De lieer Stoffels. Ik stel mij de zaak volgenderwijs voor: Tweernen- schen bewonen elk een huis van vijf honderd gulden. De een heeft dat huis als zoodanig noodig voor zijn gezinen heeft gehuurd in evenredigheid van zijn belastbaar kapitaal. De ander heeft gehuurd om door dat huisen het verhuren van kamers er van, zijn middel van bestaan te vinden. Door de opbrengst daarvan komt hij tot zijn belastbaar kapitaal. Kreeg hij nog restitutie of afschrijving ten gevolge van verhuring, zeker zou hij bevooi- regt zijn boven den eerstendie door het huis zelf geene inkomsten ver krijgten splitsing in deze zou zeker tot groote moeijelijkheid aanleiding geven. De heer üe Fremery. Er zal dus eene vergoeding moeten gegeven wor den aan den hoofdbewonerook al wordt door den inwonendeomdat hij minderjarig is, niet bijgedragen. Het voorstel leidt dus tot een totaal ver lies voor de gemeentekas, De heer Buts. Ik begrijp waarlijk niet de kracht van het argument, dat men tegen mij aanvoert. Aangenomen dat door de huurwaarde lager te stellen de gemeente werkelijk schade lijdt, mag dat dan eene reden zijn om onregt te plegen, om de huurwaarde hooger te stellen dan zij inderdaad is? Maar daarenboven, hoe kan men met mogelijkheid beweren dat de ge meente schade zoude lijden? Wij bepalen, welke som ter voorziening in de behoeften van de kas noodig is en slaan die om over zeker belastbaar kapi taal. Is dat kapitaal grootdan zullen wij weinigeis het kleindan zullen wij meerdere percenten heftenziedaar het eenig verschil. De heer de Fremery. Het amendement van den heer Buys heeft wel degelijk tot grondslag de splitsing van de huurwaarde; ook dragen de per sonen, die de kamers bewonen, niets bij aan de belasting, die geheven wordt. De heer van Outehen. Ik dacht dat, nu de belasting op het inkomen, volgens eigene aangifteis ter zijde gestelddeze verordening strekken moest tot bepaling van dat inkomen langs een anderen weg; maar de voor gestelde wijze om tot die bepaling te geraken kan, mijns inziens, daartoe niet dienen. Voorbeelden stichten. Wij allen kennen eene eigenares van een zeer groot pandwaarvan zij voor zich zelve slechts een uiterst klein gedeelte bewoont en, naar haar vermogen, ook maar kan bewonen. Welnu, volgens het concept zou zij eene kapitale som moeten betalendie geheven zal worden van een belastbaar inkomen, dat zij niet bezit, eene som, zoo ongeloolelijk groot, dat zij, die van het verhuren van kamers leven moet en daartoe minstens twee dienstboden moet houden geacht zal worden een belastbaar inkomen te hebben van omstreeks achtduizend gulden. De heer Hartevelt. Gaarne ontving ik van den heer Buys nog eenige inlichting ten deze. Iemand bewoont b. v, een buis dat op eene huurwaarde van f 450 wordt geschat; het grootste gedeelte daarvan wordt door hem aan drie verschillende personen verhuurd, die te zamen f 800 betalen; wanneer nu die drie personen zullen worden aangeslagenen aan den primitieven huurder vergoeding wordt gegevendan krijgt laatstgenoemde misschien nog geld toe. De heer Buys. Het antwoord aan den heer Hartevelt is niet moeijelijk te geven. Als de huurwaarde van een huis is geschat op 400 en er wor den in dat huis verschillende kamers verhuurd, dan is het niet mogelijk dat de huurwaarde van die kamers ƒ400 bedraagt; want het deel is en blijft kleiner dan het geheel. Dit belet zeker niet, dat de bewoner van het huis voor de kamers, die hij verhuurt, meer ontvangt dan de huurwaarde van het geheele perceel, maar dit doet hier niets af; want wij vragen niet naar den huurprijs, maar naar de werkelijke huurwaarde. Altijd blijft er een deel van het perceel over, groot of klein, dat de verhuurder van kamers met zijn eigen gezin bewoont; en als ik zoek naar de verteringen van dien verhuur der; dan heb ik naar niets anders te vragen dan naar de huurwaarde van dat gedeelte van het perceel. De heer Hartevelt. Maar hoe treft men dan de personen die op die kamers wonen? De heer Buys. Ingevolge de regelen dezer verordening. De som hunner verteringen wordt opgemaakt uit de huurwaarde der kamers, die zij bewonen, benevens de waarde van hun meubilair. De heer Cock. Ik wenschte tot aanbeveling van de splitsing, door den heer Buys bij amendement voorgesteldin herinnering te brengendat een vroeger door dezen Baad aangenomen belasting-ontwerp, waarin men zich voorstelde de zoogenaamde alleenloopende heeren te treflen door het hoo ger bestuur niet is goedgekeurdop grond dat volgens dat ontwerp de aan slag van den hoofdbewoner niet verminderd werd door den aanslag van den kamerbewoner. Ik zou mij dus best kunnen voorstellen dat deze verorde ning hetzelfde lot trof en dat zij op hetzelfde bezwaar stuitte, een bezwaar waarin door dit amendement volkomen wordt voorzien. De Voorzitter. Als er nu minderjarigen inwonenworden zij toch niet getroffen. In zoodanig geval verkeerende, zullen die inwonenden niet be talen terwijl, als zij later meerderjarig worden, zij belastingschuldig zullen kunnen worden. De heer Buys, 'tis waar, de minderjarigen worden daar niet getroffen, maar die moogt gij ook niet treffen, om getrouw te blijven aan het eigen beginsel. Immers het heet in den aanvang dat alleen de meerderjarigen aan de belasting onderworpen worden. De Voorzitter. Ik vrees, dat eene dergelijke bepaling ons een zeer groot gedeelte onzer inkomsten zal doen verliezen. De heer Buys. Men spreekt van billijkheid, terwijl men gereed staat groot onregt te plegen. Of is het billijk, dat men personen die zich met hun gezin in een groot huis misschien tevreden stellen met een paar kleine kamers, omdat hunne middelen niet toelaten meer kamers te gebruiken, dat men die personen een vermogen toedicht zoo groot als men alleen mag aan nemen bij hen die het geheele huis voor zich gebruiken? De heer de Fremery. De hoofdzaakwaarom de Minister van Binnen- landsche Zaken het laatste ontwerp niet goedkeurde, was dat die heffing niet noodig werd geoordeeldomdat de begrooting reeds was vastgesteld zon der de inwonenden te treffen. Intusschen is, zoo ik meen, in Alkmaar eene verordening goedgekeurd, waarin eene dergelijke bepaling voorkomt. Het is dus te verwachtendat ook hier de voorgestelde heffing wel zal worden goedgekeurd. De heer Cock. Ik geef den heer de Fremery gaarne toe, dat toenmaals door den Minister ook als grond van afkeuring onzer verordening is aan gevoerd dat wij volgens onze begrooting de somwelke die belasting zoude opbrengenniet noodig hadden. Doch in de stukkenons toen door het hooger bestuur toegezonden, die ik overigens lang niet bewonder, al steunde dan ook hun inhoudindien ik mij niet vergisop een advies van den Raad van State, wordt niet ééne, maar zeker wel drie of vier redenen voor de niet-goedkeuring aangevoerd. Nu weet ik mij zeer goed te herinneren dat eene dier redenen was, dat men bij eene belasting, voor een groot gedeelte op de huurwaarde gebaseerdden kamerbewoner niet mogt aanslaanzonder tegelijk in evenredigheid den hoofdbewoner te ontlasten. Wat na dien tijd elders, b. v. te Alkmaar, is goedgekeurd, kan ik natuurlijk niet beoordee- lenmaar ik geloof, dat wij, wat hier nog zoo kort geleden geschied is, maar zoo geheel niet mogen vergeten. De Voorzitter. In andere sleden heeft men toch de goedkeuring ge kregen. Dus de minister zou in tegenspraak komen met zich zeiven. De heer Cock. Mijnheer de Voorzitter, ik begeer niet verder op mijne argumenten aan te dringen. Mijne bedoeling was alleen dit belasting-ontwerp van Burgemeester en Wethouders voor eene mogelijke niet-goedkeuring te bewaren. Overigens ben ik er niet buitengemeen mede ingenomen. Ik zal er desniettegenstaande mijne stem aan gevenomdat ik begrijp dat ik door beter te willen verkrijgen wel eens konde eindigen met in het geheel niets te krijgen. Buitendien is er althans in dit ontwerp geene sprake meer van de zoo verderfelijke eigene aangifte van het inkomen. Intusschen grijp ik deze gelegenheid aan om openlijk te verklarendat het onderhavige voorstel volstrekt niet is het voorstel der vijf heeren. Dit scheelt te veel. Het valt dan ook niet te ontkennendat Burgemeester en Wethouders in ruime mate gebruik gemaakt hebben van de vrijheid, hun in eene vorige vergadering door het amendement van den heer Goudsmit gegevenwelk amendement strekte om de woorden «in dien zin" uit de conclusie van de Commissie van Financiën weg te laten. Ware door Burgemeester en Wethouders een voorstel «in dien zindat is in den geest der vijf heeren en dus der Rot- terdamsche verordeninggedaanik zoude het met hart en ziel verdedigd hebbenterwijl ik mij nu moet bepalen tot het wijzen op de gevarendie het loopten tot het ondersteunen der amendementendie er verbetering in kunnen brengen. De Voorzitter. Wij hebben juist gebruik gemaakt van de bevoegdheid, ons door den Kaad gegevendaar wij meendendat eene splitsing zooals te Rotterdam voor deze gemeente niet paste en tot groote bezwaren aan leiding zou geven. De heer Stoffels. Te Rotterdam is de toestand geheel anders dan hier; tusschen beide gemeenten is in deze groot verschil. In Rotterdam doet zich het geval voor, dat een aantal panden door tien gezinnen en meer wordt bewoond, en één toegang leidt tot die verschillende beneden- of bovenwoningen. Daar kan dus de splitsing zeer goed plaats hebbenmaar dien toestand hebben wij hier niet. De heer Goudsmit. Ik moet ondersteunen het aangevoerde door den beer Buys. Als men een beroep maakt van kamers verhuren, staat dit volkomen gelijk met het bezit van een pakhuis. De heer Buys merkte evenzeer teregt op, dat alleen als er sprake ware van eene inkomsten belasting ook deze inkomst moest worden belast. Als men b. v. zegtgij verteert zooveel, want gij bewoont een dergelijk buis, zoo is zulks niet waar voor hem, die slechts een klein gedeelte daarvan bewoont. Ik voor mij acht de gansche belasting naar den maatstaf van de huurwaarde eene onbillijke en onevenredige; maar in alle geval is het principe van den heer Buys het eenige zuivere, dat als wij den bewoner als zoodanig belasten, hij ook werkelijk bewoner moet zijn. üe Voorzitter. Dus die zulk een huis aan minderjarigen verhuurt, zou dan van de belasting vrijgesteld zijn. Dat zou eene gemakkelijke wijze zijp. om de belasting te ontduiken. De heer Goudsmit. Dat zijn van die ontduikingen, waartegen dc wet niets vermag. Het amendement van den heer Buys, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen. Voor: de heeren CockKneppelhout van Sterkenburg, Buys en Goudsmit. De Voorzitter. Ik zal art. 5zooals het door Burgemeester en Wet houders is voorgedragen, in stemming brengen. De heer Goudsmit. De redactie is eene ongerijmdheid, het zij met eer bied gezegd. Als de splitsing wordt toegestaan voor de toekomst, kan de splitsing niet reeds hebben plaats gegrepen. De bedoeling is duidelijk, maar zij is minder goed uitgedrukt. Ik zou voorstellen te lezen: ^Splitsing van percelen kan alleen in zoover in aanmerking komenals door de bewo ners voldoende bewijzen van die splitsing worden overgelegd." De Voorzitter. Dat is volkomen hetzelfde. De heer de Fremery. Niet geheel, dunkt mij; de bedoeling is wel de zelfde, maar de omschrijving is duidelijker. Ik vraag daarom verschooning voor de minder juiste redactie van het concept. Het geamendeerd artikel wordt aangenomen met 16 stemmen tegen 1 (die van den heer Buys). De Voorzitter. Nu komen wij weêr terug tot art. 3, waaruit de heer Goudsmit wenschte te doen wegvallen de woorden//tot hun genoegen." De heer Cock. Nu het amendement op art. 5 is aangenomen om het woord «werkelijke" daaruit te doen wegvallen, zou dat ook hier, waar het woord tweemaal voorkomtmoeten geschieden. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Wij kunnen nu in behandeling nemen het voorstel van den heer Goudsmitom de woorden«tot hun genoegen" weg te laten. De heer Hubrecht. De heer Goudsmit heeft, meen ik, in verband hiermede, ook eene wijziging in art. 6 voorgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 4