De heer du Rieu. Ik wilde nog de attentie vestigen op de bijvoeging, door de Commissie van Financiën voorgesteldom tusschen de woorden //nog een stal" in te voegen //in deze gemeente" en alzoo te lezen//nog in deze gemeente een stal" enz. De Commissie wilde alleen hebben getroffen voor percelen in de gemeente liggende. Zij meende, dat het niet kon gaan te treffen voor percelenin andere gemeenten gelegen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders kunnen zich met de ge wijzigde redactie, door de Commissie voorgesteld, wel vereenigen. De heer de Fremery. De bedoeling is bij Burgemeester en Wethouders nooit geweest om te heffen van percelendie in andere gemeenten zijn gelegen. Wij hebben toch het regt niet in andere gemeenten uitvoe ring te geven aan de voorschriftendie voor deze gemeente zijn vastgesteld. Bij verzet zou ons de magt ontbreken de verordening toe te passen. Wordt besloten art: 3 alsnog aan te houden. Art. 4. Onder overlegging van voldoende bewijzen van betaling over het laatste jaar, kunnen deze als grondslag van de werkelijke huurwaarde worden aangenomen. Worden deze bewijzen onvoldoende geacht, niet over gelegd ol de schatting gevraagd, dan wordt de werkelijke huurwaarde door schatters, van wege het gemeentebestuur aan te stellen, bepaald. De kosten van deze schatting komen ten laste der gemeente. De heer Buys. Ik zou wenschen, dat in den aanhef van het artikel verpligtend gesteld wierdwat nu facultatief is gelatenen alzoo in plaats van: /-kunnen deze als grondslag van de werkelijke huurwaarde worden aan genomen willen lezen/-worden deze als grondslag van de werkelijke huurwaarde aangenomen." Immers uit de quitantie blijkt veel beter dan uit taxatie, welke som als huishuur besteed wordt, en om de kennis van die som is het eigenlijk alleen te doen. De heer Meerburg. Ik moet daaromtrent aanmerkendat het wel zou kunnen voorkomen, dat er eene gefingeerde quitantie wierd overgelegd, en dan zou de werkelijke huurwaarde niet worden getroffen. De heer Buys. Eene gefingeerde quitantie is geene voldoende quitantie. De vraag is enkel: moet men eene quitantie, welke blijkt deugdelijk te zijn al of niet als bewijs van werkelijke huurwaarde aannemen? En op die vraag wensch ik bevestigend te antwoorden. De heer Meerburg. Hoe dikwijls worden er om bijkomende redenen quitantiën vertoond, die niet naar waarheid zijn. De Voorzitter. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders ze dan ook niet voorgesteld, als geen waarborg opleverende. De heer de Moen. De Commissie heeft op dit artikel geene aanmerkin gen gemaakt, daar het niet altijd bewezen is, al legt men eene voldoende quitantie over, dat de huurprijs de werkelijke huurwaarde is. Ik heb daar van voor jaren een voorbeeld gehad bij ondervinding, in de verhuring van een huis, ik meen voor 250. De huurder vulde die som in op zijn be- schrijvingsbilletdat door den fiscus niet werd aangenomendie schatters zond aan wie nu de bewoner zijn huurcedul toonde. Het antwoord was: wij ge- looven u zonder dat, op uw woord, maar de verhuurder kon reden hebhen u nog minder huurprijs te berekenen. En zij taxeerden f 50 hooger. De Voorzitter. Het tegenovergestelde heeft dikwijls plaats, namelijk dat een huis van f 600 huurwaarde voor f 900 verhuurd wordt. Om al die bezwaren voor te komenhebben wij gemeenddat het beter was om in elk geval de waarde der percelen te beoordeelen naar bewijzen, die het meest afdoende schijnen. De heer Buys. Met allen eerbied voor uw gevoelen, mijnheer de Voor zitter, komt het mij voor, dat uw principe niet het ware is. Er zijn twee zakendie wel moeten onderscheiden wordende huurwaarde van het huis en de som, die werkelijk als huurprijs betaald wordt. Van die twee zaken beeft alleen de tweede gewigt voor ons; wij nemen aan, dat er zekere even redigheid bestaat tusschen de somwelke men aan huishuur besteeden bet geheel bedrag van iemands verteringenzoodat wij door die som met het een of ander cijfer te vermenigvuldigen tot op zekere hoogte het geheel bedrag der verteringen schatten kunnen. De gemeente moet dus antwoord verlangen op deze vraag: welke som betaalt gij aan huishuur? terwijl die andere vraag: is de huurprijs hoog of laag? veilig kan worden ter zijde gelatenals voor ons van geenerlei gewigt. De Voorzitter. Het eenige verschil ligt daarindat gij meent te moe ten afgaan op den huurprijs; en wij vragen: wat is de huurwaarde? De heer Buys. Ik herhaal wat ik zeide: men verwart zaken, welke onderling niets gemeen hebben. Nog slechts deze vraag: waar zullen wij den maatstaf van iemands verteringen zoeken: in de huur die hij zou moe ten betalen, of in de huur die hij werkelijk betaalt. Iedereen antwoordt het laatste. Welnu dan kan die quaestieof A of B goedkoop dan wel duur woont, ook veilig worden ter zijde gesteld. De Voorzitter. Het kan zich voordoen dat men gedwongen wordt een exorbitanten prijs te betalen, ofschoon die niet geëvenredigd was aan het inkomen. Zou men zoodanig iemand naar den huurprijs treffen, men zou de grootste onbillijkheid begaan. De heer du Rieu. Ik geloof ook dat de huurwaardeen niet de huurprijs moet worden in aanmerking genomen, vooral in eene stad als deze, waar veel afwisseling in bevolking is, van ambtenaren en garnizoen, en men daardoor meermalen gedwongen is een onevenredigen huurprijs te betalendie geen maatstaf van inkomen kan zijn. Bovendien heb ik dit bezwaar, dat, als men aanneemt den huurprijs voor de bewoners van verhuurde panden, men een verschillenden maatstaf heeft voor hen en voor diegenen, die in eigen huizen wonen, waarvan de huurwaarde geschat moet worden. Ik geloof daarom, dat de huurwaarde de beste maatstaf is, en niet de huurprijs, die soms hoog, maar ook soms laag kan zijn. De heer Rutgers. Ofschoon het artikel in zijn geheel tot groote be zwaren aanleiding zal gevenmoet ik tochwat het woord kunnen betreft zeer appuyeren hetgeen door den Voorzitter is in het midden gebragt. Het gebeurt toch niet zelden dat de huurprijs niet overeenkomt met de werke lijke huurwaarde. Somtijds is de eerste te laag, gelijk ïeeds aangemeikt is; somtijds is zij ook te hoog, wanneer namelijk de huurder het doen van kleinere of grootere reparatiën aan zich heeft gehouden en dan de kosten daarvan als een gedeelte van den huurprijs in betaling kan geven. Ik acht het regt, dat het woord kunnen niet door moeten vervangen wordt. De heer Goudsmit. Ik zou hetgeen de heer Buys verlangt kunnen ondersteunen, dat men den aanslag daarop grondt, dat men een zekeren huurprijs daadwerkelijk betaalt. Maar dan zou men welligt den huurprijs kunnen nemen naar eene zekere tijdruimte, b. v. van drie jaren. Hee men gedurende dat tijdvak dien huurprijs betaalddan zoude men dien eer der tot een maatstaf der huurwaarde kunnen nemen; en dan vervalt dat bezwaar, dat eene nadere bewijslevering welligt hinderlijk ware voor het gevoel van den huurder. De Voorzitter. Maar stel, dat iemand jaren lang een huis bewoont voor 600 en de verhuurder hem om die reden niet verlangt te verhoogen ofschoon zulk een huis f 200 of f 300 meer werkelijke huurwaarde heeft; dan valt het toch niet fe ontkennen, dat zulk een bewoner al van zeer gunstige conditie is. Ik ben het eens met den heer du Rieu, dat ver schillende omstandigheden kunnen bijdragen tot fluctuatie in den huurprijs, zoo als het garnizoen enz. Ook zij dus, die zich voor korten tijd hier komen vestigenzullen dikwerf buitensporig veel moeten betalenin ver houding van hun inkomen. De heer van Outeren. De som, die dikwijls als huurprijs voor eene woning betaald moet wordenkan zoo van omstandigheden afhankelijk zijn dat zij waarlijk geen redelijke maatstaf kan wezen voor de berekening van het belastbaar inkomen van den bewoner. Ik herinner mijhoeeenige jaren geleden, een hoofdofficier, hier in garnizoen gekomen, genoodzaakt werd 900ik geloof zelfs f 1000 te betalen voor de huur van een huis, dat welligt geen vierhonderd of vijfhonderd gulden waard was. Maar daarenbovenwanneer de huurwaarde van een pand gemiddeld zal genomen worden over een tijdsverloop van drie jaren, hoe zal dan de verordening reeds over het loopende jaar kunnen worden ten uitvoer gelegd? De heer Meerburg. Mijn eenig bezwaar is, dat men, om de belasting te ontduiken, eene quitantie tot een lager bedrag zal voorleggen dan men in werkelijkheid betaald heeft. Daarvan bestaan voorbeelden en die zijn bekend genoeg. Men geeft eene lagere quitantie, en het surplus wordt op eene andere wijze voldaan. De heer de Fremery. Het voorstel van den heer Goudsmit heeft niet alleen bezwaar voor het dienstjaar, dat men nu intreedt, maar ook voort durend. Ik geloof, dat de taxatiën er zoo veelvuldig door zullen worden dat er in de uitvoering wel eenig bezwaar aan zal verbonden zijn. De heer Hartevelt. Art. 4 kan, mijns inziens, zoo niet blijven, nog veel minder in praktijk worden gebragt; het is hinken op twee gedachten. Ook ik vraag: wat zijn voldoende, en wat onvoldoende bewijzen? Als ik hier aan quitantiënhuurcedullen enz. denkdan doen zich voor mijne oogen zulk een tal van bezwaren opdan voorzie ik zoo vele ontduikingen dat ik bepaald durf adviseren, dit denkbeeld te laten varen, om zich uit sluitend te bepalen tot de werkelijke huurwaarde, door schatters van ge meentewege aangesteldaan te gevenal de panden van belastingschuldi gen zonder onderscheid, op deze wijze voor de huurwaarden geschat, en dit jaarlijks herhaald, zal voor de belastingschuldigen zeiven een waar borg tegen onbillijkheid en onevenredigheid zijn. De heer de Fremery. Ik geloof, dat, als er jaarlijks taxatie plaats moet hebben van alle percelen, en ook van gedeelten van deze, er zeker meer dan 4000 percelen gewaardeerd zullen moeten worden. Intusschen hoe veel tijd gaat niet daar mede verloren Wanneer zes schattersin drie partijen verdeeldeiken werkdag 60 opnemingen doenzullen er bijna drie maanden voor die geheele schatting gevorderd worden. Men zal dus met de beschrijving niet vóór Mei kunnen beginnen. En als ik dan nog stel eene maand voor het opmaken van het kohier en eene maand voor de be schrijving en uitreiking van de aanslagbillettendan zullen de billetten zelve zeker niet vóór 1 Julij in handen komen van de belastingschuldigen. Voor velen levert dit een groot bezwaar op, omdat de geheele aanslag dan in weinige termijnen moet voldaan wordenterwijl het streven juist zijn moet om de belasting in vele en dus zeer kleine termijnen in te vorderen. De heer Buys. Ik blijf er bij, dat de huurprijs en niet de huurwaarde de eenig rationele grondslag van deze belasting zijn kan. Maar de Raad dient in elk geval consequent te zijn en niet te gelijk twee beginselen aan te nemenwelke elkander uitsluiten. Men moet kiezen of deelen en steunen óf op den huurprijs óf op huurwaarde, dat wil zeggen men moet de deug delijke quitantie, welke den huurprijs constateert, of altijd toelaten of altijd buitensluiten. In dit opzigt ben ik het dan ook volkomen eens met den heer Hartevelt en ik zou daarom een amendement in dien zin willen voorstellen. De heer Tieleman. Ik kan mij ook volkomen met dat voorstel vereeni gen. Door den langen duur zijn er zeer vele ongelijkheden in de huurwaarden ontstaan. Huizendie altijd door den eigenaar zijn bewoonden waaraan geene verbouwing heeft plaats gehadzijn altijd op dezelfde lage huurwaarde gebleven; terwijl de huizen, die verbouwing hebben ondergaan en sommige andere, die verhuurd werden, zijn verhoogd geworden. Ik kan mij wel met het plan van Burgemeester en Wethouders vereenigen, echter onder voorwaarde, dat die ongelijkheden door eene algemeene nieuwe taxatie wor den weggenomenwant als de tegenwoordige toestand bestendigd werddan zouden d}e ongelijkheden onregtvaardigheden worden. De Voorzitter. Bij ons is ook dit punt ter sprake gebragt; maar op de gronden, door den heer de Fremery aangevoerd, geloof ik, dat het niet noodig is alle jaren die taxatie te doen plaats hebben. Ik zou er eer der voor zijn die over vijf jaren te doen of wanneer er werkelijke behoefte aan is. De heer Tieleman. Als de taxatie eenmaal naauwkeurig is geschied, dan behoeft die niet ieder jaar plaats te hebben; het zou dan eens om de drie of vijf jaren wel genoegzaam zijn. De heer Goudsmit. Ik meendatals wij een principe willen aanne men, het een vast onveranderlijk beginsel moet zijn. Maar nu heeft men tweeërlei maatstaf. Ik geloof bovendien, dat de betrekkelijke huurwaarde veel juister zal kunnen worden gewaardeerd door alle percelen te doen schatten. Ik ben het overigens met den heer Tieleman eens, dat er in de bepaling der huurwaarde eene groote onevenredigheid bestaat, die tot allerlei onbillijkheid zal moeten aanleiding geven. De heer Hartevelt. Ik wil er niet op aandringen, dat die taxatie juist om de vijf jaren of in korteren tijd herhaald worde, mits maar de huur-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 2