HANDEN VIN DEN SEIEENTEBAAD VAN MYDEN. Zitting van Zaturdag 1 February l§68 geopend des namiddags ten 1 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren de Moen, Stoffels, Butgers, Tielemande Fre- mery, Hubrecht, Wttewaall, van Outeren, Cock, du Kieu, Hartevelt, Meerburg, DriessenKneppelhout van Sterkenburg, Buys, Goudsmit en van den Brandeler. De heeren Hoog, Tollens en Scheltema gaveu kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. Deze vergadering eene gecontinueerde zijnde, worden er geene notulen gelezen. Aan de orde is de voortzetting der beraadslagingen over het concept raadsbesluit, regelende de heffing eener plaatselijke directe belasting. Art. 3. Ter bepaling van het belastbaar inkomen wordt genomen a. voor hen die een perceel bewonen: de werkelijke huurwaarde; de waarde van het meubilairhet getal dienstbodenhet getal paarden van weelde; voor hen die, behalve het perceel dat zij bewonen, nog een stal of een of meer perceelen tot hun genoegen in gebruik hebben, wordt de gezamenlijke werkelijke huurwaarde en de waarde van het in deze perceelen aanwezig meubilair ter bepaling van het belastbaar inkomen genomen; b. voor hen die bij anderen inwonen: de werkelijke huurwaarde van de ka mers; de waarde van het meubilair; het getal dienstboden; het getal paar den van weelde. De heer Goudsmit. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter, over dit artikel. Ik wenschte de woorden: "tot hun genoegen'5 te doen wegvallen. De bedoeling schijnt te zijn, dat de belastingschuldigen worden aangeslagen, behalve voor het huis, dat zij bewonen, nog voor eenig ander perceel of gedeelte daarvan, dat zij in gebruik hebben. Maar deze bedoeling wordt niet gelukkig door de gebezigde bewoordingen uitgedrukt. De heer de Fbemeby. Ik moet tot toelichting doen opmerken dat de strekking van dit artikel is om ook percelendie niet aan de bewoonde panden zijn verheeld, maar waarvan men toch gelijktijdig het gebruik heeft te kunnen treffen. Zonder deze bijvoeging zou alleen het perceeldat be woond wordt, voor de heffing in aanmerking kunnen komen. Dit mag niet; ook voor den stalvoor het tuinhuis of ander perceeltot genoegen of weelde in gebruik zijnde, moet betaald worden, onverschillig of het al of niet is verheeld aan de woning van den belastingschuldige. De heer Goudsmit. Ik ben niet tegen de zaak zelve, maar tegen de uitdrukking, die lot allerlei moeijelijkheden en uitvlugten aanleiding geeft. De heer de Fbemebv. Indien men het denkbeeld van den heer Goud- smit volgde, zouden ook pakhuizen en dergelijke kunnen getroffen worden, en dat is juist de bedoeling niet, maar wel om een stal te treffen. Het is geenszins het voornemen voor pakhuizen, magazijnen of kelders, die men voor zijnen handel bezigt, de bruikers aan te slaan. De heer Goudsmit. Des te meer reden, dunkt mij, om die woorden weg te latenwant dan kan het niets afdoenof dat ander gedeelte tot genoegen dient of niet. De heer Buys. Ik wenschte het gevoelen van den heer Goudsmit te ondersteunen. Ik geloof, dat die woorden inderdaad tot veel bezwaar kun nen aanleiding geven, terwijl zij toch niets afdoen. Als ik den heer de Fremery wel begrijp dan wenscht hij de woorden: «tot hun genoegen" daarom te behoudenopdat kelders en pakhuizen niet in de belasting worden betrokken. Ook ik wensch deze uit te sluiten, zooals zij uitgesloten zijn bij de wet op het personeel; maar de plaats om die uitsluiting te be palen is niet hier, maar in art. 5, dat in dien zin zou kunnen worden uitgebreid. Ik stel mij dan ook voor, als genoemd artikel in behandeling komt, een daartoe strekkend amendement voor te dragen. De woorden: «tot hun genoegen" zijn in elk geval hier doelloos. De heer de Fbemeby. Ik heb daaromtrent een bezwaar, in zoover na melijk de wet op de personele belasting de pakhuizen niet geheel vrijstelt. Ik zou het daarom verkeerd vinden ons aan die bepalingen te binden. De heer Goudsmit. Wij zijn het eens omtrent den regel, maar niet omtrent de uitzondering. Ik geloof daaromdat de heer de Fremery wel genoegen zal kunnen nemen met de kleine wijziging om de woorden«tot hun genoegen" weg te laten. De heer du Bieu. Ik zou ook wel pakhuizen en kelders hier willen hebben uitgeslotenmaar bij de rijks-wet op het personeel zijn zij toch voor een gedeelte aangeslagen, zoodat de opmerking van den heer Buys niet juist is. Het zou echter misschien door eene kleine wijziging te vin den zijn. De heer de Fbemeby. Wanneer wij de uitkomsten voor de rijksperso nele belasting in aanmerking moeten nemen, zal de grondslag van onze heffing steeds berusten op een vroegeren toestandniet op den tegenwoordigen en juist dit zou in strijd zijn met onze bedoeling. De heer Buys. De heer de Fremery heeft bezwaar tegen mijn voorstel, om bij de vrijstelling van kelderspakhuizen enz. de wet op het personeel toe te passen; want eene der groote voordeelen van de verordening moet hierin worden gezocht dat zij de plaatselijke belasting van de rijksbelasting geheel losmaaktzoodat men in het vervolg ook niet meer zal behoeven te wachten totdat de kohieren van het personeel zullen zijn opgemaakt. De spreker heeft intusschen mijne bedoeling niet goed gevat; ik wil niet de aanslagen van het personeel voor pakhuizen en kelders overnemen, maar bij het belasten of vrijstellen van die percelen eenvoudig de regelen op volgen, welke de algemeene wetgever heeft vastgesteld. 1868. De heer de Moen. Na hetgeen de heer du Kieu heeft gezegd, moet ik wel mededeelen het gevoelendat ook door den heer Krantz en mij wordt voorgestaan. Wij kunnen volstrekt niet toegeven, dat kooplieden en fabri kanten nog voor de pakhuizenerven en werkplaatsendie zij noodig heb ben tot uitoefening hunner zaakzouden moeten bijdragen in den hoofdelijken omslag. Wij zijn reeds genoeg belast door het patent. De wet heeft dan ook teregt begrepen, dat de pakhuizen, werkplaatsen, kelders of magazijnen slechts voor een zeer gering deel moeten worden getroffen in de rijksbe lasting. De heer Stoffels. Het komt mij voor, dat, zoo als het artikel nu luidthet best kan blijven. Al wat men niet tot zijn genoegen heeft, is vrij. Pak huizen en dergelijke worden toch niet tot genoegen of vermaak gehouden, maar voor de zaak of den handel, die men drijft. De beer Buys. De heer Stoffels ziet in de woorden: «tot hun genoegen" een goeden maatstaf. Maar mij dunkttot de eerste eischen van een goeden maatstaf zal wel dit behoorendat men met dien staf kunne metenen dit is juist hier het geval niet. Immers de vraag, wat iemand al of niet tot zijn genoegen bezit, wordt geheel beheerscht door de subjective opvat ting van den eigenaar of schatter. De heer Goudsmit. Ik meen te moeten opmerkendat men een win kelhuis toch zeker niet tot zijn genoegen heeft. Dat zou dus volgens art. 3 niet in aanmerking komen. De heer de Fbemeby. Er staat toch: «voor hen, die behalve het per- céeldat zij bewonennog een stal of een of meer percelen tot hun ge noegen in gebruik hebben." De heer Goudsmit. Maar ais ik, behalve dat huis, een winkel heb zou deze volgens art. 3 niet belast kunnen worden. De heer de Fbemeby. Als die winkel niet bewoond is, zou daarvoor niet moeten worden aangeslagen. Hij zou dan als eene soort van magazijn kunnen worden aangemerkt. De heer Goudsmit. Een winkel is moeijelijk met een magazijn gelijk te stellen. De heer de Fbemeby. Als hij niet bewoond wordt, zal geene bijdrage voor dit perceel kunnen gevorderd worden. De Voobzitteb. In dat geval zal de eigenaar wel getroffen worden, daar degeendie een winkelhuis heeftdat wel zal bewonenen geen afzon derlijken winkel er op na zal houden. De heer Goudsmit. Het gebeurt toch zeer dikwijls, dat iemand, die een afzonderlijken winkel heeft, dien 's avonds sluit en verlaat. De heer Buys. Men vergunne mij nog eens de vraag te doen, of wij inderdaad niet het voorzigtigst handelen door deze quaestie nu niet te be slissenmaar die te laten tot art. 5. Wij hebben nu te doen met de aan wijzing der personen, die als bruikers van percelen belastingschuldig zijn. De vraagwelke percelen al of niet moeten worden aangeslagenkan veel beter in een volgend artikel worden uitgemaakt. De Voobzitteb. Wenschte de heer Buys het artikel dan in meer alge meene bewoordingen te hebben vervat De heer Buys. Ik wenschte de woorden: «tot hun genoegen" uit het artikel te ligten. De heer Stoffels. In 6 van de wet op het personeel hebben wij alle omschrijvingen van vrijstellingen. Maar het betreft eene niet geheele vrij stelling, daar zij slechts 50 ten honderd is. Dus dat zou dan in dit artikel moeten komen. Als men zegt: tot zijn genoegen, is die geheele para graaf niet noodig. Niemand denkt er aan om een pakhuis tot zijn genoe gen te gebruiken. En wat een winkel betreft, voor zoover hij onbewoond is, zal hij vrij zijn en de huisbewaarder alleen voor dat gedeelte van het huis moeten betalenwat hij bewoont. De heer Hartevelt komt ter vergadering, De Voobzitteb. Wordt het voorstel van den heer Goudsmit, om de woorden: «tot hun genoegen" er uit te laten, ondersteund? De heer van Outeeen. Ik wenschte ook wel het amendement te onder steunen, mits ik maar zekerheid hebbe, dat in de zaak zelve voorzien zal worden. De Voobzitteb. Dat zal volgens den heer Buys kunnen geschieden bij art. 5. De heer de Fbemeby. Is het dan niet voorzigtig art. 3 alsnog aan te houden, zooals de heer Buys dit zelf aangegeven heeft? Want als men er de woorden: «tot hun genoegen" uit ligt, zal men niet kunnen verkrijgen wat men verlangt. De heer Buys. Ik wenschte nog vooraf eene inlichting te ontvangen omtrent litt. 6 van dit artikel«voor hendie bij anderen inwonende werkelijke huurwaarde van de kamers; de waarde van hun meubilair; het getal dienstboden; het getal paarden van weelde." Ik geloof, dat men hier het oog heeft op personendie niet afzonderlijk op kamers wonenmaar bij anderen inwonen, en deel uitmaken van het huisgezin. Is die opvatting juist, dan wenschte ik te vragenhoe men op die personen de belasting zal kunnen toepassen. Zij missen èn eigen kamers èn eigen meubilair misschien, zoodat de aangenomen maatstaf hier geheel wegvalt. De heer df. Fbemeby. Er worden hier zoodanige personen bedoeld, die geen eigen huishouden hebbenmaar alleen een gedeelte van eens anders huis bewonen, de meerderjarigen, die bij anderen op kamers wonen. De heer Buys. Ik dank den heer de Fremery voor de gegeven inlichtin gen. De door mij bedoelde personen zullen dus van de belasting zijn vrij gesteld. De heer de Fbemeby. Ja.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 1