"Ten opzigte van art. 10 zou de Commissie de voorkeur geven aan de
remissie, bij het bestaande stelsel aangenomen, namelijk: «Voor elk kind
boven de vier en beneden den ouderdom van achttien jarenwordt de be
lasting met vier ten honderd verminderd." Dit is veel eenvoudiger, snijdt
vele quaestiën af en op den leeftijd van 18 jaren heeft, behalve in de hoo-
gere standendoorgaande het kind een zeker middel van inkomenten
minste zekere inkomsten."
Door Burgemeester en Wethouders is daarop hei volgende geantwoord:
'De Commissie van Financiën stelt voor om afschrijving te verleenen voor
het 5' en volgende kinderen; zij neemt dus aan, dat het billijk is op de
talrijkheid van het gezin te letten; wordt dit beginsel gehuldigd, dan
schijnt daaraan ook volledige uitvoering gegeven te moeten worden' en dan
behoort zoowel het 1«, 2', 8° en 4° als het 5» en volgende kinderen aan
spraak te geven op verligting van den opgelegden last. Dat de restitutie
door ons voorgedragen meerder moeite, meerder toezigt zoude vorderen,
kunnen wij niet toegeven. De overweging echter, dat op 18-jarigen leeftijd
de kinderen uit den burgerstand reeds iets verdienen en de korting voor
hun toegestaan daarom niet lager behoeft verleend te worden, schijnt ons
aannemelijk. In den ltn regel moet dan het woord minderjarig wegvallen,
met bijvoeging in den 2°a regel, achter het woord «belastingschuldige," «be
neden den leeftijd van 18 jaren" terwijl de 3» alinea moet inhouden: «In
wonende kinderen boven den leeftijd van 18 jaren, die wegens voortdurende
ligchaams- of zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voorzienworden
met kinderen beneden den leeftijd van 18 jaren gelijkgesteld."
De heer Goudsmit. En wat wordt er van de 2de alinea?
De heer de Fremeky. Die blijft.
De heer Goudsmit. Daar heb ik groot bezwaar tegen. Er wordt remis
sie gegeven ook voor kinderen, met wier onderhoud men niet is belast.
Als ik nu goedvind rijke bloedverwanten, neefjes of nichtjes, bij mij te
houden, waarvoor ik geen cent behoef te betalen, dan krijg ik toch re
missie. Ik geloof, dat men dit beginsel heeft te huldigen, alleen remissie
te geven voor kinderendie ik volgens de wet verpligt ben te onderhouden.
De heer de Fremery. Ik heb er geen overwegend bezwaar tegen, maar
stel toch tegenover het aangevoerde, dat men ook vijf neven of nichten
tot zich kan nemen, omdat ze onbezorgd zijn achtergebleven. Dan wordt
er chariteit geoefend, die billijke aanspraak geeft op remissie.
De heer Goudsmit. Ik geloof, dat het principe juist is remissie te ver
leenen voor hen, die ik volgens de wet verpligt ben te onderhouden. Ver
der behoort men niet te gaan. Chariteit is zeer prijzenswaard; maar de
neven en nichten, waarvan gesproken wordt, konden wel zijn bloedver
wanten tot den twintigsten graad. Ik voor mij wenschte de geheele 2° alinea
weg te laten.
De Voorzitter. Ik neem dit gaarne over.
De heer Cock. Ik zou gaarne stemming verlangen.
Het amendement, in stemming gebragt, wordt aangenomen met 13 tegen
3 stemmen.
Tegen: de heeren Cock, Kneppelhout van Sterkenburg en Rutgers.
Het artikel wordt goedgekeurd met 11 tegen 5 stemmen.
Tegen: de heeren van Outeren, du Rieu, Hartevelt, Rutgers en Wttewaall.
Art. II. Vermeerdering of vermindering gedurende den loop van het be
lastingjaar in de grondslagen dezer belasting brengt geene verandering te
weeg in den aanslag.
De Commissie van Financiën zegt daaromtrent in haar rapport: «De Com
missie acht het wenschelijk dat in art. 11 achter het woord «belasting
nog worden ingevoegd de woorden: «of in het getal leden des gezins."
Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord:
«De toevoeging, door de Commissie van Financiën voorgedragen, schijnt
ook ons noodig."
De Voorzitter. Die aanvulling wordt alzoo door Burgemeester en Wet
houders overgenomen. Ik zal het artikel, dus gewijzigd, in stemming
brengen.
Het art. wordt aangenomen met 15 stemmen tegen 1 (die van den heer
van Outeren).
Art. 12 wordt aldus goedgekeurd:
Van bet belastingschuldig cijfer wordt in verband met art. 1 een even
redig percent geheven.
Art. 13. Heeft de belastingschuldige bezwaar om schatters in zijne wo
ning toe te latendan zal voor den aanslag als maatstaf genomen worden
de rijks personeele huurwaarde van het vorige jaar, vermeerderd met een
tweede gedeelte.
De kamerhuur zal in dit geval gelijk worden gesteld met de rijks per
soneele huurwaarde van het geheele perceel.
Het rapport van de Commissie van Financiën bevat het volgende
«De 1« alinea van art. 13 komt aan de Commissie wel wat bezwarend
voor; zij zou gelooven dat de personeele huurwaarde, met een vierde ver
meerderd, genoegzaam was."
Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord:
«Hoewel de werkelijke huurwaarde in den regel wel niet hooger zijn zal
dan de rijks personeele huurwaarde, vermeerderd met 1/4, is het echter
aan Burgemeester en Wethouders bekend dat het verschil bij enkelen grooter
is, en daar elk misbruik in deze krachtig moet worden voorgekomen,
blijven zij aandringen op de verhooging door hun voorgesteld."
De heer du Rieu. Het komt mij voor, dat daar, waar men trachten
wil de huurwaarde te schatten, terwijl de rijkswet niet toelaat dat men de
woningen der belastingschuldigen huns ondanks intrede, wij bij deze ver
ordening niet eene zoo exorbitante strat mogen bepalen. Als men er toe
kan komen om van den belastingschuldige te heften wat men begrijpt dat
zijn evenredig aandeel moet zijn, dan moet men verder geene straf bepalen.
Als men een vijfde van de personele belasting bepaalt, dan kan men wel
aannemendat dit in den regel de huurwaarde is.
De lieer Cock. Ik geloof dat de heer du Rieu uit het oog verliest, wat
dc aanleiding is geweest voor deze bepaling. Om de huurwaarde van een
huis te schatten zal het toch wel noodig zijndat de schatters dat buis
binnentreden. Nu mag volgens de grondwet niemand, en dus ook geen
taxateur, het huis eens ingezeten zijns ondanks binnentreden, dan op grond
eener wet. Eene dergelijke wetsbepalingdie voor dc rijks personele be
lasting aanwezig is, ontbreekt ons hier. De wet van Augustus 1853 slaat
niet op belastingen. Evenmin schijnt art. 276 gemeentewet, volgens de
laatste interpretatie, op hoofdelijke omslagen van toepassing te zijn. Wat
nu te doen om zeker te gaan Er bleef niets anders over dan dc belas
tingschuldigendoor hun een hoog fixum in geval van weigering voor te
spiegelenals het ware te dringen om schatters in hunne huizen toe te la
ten. De geheele geest van deze verordening is om zoo veel mogelijk on
afhankelijk te worden van de personele belasting en alles aan eigen schatters
over te laten. De bedoeling was niet te kennen te geven dat anderhalf
maal de personele huurwaarde de juiste zoude zijn. In tegendeel, juist om
dat men meende, dat anderhalf maal veel te veel was, heeft men dit cijfer
aangenomen.
De Voorzitter. Door de Commissie is voorgesteld de huurwaarde slechts
met een vierde te vermeerderen. Burgemeester en Wethouders blijven echter
bij hun voorstel, om die vermeerdering op een tweede te houden.
De heer Goudsmit. Ik appuyeer hetgeen de heer Cock in het midden
heeft gebragt. Wij kunnen den belastingschuldig^ niet dwingen taxatie toe
te laten; en dan is de hier aangegeven maatstaf het eenige middel om ten
naastenbij tot de waarheid te komen. De heer du Rieu noemt dat eene
strafmaar dat is het niet. Het is niet anders dan een maatstaf om tot
eene zekere verhouding te komen.
Het artikel wordt goedgekeurd met 12 tegen 4 stemmen.
Tegen: de heeren van Outeren, du Rieu, Hartevelt en Wttewaall.
Art. 14 wordt aldus goedgekeurd:
Het dienstjaar loopt van I Januarij tot en met 31 December van elk jaar.
Art. 15. Voor het geheele jaar worden aangeslagen alle belastingschul
digen die op 1 Januarij in de gemeente verblijf houden; zij, die in den
loop des jaars zich binnen de gemeente vestigen, worden naar tijdsgelang
aangeslageneen en ander overeenkomstig art. 245 van de gemeentewet.
Het rapport der Commissie van Financiën bevat het volgende:
«Art. 15 zou de Commissie meenen dat liever dus werde geredigeerd:
«Zij die op 1 Januarij in de gemeente hun hoofdverblijf houden of er
verblevenworden voor het geheele jaar aangeslagenterwijl zijdie in
den loop des jaars zich binnen haar vestigennaar tijdsgelang worden aan
geslagen alles overeenkomstig art. 245 der wet van 29 Junij 1851 (Staats
blad n®. 85) en art. 6 der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad n®. 79)."
De Voorzitter. Op de wijziging, door de Commissie voorgesteld, is
door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord:
«De verwijzing naar de wet van 29 Junij 1851, Stbl. n®. 85, en art. 6
der wet van 7 Julij 1865 Stbl. n®. 79, wordt ook door ons noodig ge
acht; overigens gelooven wij, dat de redactie door ons voorgesteld de voor
keur verdient.
Wij zullen gaarne de beslissing aan den Raad overlaten. Wij willen wel
de aanhaling van de wet."
De heer de Iremery. Ik heb geen bezwaar tegen de aanhaling, door
de Commissie verlangdmaar heb toch meermalen in bijzondere wetten en
verordeningen gezien dat naar andere wetten verwezen wordtzonder juist
den datum en het nommer van het. Staatsblad aan te halen. Zoo wordt in
de kieswet naar de grondwet verwezen; in art. 5 van de gemeentewet lees
ik«de leden van den Raad worden gekozen door hendie op de in art. 6
der wet, regelende het kiesregt, bedoelde lijst zijn gebragt." Ik geloof dus
dat de verlangde bijvoegingen niet bepaald noodig zijn doch heb er vrede mede.
De wijziging van de Commissie wordt verworpen met 14 tegen 2 stemmen.
Voor: de heeren Cock en du Rieu.
Art. 15 wordt hierop aangenomen met wijziging van de aanhaling der wet.
De heer Hartevelt. Hoe zal nu art. 245 der gemeentewet worden
geïnterpreteerd Tot dusverre is steeds de remissie geweigerd aan diegenen
die de stad verlatenmaar zich niet van de bevolkingregisters hadden laten
afschrijven; de gemeentewet wil niet dat men in twee gemeenten in de
directe belasting wordt aangeslagen.
De lieer Stoffels. De handelingen van den Raad in deze in den laat-
sten tijd hebben reeds kunnen doen zien dat art. 245 in dien zin is toe
gepast. De weduwe Hazenberg toch had het bewijs overgelegddat zij in
eene andere gemeente meer dan eene maand gevestigd washaar is daarop
door deze vergadering restitutie gegeven.
De heer de Fremery. Het gaat toch niet op hetgeen de heer Harte
velt heeft gezegd. Juist de nieuwe wijziging in de gemeentewet geeft niet
alleen aanleiding tot betaling daar, waar men zijn hoofdverblijf heeft, maar
ook waar men vertoeft.
De heer Hartevelt. De gemeentewet zegt: «voor zooveel maanden,"
maar niet dat men te gelijk voor een vol jaar in twee gemeenten kunne
worde aangeslagen. De heer Goudsmit heeft zich in der tijd ook zeer tegen
dergelijke toepassing verklaard.
Art. 16. Onverminderd de bezwarenbedoeld bij art 265 der gemeente
wet, kunnen bezwaren ook daarop gegrond worden dat het werkelijk inko
men van den belastingschuldige minder bedraagt dan de bepaalde grondsla
gen te zijnen aanzien als belastbaar inkomen aanwijzen.
De hier bedoelde bezwaren worden onderzocht door eene commissie uit
den Raad, van drie leden, welke het vereischte onderzoek instelt, desver-
kiezende den betrokken persoon hoort en den Raad van advies dient.
Dc Raad, alzoo voorgelicht, beslist over den aanslag, met terzijdestelling
van alle grondslagenwaarop de primitieve aanslag berust.
Het rapport van de Commissie van Financiën luidt aldus: «De Com
missie. kan zich in geenen deele vereenigen met art. 16; dit zet een deur
open voor zoo ontelbare reclames, dat er geen einde aan zijn zal, maar
wat het ergste van alles ishet maakt dat aan eene belastingdie op vaste
grondslagen rustalle grondslagen ontnomen worden met in de plaats stel
ling van eenen aanslag naar de eigen opgaven der belastingschuldigen. De
Commissie moet u bepaald afraden dit artikel aan te nemen; zij zou daar
voor liever in de plaats gesteld zien art. 18 der Rotterdamsche verordening
dus luidende: «Belastingschuldigen, die bij het ontvangen van hun aan-
slagbillet vermeenen dat daarin onjuiste berekeningen of verkeerde toepas-