttig kunnen zijn dat de inhoud van dit artikel op het aanslagbillet vermeld wordt. Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord: "Dit artikel is, wat het beginsel betreft, overgenomen uit de Amster- damsche verordeningbij eene bevolking van 243.000 zielen vindt de toe passing geen bezwaar; de moeijelijkhedenwaarop de Commissie van Finan ciën wijst, blijken dus inderdaad niet zoo groot te zijn om eene billijke herziening terug te nemen. Onjuiste berekeningen of verkeerde toepassin gen der verordeningen zijn nog nimmer alhier na het uitreiken van het aanslagbillet geconstateerder schijnt dus geene aanleiding te zijnora in deze verder te gaan, dan art. 264 en 265 bepaalt". De heer Goudsmit. Ik moet erkennen het bezwaar te deelen van de Commissie van Financiën. Ik voor mij geloof, dat deze belasting slecht werken zal. Mijne medeleden denken er anders over. Maar zooveel is zeker, dat, door eene dergelijke bepaling aan te nemen, wij weer alles op losse schroeven zouden zetten en de belasting zoo goed als niets zal op brengen. Er zullen honderden reclames inkomenzoodat wij a priori nim mer zullen kunnen rameu, wat de opbrengst zal zijn. De heer Stoffels. Ik geloof, dat het artikel toch eene nuttige strek king heeft. Wat de belasting zelve betreft, daarvan wordt het kohier op gemaakt. Maar nu kunnen er abuizen plaats hebbenieder ziet dat kohier niet in. Wanneer daartegen dus niet nog kon opgekomen worden, zouden die abuizen onherstelbaar zijn. Zij zullen zich wel zeldzaam voordoen, maar zij kunnen plaats hebben. De heer de FEEMEny. Ik meen het aangevoerde door den heer Stoffels toch een weinig te moeten betwijfelen. Ik geloof, lat de Rotterdamsche verordening eene afdoende reden heeft voor eene dergelijke bepaling; want men is daar niet met de grondslagen der belasting bekend, hier daarentegen wel: het zijn de huurwaarde en het mobilair, volgens taxatie of tarief; de belastingschuldige kan hier zeer goed zijnen aanslag zelf berekenen. In Rotter dam kent men die grondslagen niet. Hier daarentegen moet de belastingschuldige zelf de vragen beantwoorden naar de vastgestelde grondslagen. Ik zie dus niet in, waarom het hier noodig zijn kan eene maand later nog gelegenheid te geven tot reclames. Maar bovendienhet amendement der Commissie kan niet in aanmerking komenzoolang omtrent art. 16 zelf niet is beslist. De heer Buys. In het afgetrokkene ben ik een groot voorstander van het beginsel in dit artikel neergelegden toch' kan ik er mij in dit bij zonder geval niet mede vereenigen. Onze verordening waardeert het inko men algemeen zeer hoogin vele gevallenalthans van de personen die kamers bewonenbuitensporig en onredelijk hoog. Laat men al die per sonen toe tot het bewijsdat de waardering van hun inkomen te hoog is dan voorzie ik eindelooze reclames. Het middel is op zich zelf uitmuntend, maar alleen dan wanneer de maatstaf, ter bepaling van het inkomen aange nomen, strenger en naauwkeuriger wordt toegepast dan hier. Indien ik mij dus verklaar tegen het oorspronkelijke artikel, zoo kan ik mij evenmin ver eenigen met het amendement van de financiële commissie. De gemeente wet geeft elkeen gelegenheid kennis te nemen van het ontworpen kohier, en nu weet ik waarlijk niet waarom men de belanghebbenden nog eens eene tweede gelegenheid moet openen om hunne reclames te doen geldenen dat nog wel nadat het kohier reeds definitief is vastgesteld. Bovendien heeft men wel bedacht, dat als dus eene nadere wijziging van het reeds vastge stelde kohier wordt toegelatenniet alleen de geregelde administratie met verwarring wordt bedreigd, maar ook voor elke wijziging eene nadere goed keuring van Gedeputeerde Staten zou noodig worden En dat alles waarom Omdat de belastingschuldigen zich niet de moeite willen geven van het ko hier kennis te gaan nemen, zoo lang het ter visie ligt. Aangenomen al eens, dat het amendement van de financiële commissie met de voorschrif ten van de gemeentewet kan worden overeengebragtdan acht ik het toch onraadzaam het aan te nemen. De Voorzitter. Na al het gehoorde stellen Burgemeester en Wethouders voor het artikel in te trekken. Ik zal dat voorstel in stemming brengen. De heer Cock. Dat behoeft toch niet, mijnheer de Voorzitter. Wanneer Burgemeester en Wethouders een voorstel intrekken en dat voorstel wordt door niemand overgenomen, dan bestaat dat voorstel niet meer en kan er dus niet over gestemd worden. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders trekken dit art. in, tenzij een van de leden het mogt overnemen. Ik zal dan het concept raadsbesluit in zijn geheel in omvraag brengen. De heer de Fremery. Mijnheer de Voorzitter, moet niet vooraf nog beslist worden over het voorstel van de Commissie van Financiën? De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft altijd de prioriteit gehad. Daarom wilde ik haar voorstel nog in omvraag hebben gebragt. De heer du Rieu. Ik zou meenendat, nu het artikel is ingetrokken, ook van zelf is vervallen het artikel van de Commissie. Het raadsbesluit in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 6 stemmen. Tegen: de heeren van OuterenHartevelt, Buys, Goudsmit, Rutgers en Wttewaall. Het uur te ver verstreken zijn ter behandeling van de ontwerp-verordening op de invordering, zoo wordt die verdaagd tot Maandag 3 February. Daarop wordt de vergadering gesloten. 1868. Kitting van Maandag 3 Fcbrnnrij 1§68, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren de Moen, Stoffels, Tieleman, de Fremery, Hubrecht, Wttewaall-, van Heukelom, Cock, du Rieu, Hoog, Krantz, van Wensen en van dén Brandeler. De heer Tollens gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. Deze vergadering eene gecontinueerde zijnde, worden er geene notulen gelezen. Aan de orde is I. Concept-verordening, regelende de invordering der plaatselijke directe belasting. Artt. 1 en 2 worden aldus goedgekeurd: Art. 1. Aan ieder belastingschuldige, die op 1 Januarij in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft of aldaar op dat tijdstip verblijf houdt, wordt door Burgemeester en Wethouders in de eerste helft van Januarij een beschrij- vings-billet gezonden. Dit billet bevat eene beknopte opgave van de voornaamste bepalingen omtrent de heffing en invordering der belasting en de noodige vragen door beantwoording waarvan de vereischte. aangifte wordt bewerkstelligd. Art. 2. De belastingschuldigen zijn verpligt die vragen behoorlijk, be paald en zonder voorbehoud te beantwoorden, en die beantwoording door bunne handteekening te bekrachtigen. Voor hen die niet kunnen schrijven" zal de ambtenaarbelast met de ophaling der beschrijvings-billettendes gevraagd, de invulling namens hen verrigten en na voorafgaande voorlezingin tegenwoordigheid van een der den persoonmet en benevens dezen het billet onderteekenen. Het billet wordt 8 dagen na de bezorging teruggehaald. Art. 3 luid aldus: Die zoodanig billet niet heeft ontvangen of bij wien het niet is afge haald, zal vóór of op den Sisten Januarij de gevorderde aangifte [doen ter gemeente-secretarie. Evenzeer zullen zijdie in den loop des jaars belastingschuldig worden die aangifte doen. De heer van Wensen. Wanneer het nu betreft personendie b. v. in de maand Mei of Junij in de stad komen, zullen zij dan tot de maand De cember moeten wachten? De Voorzitter. Men is belastingschuldig, zoodra men in de gemeente drie maanden heeft gewoond. De heer van Wensen. Moet er dan niet een zekere tijd bepaald worden, dat men, in de stad komende, belastingschuldig is? De Voorzitter. In art. 5 wordt bepaald, dat men niet belastingschuldig isalvorens drie maanden in de gemeente te hebben gewoond. De heer van Wensen. Maar wat zal gebeuren, als men zich niet aan gegeven heeft en men wacht tot den derden termijn De Voorzitter. Dan wordt men aangeslagen van den tijd af, dat men zich gevestigd heeft. Het artikel wordt goedgekeurd. De heer Cock. Ik zou aan het dagelijksch bestuur in bedenking willen geven, of het er toe zou kunnen komen hetzij hierachter, hetzij op eene andere plaats, een artikel in te lasschen ongeveer gelijkluidend aan de be paling van art. 5 der Rotterdamsche verordening op de invordering. Mijne bedoeling daarmede is te voorzien in de drie volgende gevallen, die zich ligt kunnen voordoen en waarin mijns inziens tot nu toe nog niet voorzien is: 1°. dat de belastingschuldige mogt weigeren het billet in te vullen; 2°. dat hij slechts eenigeen niet allevragen mogt beantwoorden en 3°. dat hij niet naar waarheid de vragen mogt beantwoorden. Die drie gevallen zijn zeer denkbaar, en dan is het niet voldoende maar te verwij zen naar de strafbepalingen van art. 271 en volgende der gemeentewet. Ik voor mij ben overtuigd, dat die artikelen wel op verbruiksbelastingen, maar nimmer op hoofdelijke omslagen van toepassing zijn. Intusschen ik erken het, de zaak is eenigzins quaestieus en mijne opinie doet in zooverre weinig af. Men kan zich zelfs zijdelings tegen mij beroepen op gevolgtrek kingen, uit eenige arresten van den hoogen raad op te maken, bij welke arresten echter niet hoofdelijke omslagen, maar kaai-, haven-, brug-, weg en marktgelden behandeld werden. Doch hoe dit ook zijhet is hier de plaats niet om mij in regtskundige vertoogen te verdiepen. Het zij genoeg verwezen te hebben naar de uitmuntende, niet lang geleden verschenen, verhandeling van den heer Oosterwijk over art. 270 en volg., in de laatste uitgave der editie Boissevain onzer gemeentewet. Na dit grondig betoog is het, dunkt mij, aan geen redelijken twijfel meer onderhevig, of art. 271 en volg. zijn niet van toepassing op hoofdelijke omslagen. Doch buitendien, al waren zij hier geldig, zij zouden nog niet in alles helpen. Al laten wij de weigerachtigen ook bij herhaling beboeten, zoo zij maar blijven doorweigerenkrijgen wij nog geen aanslag, die op het kohier kan gebragt wordenen bijgevolg ook geen geld. Op het voetspoor der Rotterdamsche verordening stel ik dus voor hier het volgende artikel in te voegen »De belastingschuldige, die de vereischte aangifte niet binnen den be paalden tijd heeft gedaan of niet beantwoord heeft alle de vragen in art. 1 dezer verordening bedoeld, wordt niettemin door Burgemeester en Wethou ders aangeslagen, naar de grondslagen en op den voet vermeld in de ver ordening regelende deze belasting. Bij de beoordeeling der terugontvangen beschrijvings-billetten worden de aangiften, die onjuist zijn bevonden, ver beterd naar gronden ontleendhetzij aan de kohieren der rijks personele belasting, hetzij aan andere bewijsstukken, en worden de aanslagen in de plaatselijke directe belasting dienovereenkomstig berekend." Mijne bedoeling met dit amendement is eenvoudig in de onmagt te voor zien waarin het dagelijksch bestuur zal verkeeren bijof totale absentie van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 9