opgave, of onvolledige opgave, of onware opgave. Men zegge niet, dat
dit is het toekennen van eene al te discrelionaire magt aan het dagelijksch
bestuur. De belastingschuldige kan het voorkomen door eene volledige en
juiste opgave te doen, en verder heelt immers ieder nog regt om gedurende
veertien dagen bij den Kaad tegen de voorloopige kohieren op te komen en
naderhand nog gedurende acht dagen bij Gedeputeerde Staten.
De heer de Fremery. Tot dusverre is er steeds, ook in andere gemeen-
ten, uitvoering aan art. 271 van de gemeentewet gegeven, als de vragen
niet voldoende beantwoord werden of de toegang aan de schatters werd be
twist. Ik wil echter gaarne toegevendat het artikel niet in alles voorziet
en de zin niet volkomen duidelijk is. Ik zou daarom wel voor de bepaling
kunnen zijndie nu wordt voorgesteldomdat zij de quaestie intact laat en
intusschen meer zekerheid geeft voor de uitvoering. Ik zou daarom wel
wenschendat zij door het dagelijksch bestuur wierd overgenomen.
De Voorzitter. Mag ik wetenwelke bepaling der Eotterdamsche ver
ordening dat is?
Pp heer Cock. Het is art. 5 der Eotterdamsche verordening op de in
vordering, dat ik bijna woordelijk gevolgd heb. Ik heb er echter een paar
kleine wijzigingen in moeten brengendewijl ons stelsel niet zoo naauw
aan de rijkspersonele belasting verbonden is als het Eotterdamsche. Verder
heb ik in alinea 2 ingevoegd de woorden //andere bewijsstukken." Daartoe
zoude men onder anderen kunnen brengen de bevolkingsregisters voor de
gevallenwaarin men het aantal kinders moet kennendat aanleiding kan
geven tot vermindering van den aanslag.
De Voorzitter. Ik geef in overwegingdie bepaling over te nemen.
De heer Stoffels. Ik kan er mij ook zeer mede vereenigen. Ik acht
die bepaling niet alleen goedmaar zelfs hoogst noodig.
De heer de Fremery. Tk moet er nog bijvoegendat ik niet te min
eene verwijzing naar art. 270 en volgende der gemeentewet, zoo als bij
art. 14 is voorgesteld, wenschelijk en noodig acht.
De heer Cock. Ofschoon ik het geheel onnoodig achtof liever over
bodig, zal ik er mij, nu men er op gesteld is, niet tegen verzetten en
maar denken nimium non nocet. Het zal toch hoogstwaarschijnlijk aan
Gedeputeerde Staten geene aanleiding geven ons de verordening terug te
zenden.
De Voorzitter. Het dagelijksch bestuur wil dus gaarne deze nieuwe
bepaling overnemen. Ik geloofdat juist hier de beste plaats er voor is.
De heer de Moen. Ik vertrouw, dat mijne medeleden in de Commissie
van Financiën die bepaling wel zullen kunnen goedkeurenwaarmede ik mij
althans zeer goed kan vereenigen.
De heeren Krantz en du Eieu verklaren zich in gelijken zin.
De Voorzitter. Ik stel voor de bepaling in te voegen tusschen
artt. 3 en 4.
De heer Cock. Ik zie daardat het hier in Leyden de gewoonte is de
eerste verordening te noemen een raadsbesluit, en de tweede, die namelijk,
welke de invordering regelt, eene verordening. Waarom weet ik niet. Doch
nu dit zoo de gewoonte is, zoude dienovereenkomstig in mijn amendement
eene kleine wijziging moeten komen, eu er in al. 1 in plaats van: «op den
voet vermeld in de verordening", moeten gelezen worden: «op den voet ver
meld in het raadsbesluit."
Alzoo gewijzigd, wordt de nieuwe bepaling aangenomen.
Art. 4 (thans 5).
In de maand Januarij worden door Burgemeester en Wethouders voor
de gevorderde taxatiën zes of meer deskundigen benoemd en beëedigd.
Voor elke waardeering worden twee van de benoemde schatters aangewezen
aan wie bij verschil een derde bij loting uit de overblijvenden wordt toege
voegd. Beslissen deze drie schatters niet bij meerderheiddan wordt het
gemiddelde van hunne waardeering als grondslag aangenomen.
Het rapport van de Commissie van Financiën bevat dienaangaande het
volgende
//De Commissie zou wel wenschen art. 4 dus te lezen«In de maand Ja
nuarij worden door Burgemeester en Wethouders voor de gevorderde schat-
tingen vier deskundigen benoemd en beëedigd. Voor elke schatting worden
twee van dezen aangewezenaan wie bij verschil een derde bij loting wordt j
toegevoegd. Beslissen deze bij meerderheid niet, dan wordt het gemiddelde
van hunne schatting als grondslag aangenomen."
Daarop is door Burgemeester en Wethouders het volgende geantwoord:
/-De bevoegdheid moet aan het bestuur verblijven om de noodige schat
ters aan te stellen. Vóór de beschrijvings-billetten terugkomen, kan on
mogelijk worden bepaald, hoevelen er benoodigd zullen zijn om binnen den
gevorderden tijd de verlangde taxatiën te verrigten. Aan het verlangen
van de Commissie van Financiënom te zorgen dat er niet meerdere dan
benoodigd zijn zullen worden aangesteldkan echter voldaan wordendoor
het minimum tot vier terug te brengen."
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders wenschten te lezen: «vier
of meer deskundigen." Zij stellen er prijs op meer te kunnen aanstellen
met het oog op den toestand in het eerste jaar. Ik hoop, dat de Com
missie zich daarmede zal kunnen vereenigen.
De heer de Moen. Ja, wij hebben van zelf het getal vermeerderd
door het raadsbesluit. Ik ben er nu niet meer tegendaar er eene be
paalde reden voor is.
De heer Tieleman. Voor de doelmatigheid der taxatiën zou ik wel
wenschen, dat bet getal schatters niet te groot ware; want de een taxeert
meermalen hooger dan de ander.
De heer Krantz. Volgens de concept verordening zouden er jaarlijks zes
of meerdere schatters worden benoemd. De Commissie echter is van raee-
ningdat die op den duur niet noodig zullen zijnen met het oog op de
niet onbelangrijke uitgaven, daaraan verbonden, stelt zij voor het getal tot
vier te bepalen. Als overgangs bepaling wenscht zij aan Burgemeester en
Wethouders over te laten er meerdere aan te stellen.
De Voorzitter. Men moet er toch altijd twee hebbenen als er ver
schil is, bij loting een derde.
De heer de Fremery. Ik heb er nog al bezwaar tegenom al die
taxatipn door dezelfde personen te doen plaats hebben. Als ik naga, dt^
er 4000 opnemingen zullen moeten plaats hebben dan acht ik dat er minstens
zes taxateurs, in drie partijen werkzaam, benoodigd zullen zijn, Qffl tijdig
gereed te zijn.
De heer du Eieu. Ik geloof wel, dat voor het eerste jaar het dagelijksch
bestuur daaromtrent eenige ruimte moet bezittenwant die taxatiën zullen
vrij talrijk zijn. In het vervolg echter zijn er niet meer dan vier schatters
noodig. Daarom kan ik mij wel vereenigen met deze wijziging. Jaarlijks
zullen toch die panden niet getaxeerd worden. Hier in Leyden zijn die
huurwaarden niet zoo aan wisseling onderhevig.
De heer df, Moen. Toen de Commissie de opmerking maakte, was het
raadsbesluit nog onveranderd. Maar nu dat eene verandering heeft onder
gaan en er geene schatting van enkele huizenmaar van alle percelen zal
noodig zijn, wordt er zeker eene uitbreiding vereischt.
De heer Hoog. Ik voel mij ook gedrongen dit artikel ter sprake te
brengen. Ik kan mij wel met het daarin bepaalde vereenigen. Wij hebben
de taxatie geregeld, maar er is geene gelegenheid tot eenige hertaxatie, des
noods op kosten van den belastingschuldige. Wordt dat niet ter sprake ge-
bragt? Ik lees alleen positief: dat is uwe huurwaarde, daarin moet gij
berusten. Ik vraag dusis er geene gelegenheid om eene hertaxatie te
verzoeken als men met de geschatte som voor huurwaarde van zijn pand
zich bezwaard acht?
De Voorzitter. Wij zijn van het denkbeeld uitgegaan, dat, als het
kohier is opgemaakt en de belastingschuldige bezwaar heeft tegen zijn aan
slag hij zich zal adresseren bij den Eaad. De Kaad zal dan de zaak
uitmaken.
De heer Hoog. Dus gij meent, mijnheer de Voorzitter, dat, als men
zich bezwaard acht, men zal kunnen reclameren, en dat daaruit dan eene
hertaxatfe zal kunnen voortvloeijen.
De Voorzitter. Neem aan dat door den Kaad een besluit genomen
werddat hertaxatie zal worden toegestaandan moeten eerst van die taxatie
registers worden opgemaakten zullen deze weer ter visie moeten worden
gelegd, zoodat er weêr eene maand mede heengaat.
De heer Hoog. Ik kan voor mij in dit antwoord berustenmaar ik heb
dit punt ter sprake willen brengen omdat mij door eenige personen daar
omtrent bezwaren waren gemaakt. Maar als er gelegenheid bestaat om
tegen de taxatie op te komenkan ik met deze toelichting genoegen nemen.
De heer de Moen. De Commissie heeft ook nog een ander woord ver
langd, niet //waardering," maar liever «schatting." Waardering laat zich
meer zeggen van preciosa of sommige koopwaren. Maar bij opname van
het huis en het meubilair is schatting meer gebruikelijk.
De Voorzitter. Kunnen de heeren er zich dan mede vereenigen om
liever het woord «schatting" te bezigen
Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd.
Art. B (nu B). De belastingschuldigen worden zoodra mogelijk op een kohier
gebragt, waarna het door Burgemeester en Wethouders voorloopig wordt
vastgesteld. Op gelijke wijze worden de aanslagen van hen, die in den
loop van het jaar belastingschuldig wordengeregeld.
Voor deze laatsten zal de toestand op den l,n dag der maandvolgende
op die waarin belasting verschuldigd wordt, in aanmerking genomen worden.
Daaromtrent wordt door de Commissie van Financiën het volgende gezegd
«In art. 5 zou de Commissie meenen dat de 2« alinea moet wegvallen;
zij is onduidelijk en, naar de Commissie gelooft, niet juist; hij toch die
zich hier vestigt, blijkbaar met het doel om hier te blijven wonen, moet
niet met zijne aangifte tot na 3 maanden wachten."
Door Burgemeester en Wethouders is daarop het volgende geantwoord:
«Terwijl de gemeentewet in art. 245 bepaalt, dat men eerst na een ver
blijf van drie maanden in de gemeente belastingschuldig wordt, kan voor
dien tijd regtens geen beschrijvingsbilletwaarop de aanslag rusten moet,
worden opgevorderd. De 2' alinea kan alzoo niet wegvallen.
De heer Stoffels. Als nu de man zegt: ik blijf niet, dan zou men
er niets aan kunnen doen.
De heer de Fremery. Ik geloof ookdat wij niet bij magte zouden
zijn een zoodanige te constringeren tot aangifte en als de vraag gewei
gerd kan worden is het beter het voorschrift niet te geven.
De heer dü Eieu. Ik zou denkendat men niet wachten moest tot
iemand hier drie maanden woonde. Onze verordening zegt toch, dat die
zich hier met 1 Januarij komt vestigen, reeds in de eerste helft dier maand
zijn billet ontvangt. Nu kon het wel ziin, dat zoodanig persoon met
Februarij weêr wegging. Hij zou dan verpligt moeten zijn dat vóór 31
Januarij aan te geven. Ik vind het dus geen bezwaar om dengeen, die
midden in het jaar gekomen is, te verpligteo tot het doen van opgave.
De Voorzitter. Ik had dat antwoord wel verwacht. Br is ook wel
over gesproken maar wij hebben geen bezwaar gezien het zoo te laten.
De heer de Fremery, Ik kan mij volstrekt niet vereenigen met de
meening van de Commissie van Financiëndat de 2' alinea van dit 5° ar
tikel is onduidelijk en onjuist. In de 1" alinea staat dat de belasting
schuldigen zoodra mogelijk op een kohier worden gebragt; in de 2, alinea,
dat zijdie eerst later belastingschuldig wordenop het kohier zullen ge
bragt worden overeenkomstig den toestand, die bestaat op den len dag volgende
op die waarin de belasting verschuldigd wordt. De Commissie acht dit verwijl
niet wenschelijk en stelt voor de opgave eerder te vragenmaar zij ziet
voorbij dat onze verordening alleen belastingschuldigen treffen kanen nu
zegt art. 245, zooals bekend is, dat de belastingschuldigheid eerst aanvangt
wanneer men drie maanden in de gemeente veitoefd heeft. Voor dien tijd
kan de vordering tot opgave regtens worden geweigerd; wij mogen ons daar
aan niet bloot stellen; een voorschrift, waaraan geen uitvoering is te geven,
moet niet gedaan worden.
De heer Krantz. De Commissie oordeelt de redactie van de tweede
alinea onduidelijk en de bijvoeging onnoodig. De bedoeling is toch, dat,
als men drie maanden in de gemeente verbleven isde aanslag zal geschie
den van den eersten dag af, terwijl uit het voorgestelde zoude kunnen afge
leid wordendat men voor dc eerste maand geene belasting verschuldigd was.