Voor: de heeren Meerburg, Buys, Goudsmit, Hubrecht, de Fremery en de Voorzitter. De Voorzitter. Ik zal nu het artikel, met weglating van het woord «werkelijke", in stemming brengen. Het art. wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen. Tegen: de heeren van Outeren Hartevelt, Meerburg, Buys, Goudsmit, Rutgers, Wttewaall en de Voorzitter. Art. 9. Het inkomen in art. 8 aangewezen wordt verhoogd: a. voor twee inwonende dienstboden mannelijk of vrouwelijkmet f 500 drie dienstboden, met1000 vier 2000 en voor elke dienstbode meer1000 dienstboden beneden den leeftijd van 18 jaren komen niet in aanmerking; b. voor een paard van weeldef 600 twee paarden «1200 drie 1800 vier 3000 ieder paard daarboven1200 Als paarden van weelde worden aangemerkt alle, waarvan de rijks perso- neele belasting naar de eerste klasse betaald wordt. Door de Commissie van Financiën wordt daaromtrent het volgende gezegd «Zou art. 9 niet beter dus luiden: «Het belastbaar inkomen volgens art. 8 verkregenwordt verhoogd enz." Voor de berekening der dienstboden in dit artikel zou de Commissie wenschen te volgen de voorschriften der rijks wet op het personeel, te vinden in art. 16, 2 en 3 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad n°. 4), waardoor dit art. alzoo verder zou moeten luiden: «Voor twee dienstboden of tuinmanbij denzelfden persoon of hetzelfde huis gezin in dienst, met enz." Men zou in dit artikel onder a nog kunnen stel len: «Als dienstboden worden aangemerkt alle, waarvan de rijks personele belasting naar de eerste en tweede klasse betaald wordt" en daarop de uit zondering kunnen laten volgen«dienstboden beneden den leeftijd" enz. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud «De opmerking dat het beter is ook hier «belastbaar inkomen" te schrij ven is juist; voor de tweede aanwijzing om liever «verkregen" dan «aan gewezen" te zeggen schijnt minder grond te bestaan, omdat inderdaad in art. 8 alleen gewezen wordt op welke wijze het belastbaar inkomen verkre gen wordt, maar de uitkomst zelve niet wordt vermeld. Bij art. 3 heeft de Commissie van Financiën voorgesteld de bijvoeging «in de gemeente," omdat zij zich niet kan vereenigen met het beginsel in de Rotterdamsche verordening opgenomen, dat de huurwaarde van perceelen, die men elders in gebruik heeft, mede in aanmerking zoude genomen worden. Burgemeester en Wethouders deelen die meening en hebben dien ten ge volge de bijvoeging «in de gemeente" overgenomen. Wat de dienstboden betreft wenscht de Commissie van Financiën nu eene uitbreiding aan dien grondslag te geven door opname van de omschrijving bij art. 16 van de Wet van 29 Maart 1833 Stbl. n°. 4 gegeven ih 2 en 3, waardoor ook de tuinlieden «in andere gemeenten" gehouden «hier" belastingschuldig zullen worden. Burgemeester en Wethouders achten dit niet in overeenstemming met het beginsel omtrent de huurwaarde aangera den en hebben op dien grond bezwaar in de voorgestelde toevoeging. Bij nadere overweging zijn zij echter tot de overtuiging gekomen dat bet billijk en wenschelijk is niet alleen de «inwonende" maar ook de uitwonende dienstboden, die dezelfde diensten bewijzen, te treffen en stellen mitsdien voor om in art. 9 het woord «inwonende" te laten wegvallen en alzoo allen in dezen grondslag op te nemen". De heer Buys. Al slaag ik zeer ongelukkig met mijne voorstellen, toch wil ik hier nog eens een araendement wagen. Het artikel strekt om bij de bepaling van het belastbaar inkomen der burgers ook te letten op het getal dienstboden. Zeer te regt. Want het houden van meer dienstboden onderstelt groote verteringen en grooter verteringen ook grooter inkomen. Maar is het wel consequentwanneer men dat hooger inkomen eerst begint aan te nemen bij hen die twee dienstboden houden, en dus het houden van één dienstbode gelijk stelt met het houden van geen dienstbode? Ik kan het niet gelooven, en zou daarom willen voorstellen te lezen: na. voor een inwonend dienstbode, mannelijk of vrouwelijk, met t 200, voor twee dienstboden ƒ500" enz. De heer Stoffels. Wij hebben geheel gevolgd de wet op de personele belasting, waar ook een gezin wordt vrijgesteld van de belasting voor één dienstbode. De heer de Fremery. Hetgeen de heer Stoffels zegt, is volkomen juist. Bij de personele belasting is eene dienstbode in een gezin, waar vier of meerdere kinderen zijn, vrijgesteld. Thans wordt voorgesteld om bij de eigen heffing de talrijkheid van het gezin niet in aanmerking te nemen, en de belasting alzoo onbepaald te vorderen. Men zal dus verder gaan dan bij de rijkswet is voorgeschreven. Dit komt mij niet wenschelijk voor; voor de eerste vrouwelijke dienstbode moet, dunkt mij, geene belasting gevorderd worden. De heer TielemaN. Dan zou daardoor een klein gezin bevoordeeld wor den en een groot gezinmet een aantal kinderenbenadeeld. De heer Rutgers. Ik ben tegen het amendement. Ik geloof dat het wenschelijk is de ééne inwonende dienstbode, die veelal op haren jeugdigen leeftijd voor alle werkzaamheden nog niet berekend isaan die belasting niet te onderwerpen. Ik wensch de gunstige beschikking, die daaromtrent in het ontwerp van Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, te behouden, en acht de nu voorgedragen verandering alles behalve bevorderlijk aan de zedelijkheid. De heer Goudsmit. Dat is ook niet de strekking van het amendement. De heer Buys heeft ook volstrekt niet willen belasten één dienstbode bene den de achttien jaren. De heer Rutgers. Die enkele inwonende dienstboden zullen gewoonlijk wel zijn de jonge, die voor kleiner loon dienen. De heer Goudsmit. Als men geen kinderen heeft, is een dienstbode toch reeds eene zekere weelde, terwijl hij, die b. v. met elf kinderen geze gend is en twee dienstboden houdt, wel mag geacht worden deze noodig te hebben. De heer Buys. Mijn amendement is niet begrepen, als men daarin de strekking meent te zien om zekere klassen van burgers meer te bezwaren. Het tegendeel is waar; ik wil door mijn voorstel de kleine burgerij te ge- moet komen. Stel twee gezinnenbeide een huis bewonendedat eene huur waarde heeft van 100. Het ééne gezin heeft een dienstbode, het andere niet. De concept-verordening neemt voor beide die gezinnen hetzelfde in komen, terwijl ik, uitgaande van de onderstelling dat het gezin met één dienstbode een hoogere mate van welvaart verraadt dan het andere, die ge lijkstelling wil verbreken. Men heeft gewezen op kinderen en gezegd, dat in gezinnen met veel kinderen een dienstbode niet gemist kan worden. De aanmerking is juist, maar zij behoort hier niet. Immers bij een volgend artikel wordt het belastbaar inkomen naar verhouding van het getal kinde ren verminderd. Is die vermindering niet groot genoeg, men kan dan voorstellen daarin verandering te brengenmaar te dezer plaatse behoort men in geen geval dit argument te doen gelden. De heer du Rieu. Die belasting zal weinig opbrengenals men in aan merking neemt het vorig kohier. Bij de rijkswet wordt toch ook remissie verleend voor een dienstbode, als er meer kinderen zijn. Is dat dan niet de bedoeling van den heer Buys? De heer Buys. Neen. De heer du Rieu. Dan zal het zeer bezwarend zijn voor den kleinen burgerman. Het amendement van den heer Buys wordt aangenomen met 11 tegen 6 stemmen. Tegende heeren du Rieude MoenRutgersde FremeryHubrecht en Wttewaall. De heer Cock. Ik heb geziendat er in deze verordening geene afzon derlijke verhooging is voorgesteld voor mannelijke dienstboden. Dat is echter wel bepaald bij de Rotterdamsche verordening en ook bij de rij kswet. Mij dunkt dit voorbeeld is allezins navolgenswaardig. Het houden van man nelijke dienstboden en ik bedoel hier natuurlijk alleen die, welke de wet op het personeel treft is eene zaak van zuivere luxe, die bepaald eene zekere grootere gegoedheid aanduidt, en dus ook in rekening moet komen. Ik wenschte eene dergelijke bepaling overgenomen te hebbenen stel dus het volgende amendement voor, waarvan ik stijl en taal geheel voor rekening laat van de Rotterdamsche verordening, die ze weer heeft overgenomen uit de rijkswet op het personeel: In art. 9 achter de woorden «voor elke dienst bode meer 1000" in te voegen de woorden., «voor eiken mannelijken dienstbode of tuinman dien onverminderd f 500." De heer de Fremery. Ik kan mij zeer goed vereenigen met het denk beeld om voor mannelijke dienstboden hooger aan te slaan. Maar wij heb ben eenmaal aangenomen, dat wij voor de belasting niet in aanmerking zouden nemen wat buiten de gemeente in gebruik is. Wil men dus conse quent zijndan moet ook geene belasting gevorderd worden voor een tuinman of tuinknecht, dien men elders heeft. Het ligt buiten onze be voegdheid om in andere gemeenten een onderzoek in te stellenwij zouden dus niet bij magte zijn de opgaven te controleren. Dit bezwaar acht ik overwegend en daarom ben ik tegen de voorgestelde uitbreiding. De heer Cock. Ik laat dan het woord «tuinman" uit mijn amendement weg. Ik hecht er niet aan. Die zullen wel zoo weinig voorkomen, dat het er luttel toe doen zal. Ik moet echter op een ander punt wijzen, even door den heer de Fremery aangeroerdwaaromtrent ik het niet met hem eens ben. Ik geloof namelijk niet, dat de Raad reeds in beginsel heeft uitgemaakt, dat men voor dienstboden, die men buiten de gemeente heeft, niet zoude worden aangeslagen. Ik heb wel uit een particulier gesprek met een lid van het dagelijksch bestuur gemerkt, dat dit de bedoeling is; maar ik moet er op wijzendat de zaak hier nog niet is uitgemaakt. De heer Fremery. Ik heb gesproken van het beginsel, dat niet zou worden geheven van hetgeen buiten de gemeente is, en kom dus tot de gevolgtrekking, dat daaronder ook dienstboden zijn te begrijpen. De heer Cock. En toch als ik des zomers buiten woon en daar dienstboden hebdie alsdan bij mij inwonen doch voor een gedeelte ook des winters daar buiten in mijn huis blijven wonen, zullen deze toch wel onder de woorden «inwonende dienstboden" moeten begrepen worden. De Voorzitter. Dan zou het woord «inwonende" moeten wegvallen. De heer de Fremery. Wij hebben ook voorgesteld de weglating van het woord «inwonende." De bedoeling is nu voor eiken mannelijken dienstbode het belastbaar inkomen te verhoogen met ƒ500. Het woord «tuinman" zal dan moeten wegvallen. De heer Cock. Wat de bedoeling van mijn amendement omtrent man nelijke dienstboden betreft, ben ik het met den heer de Fremery volkomen eens, er staat daarin dan ook: «dien onverminderd". Ik moet daar wel op wijzen. Zij tellen dus twee malen mede, eens in de gewone opklim mende verhooging voor dienstboden in het algemeenen dan nog eens als mannelijke dienstboden en wel tegen 500 per stuk. Het amendement van den heer Cock, hetwelk voldoende ondersteund is, wordt aangenomen met 15 stemmen tegen 1 (die van den heer Rutgers), zijnde de heer de Moen inmiddels vertrokken. Het artikel, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aange nomen met 15 steramen tegen 1 (die van den heer van Outeren). Art. 10. Voor elk minderjarig, eigen of aangehuwd, kind of inwonend kleinkind van den belastingschuldigewordt de belasting met twee ten hon derd verminderd. Ouderlooze kinderen, bij bloed- of aanverwanten inwonende, worden met eigen kinderen gelijk gesteld. Meerderjarige kinderen, die wegens voortdurende ligchaams-of zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voorzien, worden als minderjarigen beschouwd. De heer Goudsmit. Ik heb in de eerste plaats bedenking tegen de redactie. De bedoeling is toch geweest dan alleen remissie te geven, als minderjarige kinderen bij den belastingschuldige inwonen. Of is ook de bedoeling remissie te geven, als die minderjarigen elders wonen? De heer de Fremery. Dit artikel is nog bij nadere overweging door het bestuur gewijzigd. De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën is daaromtrent nóg dit opgemerkt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 7