waarde door schatters worde opgenomen. Het denkbeeld van jaarlijkscbe schatting wil ik gaarne laten varen, daar ik, bij nader inzien, dit ook niet zoo noodzakelijk acht. De heer Stoffels. Na de bezwaren, die door sommige leden zijn inge- bragt, doch die ik niet deel, moet ik toch zeggen, dat het regtvaardiger en billijker is alsnog eene behoorlijke schatting van al de percelen te doen plaats hebben. Het is alleen, dat er veel tijd mede zal verloren gaan, minstens drie maanden. En geeft men de huurwaarde op, zoo als zij bij de personele belasting is bepaald, dan geeft dit, ik erken het, tot onge lijkmatigheid aanleiding. Ik zou mij dus wel bij het voorstel kunnen neer leggen. De heer Hdeeecht. Ik zou er mij ook wel mede kunnen vereenigen. Maar het getal der schatters zal dan moeten vermeerderen. De heer de Fremery. Ik geloof, dat in het voorstel het getal jaren niet bepaald is. De heer Boys. Dat zou, geloof ik, niet voorzigtig zijn. Men kan niet eens voor altijd bepalen, welke termijn verloopen moet tusschen de eene schatting en de andere. Er kunnen omstandigheden voorkomen, welke ten gevolge hebben dat de huurwaarde plotseling groote wijziging ondergaat, maar die waarde kan ook langen tijd stationair blijven. ïk zou daaromtrent dus geen vasten regel willen stellenmaar de zaak overlaten aan het dagelijksch bestuur. De Voorzitter. Ik heb de leden van het dagelijksch bestuur geraad pleegd. Wij willen gaarne het voorstel overnemen. Het zou dus strekken om de werkelijke huurwaarde te doen bepalen door schattersvan wege het gemeentebestuur aangesteld. De heer de Fremery. Er staat toch«wordt." Zal die taxatie dus niet ieder jaar moeten geschieden. De heer Goüdsmit. Den eersten keer moet er toch getaxeerd worden. De heer IIubrecht. Is het dan niet imperatief voorgeschrevendat telken jare de aanslag naar de taxatie der schatters zal moeten geschieden? Wat zal dan in een volgend jaar geschieden? Zal de aanslag dan naar de taxatie van een vroeger jaar kunnen geschiedenen alleen bij reclame of verschil hiertoe worden overgegaan? De Voorzitter. De huurwaarde wordt bepaald door de schatters, maar behoeft juist niet voor elk jaar te worden opgenomenzij blijft des niet te min de geschatte huurwaarde. De heer Hartevelt. Mijn voorstel is om art. 4 zoo te lezen: «De werkelijke huurwaarde wordt door schatters, van wege het Gemeentebestuur aan te stellen, bepaald." De heer van Ooteben. Als nu de belastingschuldige na die schatting en misschien met allen grond vermeent, dat zijn pand in waarde vermin derd is, heeft hij dan de bevoegdheid eene herschatting te vorderen, of blijft die schatting voor jaren van kracht? De heer Buys. Men kan, dunkt mij, te minder een algemeenen regel stellenomdat huizenwelke eene eenigzins belangrijke verbouwing onder gaan natuurlijk dadelijk daarna op nieuw moeten worden geschat. Ik stel mij de zaak dus voordat de schatters zullen onderzoekenof er in eenig perceel sedert het voorgaande jaar ook verandering is gekomen. Zoo niet, dat blijft de waarde bepaald, zooals hij in het vorig jaar was; zoo ja, dan volgt eene nieuwe schatting. De heer Cock. Ik zou in bedenking geven, het woord «werkelijke" weg te laten. Ik ken huurwaarde en verder ken ik ook nog huurprijs, en weet ook dat beide uitdrukkingen volstrekt niet hetzelfde beteekenen; maar wat hier de woorden «werkelijke huurwaarde" zullen moeten beteekenen be grijp ik niet. Ik vrees dat zij alligt aanleiding kunnen geven tot verwarring en vind ook hoegenaamd geene aanleiding om ze te gebruiken. De heer Hdbrecht. In art. 3 staat reeds het woord «werkelijke." De heer Cock. Dat artikel is nog niet aangenomen, maar aangehoudeu. Het woord «werkelijke" zoude er dus nog zeer goed uitgelaten kunnen worden. De heer Goudsmit. Het woord had alleen beteekenistoen men uitging van het denkbeeld om het vertoon eener quitantie te vorderen. Maar nu is het niet meer noodig. De Voorzitter. Ik geloof, dat het geen bezwaar heeft het woord te behouden. Men weet toch, wat het beduidt. De heer Cock. Het heeft in mijne oogen geen zin. De heer de Fremery. Ook ik deel de meening, die geuit is; in den eigenlijken zin is er toch slechts ééne huurwaarde, die welke betaald en ontvangen wordt. De heer Hartevelt. Het is mogelijkdat het woord «werkelijke" superflu is; maar ik zoude het wel willen behouden. Als men taxeren komt, is het toch de vraag: wat is de wezenlijke en waarachtige huurwaarde van dit huis? niet: wat verwoont gij toevallig? Dit kan te hoog of te laag zijn. De Voorzitter. Door den heer Cock is voorgesteld het woord «wer kelijke" er uit te ligten. Ik zal dat voorstel eerst in omvraag brengen. Ik geloofdat het beter is het te behouden. Het voorstel van den heer Cock wordt aangenomen met 12 tegen 5 stemmen. Tegen: de heeren van Outeren, Hartevelt, Driessen, Wttewaall en de Voorzitter. Het amendement, door den heer Hartevelt voorgesteld en door Burge meester en Wethouders overgenomen, strekkende om te lezen: «De huur waarde wordt door schattersvan wege het gemeentebestuur aangesteldbe paald," wordt in stemming gebragt en aangenomen met 16 stemmen tegen 1 (die van den heer Buys). Art. 5. Splitsing van perceelen kan alleen worden toegestaan, wanneer door de bewoners voldoende bewijzen van die splitsing worden overgelegd. De heer Buys. Het is nu bij dit artikel, dat wij de quaestie terugvin den, reeds zoo even besproken, namelijk welke percelen ter bepaling van de huurwaarde in aanmerking komen. Het artikel gewaagt wel van eene splitsing, maar zegt niet, naar welke beginselen die splitsing moet geschie den. Hetzelfde geldt van artikel 6«Gestichten van liefdadigheid lees ik daar en inrigtingen van algemeen nut worden, als zoodanig, niet beschouwd als bewoonde perceelen, onverminderd de belastingschuldigheid van de in die inrigtingen wonende, doch niet verzorgde personen." °Wel zegt men hier, dat de personen, in deze publieke gestichten wonende, in de belasting moeten bijdragen, voor zoo ver zij namelijk niet tot de ver zorgden behoorenmaar flaar welken maatstaf wordt niet opgegeven, 't Is duidelijk, dat de aanwijzing van zulk een maatstaf in de verordening zelve niet mag ontbrekenen de vraag kan slechts zijnhoe dien maatstaf vast te stellen. Wat mij betreft ik zou meenen, dat men heel wat moeijelijk- heden zoude afsnijden, wanneer men zich in dit opzigt hield aan de regelen van de personele belastingen deze hier eenvoudig van toepassing verklaarde. Om daartoe te gerakenzoude ik de beide artikelen van het concept willen doen vervallen en in plaats daarvan het volgende stellen: «Wie een gedeelte van zijn perceel aan anderen verhuurt of uitsluitend bezigt ter uitoefening van zijn bedrijf, doet daarvan aangifte. Deskundigen schatten, ten koste der gemeente, de huurwaarde van dit gedeelte en trekken die van de geheele huurwaarde af. «De regelen, voorkomende in art. 5 2, 3 en 6 der wet van 29 Maart 1833 (n .4) beslissen, wat al of niet dient ter uitoefening van eenig bedrijf, alsook welke perceelen wegens hunne bestemming bij het schatten van de huurwaarde of geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking komen." Het doel van mijn amendement is dus eenvoudig om de personen, met het schatten der huurwaarde belast, te verwijzen naar onze personele belas ting. Ook daar vindt men de gebouwen, dienende voor instellingen van openbaar nut, vrijgesteld en tevens aangewezen naar welken maatstaf de be lasting moet berekend worden voor hen die als suppoosten zulke gebouwen bewonen; en ook daar vindt men bepaald, welke gedeelten van een perceel om zijne bijzondere bestemming voor de belasting of in het geheel niet of slechts ten deele in aanmerking komen. Zouden wij nu niet een aantal moeijelijkheden wegnemen, als wij ons eenvoudig bij die voorschriften, al zijn zij ook niet zonder gebreken, neerlegden? Ik geloof dit te meer, om dat zijaan wie het schatten wordt opgedragengewoonlijk door lange erva ring met de regelen van onze personele belasting zeer vertrouwd zijn. De heer de Fremery. Ik heb daar echter groote bedenking tegen; want wij zouden nu krijgenwat wij tot nog toe niet gehad hebbenen in strijd met het ontwerpdat in October is aangenomen dat namelijk de hoofdbewoner ontlast wordt voor het deeldat hij afstaatofschoon onte genzeggelijk zijn inkomen door de verhuring vermeerdert; terwijl de gemeente door de wijzigingbij het amendement voorgesteldgeen belang heeft. De hoofdbewoner is tot dusverre tevreden geweestonder het beginseldat vroe ger reeds is aangenomen en ook nu wordt gehandhaafd, omdat hij steeds en teregt begrepen heeftdat bij vermeerdering van het inkomen aanspraak op vergoeding of afschrijving niet kan gelden." Ik geloof, dat het voorge dragen amendement van zoo verre gevolgen is en zoo nadeelig zal werken, dat de bijdragen, die men door dit ontwerp wil verminderen, er zeer zeker door zullen verhoogd worden. De heer Buys. Het aangevoerde door den heer de Fremery is voor mij eene reden te meer om met de meeste kracht en uit volle overtuiging mijn amendement aan te dringen. Wat willen wij toch? De verteringen en zijdelings het inkomen der burgers opmaken uit hetgeen zij aan huishuur ten koste leggenomdat men aanneemt dat tusschen beiden zekere evenredig heid bestaat. Welnumen vindt nergens meer dan hier te stede een aantal menschendie groote huizen hurenmet het plan om zelve slechts een zeer klein gedeelte te bewonen, maar het overige aan verschillende andere per sonen in huur af te staan. Zou het nu niet de grofste onbillijkheid zijn en niet tevens lijnregt in strijd met het beginsel, dat wij zeiven op den voorgrond stellen wanneer wij de vertering en het inkomen dier personen gingen afmeten, in plaats van naar de kamers die zij zeiven bewonen, naar het geheele huisdat met een geheel ander doel dan voorziening van eigen behoefte gehuurd werd? In de concept-verordening wordt dat onregt ge pleegd, en nu is mijn amendement het middel om het weg te nemen. Juist daarom acht ik het bij uitstek aanbevelenswaard. De Voorzitter. Dan zouden degenen, die hier huizen hebben en ka mers verhuren, van veel beter conditie zijn dan die op kamers wonen; want te zamen zullen zij nu betalen wat anders de hoofdbewoner betaalt. De heer Buys. De aanleiding tot den geheelen strijd ligt mijns inziens in eene kolossale verwarring tusschen inkomen en huurwaarde, waarin men telkens vervalt. Wij maken nu geene inkomsten-belasting en hebben dus ook niet te zoeken naar de inkomsten, die uit het verhuren van kamers voortvloeijen. Wij vragen slechts naar de somdie elk onzer besteedt voor zijne woning, en evenzeer als wij nu den portier van een openbaar gesticht slechts aanslaan voor de kamers, welke hij met zijn gezin werkelijk in ge bruik heeft, evenzeer moeten wij handelen met den winkelier, die kamers verhuurt. Anders handelende kiezen wij een ongelijken en valschen maat staf en plegen grof onregt. De heer de Fremery. De gemeentewet heeft niet gewild eene directe belasting op de panden. Algemeen verlangt de burgerij wat in het artikel is voorgesteld, dat namelijk ook de inwonendenin verhouding van het ver moedelijk inkomen, in de gemeentebelasting zullen bijdragen. Als men het vermoedelijk inkomen treft, dan moet die bijdrage ook gevorderd worden van hen die op kamers wonen, zij het dan ook om bijzondere redenen in deze gemeente alleen van de meerderjarigen. De heer Buys. Wij hebben niets te maken met vermoedelijk inkomen noch van den verhuurder der kamers noch van den bewoner. Ware het anders, men zou dan ook moeten treffen, b. v. mijn inkomen als docent, of dat van den heer de Fremery als fabrikant, met andere woorden, men zou dan voor deze belasting eene geheel andere in de plaats moeten stellen. De heer de Moen. Hetgeen de heer Buys heeft aangevoerddaar is iets van aan. Hij h eft teregt opgemerkt, dat wijniet willen treffen het inko men maar de huurwaarde. Maar ik dacht ookdat de huurwaarde werd genomen als grondslag om tot het belastbaar inkomen te geraken. Dus wij moeten wel besluiten den hoofdbewoner eenigermate te ontlasten»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 3