De beer Buys. Ik had ook eene wijziging op art. 6 voorgesteld; maar deze was begrepen in het verworpen amendement op art. 5. Eene nieuwe redactie van art. 6 blij It zeker noodig; men zou aan het slot deze woorden kunnen voegen: «Ter bepaling van de percelen, welke wegens hunne be stemming bij het schatten van de huurwaarde of geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking komen, worden de regelen gevolgd, gesteld bij de artt. 5 en 6 der wet van 29 Maart 1833 (n°. 4)." De heer Stoffels. Ik heb straks reeds mijne vrees te kennen gegeven, dat het nog al tot bezwaren aanleiding geeft, tot die splitsing over te gaan. Ons doel is, dat het pand, dat de hoofdbewoner in gebruik heeft, alles insluit. Men vergete niet dat pakhuizen enz. reeds worden getroffen door de patentwet. Alleen wat tot woning of tot genoegen dient mag mijns inziens getroffen worden; dat staat ook niet in verband met bedrijf of be roep bij de wet op de patenten. Ik moet dus herhalen, wat ik zoo even gezegd heb, dat door de woorden «tot hun genoegen" genoegzaam in alles voorzien is. Al het andere is overbodig. De Voorzitter. Het amendement van den heer Buys strekt alzoo om de woorden «tot hun genoegen" te doen vervallenen dan aan het slot van art. 6 te laten volgen: «Ter bepaling van de percelen, welke wegens hunne bestemming bij het schatten van de huurwaarde of geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking komen worden de regelen gevolgdgesteld bij de artt. 5 en 6 der wet van 29 Maart 1833 (n°. 4)." De heer du Rieu. Ik blijf er tegen. Er zal eene groote ongelijkmatig heid bestaanen men zal geen maatstaf hebben ter bepaling van bet inko men. B. v. waar het geldt eene firma, wordt degeenten wiens name de panden staanvoor de huurwaarde aangeslagenterwijl de andere leden niet worden aangeslagen. De heer de Fremery. De heer Buys heeft ons meermalen medegedeeld dat de Amsterdamsche verordening zoo uitmuntend werkt. Maar nu zie ik in art. 6, 3<le al., dier verordening het volgende: «Als niet tot de bewoonde gedeelten van percelen behoorende worden geacht de zoodanige, die uitslui tend strekken tot uitoefening van beroepen en bedrijven." Op die gronden wenschte ik ook niet mijne stem aan zijn amendement te geven. De heer Cock. Toen ik voor het amendement van den heer Buys stemde, was liet eeniglijk met het oog op het eerste gedeeelte daarvan, namelijk de splitsing. Nu de splitsing vervallen is, kan ik mij met de rest minder goed vereenigen. Tk meen dat het amendement wel wat te veel omschrijft en daardoor misschien meer uitsluit dan wij bedoelen. Ik geef gaarne toe dat de woorden: «tot hun genoegen" nog al vreemd klinken en juridisch slecht te verdedigen zijn; maar nu men toch eens uit de discussiën weet, wat er mede bedoeld wordt, zoude ik ze wel durven laten staan. De heer Goudsmit. Ik gevoel het bezwaar ten aanzien van pakhuizen en dergelijke percelenen in zoover zou ik mij ook niet met het amen dement van den heer Buys kunnen vereenigen. Ik zou daarom veeleer willen hebben overgenomen de bepaling van de Amsterdamsche verordening; want ik herhaal, dat die woorden: «tot hun genoegen" niet tot mijn ge noegen in het artikel voorkomen en een valsch begrip uitdrukken. Men houdt niet tot zijn genoegen een stalwel de paardendie men daarin heeft. Het geeft daarenboven aanleiding tot allerlei moeijelijkheden, ter wijl als men de Amsterdamsche verordening volgtin alles goed voorzien is. De bepaling: «Als niet tot de bewoonde gedeelten van percelen behoo rende worden geacht de zoodanige, die uitsluitend strekken tot uitoefening van beroepen of bedrijven," zou dan onmiddellijk achter art. 5 kunnen volgenen de zaak is dan zoo duidelijk en klaar als mogelijk is. De heer Buys. Ik trek dan mijn amendement in. Op de voorgestelde wijze zal men althans iets bebbeu. De Voorzitter. Die bepaling zou dan achter art. 5 komen als 2d» alinea, en wordt alzoo door Burgemeester en Wethouders overgenomen. Ik zal het artikel aldus aangevuld in stemming brengen. De heer van Outeren. Ik moet verklarendat ik nog in bet geheel niet op de hoogte der quaestie ben; want het betreft nu eene bepaling, die zoo op eens te berde wordt gebragt en waarvan de strekking daardoor niet zoo gemakkelijk kan beoordeeld worden. Ik doe de vraag, of in het geval, daar straks door den heer de Fremery bedoeld, al dan niet door de nu voorgestelde bepaling zal worden voorzien. De heer df. Fremery. Ja. Het artikelaangevuld als boven wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. En dan zullen nu in art. 3 vervallen de woorden «tot hun genoegen." Ik open nu de beraadslaging over art. 6. De heer Cock. Is art. 3 dan al aangenomen De Voorzitter. Ik dachtdat ;k het wel kon beschouwen als zonder stemming te zijn aangenomen. Ik had juist van te voren gezegd, dat er nu de woorden «tot hun genoegen" uitvielen. Art. 6. Gestichten van liefdadigheid en inrigtingen van algemeen nut worden als zoodanigniet beschouwd als bewoonde perceelenonverminderd de belastingschuldigheid van de in die inrigtingen wonende doch niet ver zorgde personen. De heer Hartevelt. Hoe zal men de belastingschuldigheid der perso nen, die in die gestichten wonen, constateren? Zal dat door taxatie geschieden De heer ^stoffels. Op dezelfde wijze als bij de personele belasting. De heer de Fremery. Als zij geene preuves of verzorging genieten worden zij even als anderen belastingschuldig zoo daartoe termen zijn. De heer du Kieu. Er is op dit artikel nog eene opmerking van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Juist. Zij is van den volgenden inhoud: «Wat art. 6 aangaat, hieromtrent zou de Commissie de voorkeur geven aan de redactie der Kotterdamsehe verordening, voorkomende in 5 A, art. 2en daarom lezen De aanslag voor de perceelen of gedeelten van die bij gestichten van liefdadigheid en inrigtingen van algemeen nut in gebruikwordt niet in rekening gebragtterwijl voor die gedeeltentot woning of bijzonder ge- 1868. bruik bestemdde bewoner of gebruiker geacht wordt voor het volle bedrag te zijn aangeslagen." Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord: «Burgemeester en Wethouders hebben bezwaar in de overname. Den aan slag voor de perceelen achten zij eene min juiste en betwistbare omschrij ving, waaruit zou kunnen worden opgemaakt, dat er belasting geheven wordt van die perceelen. Ook de schijnals of er belasting geheven wordt van het pand zelve, moet vermeden worden. Zij wenscben dus dat de primitieve redactie zal gehandhaafd worden." De heer de Fremery. In de Kotterdamsehe verordening is zeer teregt gesproken van «de aanslagen," dat zijn de aanslagen naar de grondslagen der personele belasting. Die hebben wij hier niet; de verlangde wijziging kan dus hier geene toepassing vinden; ik acht dus de redactie door Burge meester en Wethouders voorgesteld beter. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben dus gemeend dit artikel te moeten handhaven. De heer du Rieu. Ik wenschte dan maar eenvoudig artikel 6 in rond vraag te hebben gebragt. Het artikel wordt aangenomen met 15 tegen 2 stemmen. Tegende heeren du Rieu en Buys. Art. 7. De waarde van het meubilair wordt a. gesteld in verhouding van de huurwaardezooals volgt van 50 tot en met 60 huurwaarde 2 X die waarde, n tt 60 tt tt ft tt 80 tt 3 tt tt it 80 M tt tt tt 100 tt 4 tt n it 100 ff n U tt 200 tt 5 tt u 200 ft tt U tt 500 tt 6 tt tt n 500 ft tt tt tt 800 tt 7 tt tt 800 u a tt tt 900 tt 8 tt tt u 900 tt n tt tt 1000 tt 9 tt tt u 1000 en hooger 10 tt b. of ten verzoeke van den belastingschuldige geschat. De kosten van deze schatting komen ten laste der gemeente. Onder meubilair worden begrepen al de voorwerpen, bij art. 13 van de wet van 29 Maart 1833, houdende belasting op het personeel, Staatsbl. n°. 4, als belastbaar aangewezen. Her rapport der Commissie van Financiën bevat dienaangaande het volgende: «In art. 7 zou de Commissie duidelijkshalve wenschen te lezen: «Van boven 50 tot en met" en zoo vervolgens, waardoor alle verschil omtrent classificatie der genoemde nummers vervalt. Eene gelijke opmerking geldt voor de classificatie, in art. 8 aangegeven." Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende antwoord gegeven «Met verwijzing naar den staat, achter de memorie van toelichting gevoegd waarin eene huurwaarde van 50 vermeld wordt, kunnen Burgemeester en i Wethouders zich niet wel vereenigen met het voorstel van de Commissie I van Financiën om de heffing aan te vangen boven de 50. Zij erkennen echter gaarne dat de bedoeling nog duidelijker zal uitkomen, als voor het cijfer van 50 in den eersten regel de woorden van en met geplaatst wor den en in den tweeden regel van 60 en zoo vervolgens." De Voorzitter. Wij wenschten alzio reeds ƒ50 huurwaarde te belasten, en dus voor de eerste maal met ƒ50 te beginnen. De heer Buys. Ik wilde juist het voorstel der Commissie ondersteunen, daar de redactie van het artikel mij onduidelijk toeschijnt. Men kan toch bezwaailijk in de 1ste alinea zeggen: van ƒ50 tot en met f 60, en dan weer van f 60 tot en met 80 enz. De Voorzitter. Dan komen wij weêr in de moeijelijkheid van verleden jaar, als wij zeggen: tot ƒ60, tot ƒ80 enz. De heer de Fremery. Er zijn welligt nog een aantal perceeltjes tus- schen ƒ80 en ƒ81 huurwaarde, die niet vrijgesteld mogen worden. In de rijksbelasting vindt men ook dezelfde omschrijving: «van en met", en die aanwijzing is, dunkt mij, duidelijk. De heer du Rieu. Ik meen dat in de rijkswet niet te hebben gezieu, maar wel tot beneden ƒ60, en dus van ƒ50 tot beneden ƒ60, en dan van 60 tot beneden ƒ80 enz., en dat is ook, dunkt mij, veel rationeler. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hechten er nog al aan om te beginnen van ƒ50 tot en met ƒ60. De heer du Rieu. Men zou dan kunnen zeggen «tot beneden ƒ60" enz. De heer de Fremery. Onze bedoeling is steeds geweest, de geringere klasse niet te hoog te belasten. Brengt men nu de huurwaarde van ƒ60 onder een hoogeren factor, dan is dit in strijd met het beginsel eenmaal door ons aangenomen. Ik moet mij dus tegen de voorgestelde wijziging verklaren. De Voorzitter. Misschien ware het duidelijker te lezen«van en met 50 tot en met.60", «van ƒ60 tot en met ƒ80" enz. De heer du Rieu. Mij dunkt, het ware dan beter te lezen: «boven 60 tot en met ƒ80." De Voorziteer. Dat is hetzelfde. Ik geloof, dat het best aan het be zwaar ware te gemoet te komendoor voor de eerste maal te lezen«van en met 50", en dan bij de volgende alinea's niet meer «van en met". De heer de Fremery. In onze oude verordeningen stond altijd «van af"; dit was mogelijk duidelijker, maar op die redactie is in der tijd aanmerking gemaakt; om die reden is nu eene andere omschrijving gegeven. De heer du Rieu. Als men dun zeide: «van boven ƒ60", dan was de zaak volkomen duidelijk. De Voorzitter. Ik wil dit gaarne overnemen. Wij zouden dan moeten lezen: «van en met 50 tot en met 60, van boven 60 tot en met 80, van boven 80 tot en met" enz. Met voorschreven wijziging wordt het artikel met algemeene steramen goedgekeurd. Art. 8. De werkelijke huurwaardevermeerderd met vijf percent van de waarde van het meubilair, wordt ter bepaling van het belastbaar inko men vermenigvuldigd als volgt: 6

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 5