zijn naar den werkelijken huurprijs. Ik geloof, dat men dien wel met 10 ten honderd zou kunnen verhoogen. Ik acht dit alzoo niet eene zoo duistere zaak. Ik heb het kohier van Wijk I met deskundigen nagegaan; en daaruit is gebleken dat er geen zoo groot verschil is met het tegenwoor dige, behoudens enkele uitzonderingen, waar werkelijke afwijkingen bicken plaats te hebben. De zaak komt dus daarop neer om de personele huur waarde tot maatstaf te nemen, vermeerderd met 10 of 15 ten honderd. De heer Stoffels. In antwoord op hetgeen door den heer van Heuke- lom is in het midden gebragt, moet ik zeggen, dat, als hier een besluit genomen wordt in zake van belastingen, dat altijd geschiedt is na rijp overleg. En geèn Leydenaar kan er zich op beroependat wij niet doen wat wij behooren te doen om de belangen der gemeente ook in deze zoo veel mogelijk te behartigenimmers bij de laatste begrooting hebben wij alles gedaan wat mogelijk was om den lïoofdelijken omslag zoo laag moge lijk te stellen, ten einde de burgerij zoo min mogelijk te belasten. De heer van Heukelom heeft ook gesproken van het opmaken van een kohier der geheele stad. Het is de vraag, of wij daartoe wel bij magte zijn. Im mers dan zullen daarop allen moeten gebragt wordendie volgens de perso nele belasting zijn aangeslagen. Deze heeft hier vroeger 389,000 opge- bragt, stel 4 ton. En de ervaring heeft geleerd, dat het eene pand door het ander gerekender 25 pCt. zal moeten worden opgelegd om tot de werkelijke huurwaarde te komen. Gaat men de tabel, die bij de memorie van toelichting is gevoegd, na, dan kan men ten naasten bij zien, wat ieder in dezen aanslag moet betalen. Het eenige verschil kan zijn, dat een huis, waarvan ik nu de huurwaarde volstrekt niet ken en dat te laag staat aan geslagen vermoedelijk hooger zou worden getaxeerd. Dat zullen echter zeer enkele zijnin den regel zal er niet meer dan 25 ten honderd moeten worden opgelegd. Zeker is het, dat het opmaken van een kohier, voor en aleer de belasting zelve met hare grondslagen bepaald is, tot vele moeijelijk- heden aanleiding zoude gevenen nooit tot een goed resultaat zoude leiden. De heer van Heokelom. Ik moet in de eerste plaats opkomen tegen de presumtie, dat ik de Leydsche burgerij tegen het bestuur zou hebben willen opzettenof haar in den waan zou willen brengendat zij uitgezogen wordt. Dat lag geenzins in mijne bedoeling. Ik heb het meer gezegd; mijn hoofdbezwaar ligt minder in den algemeenen druk der belasting dan wel in den ongelijkmatigenden onevenredigen druk; en dat had ik ge- wenscht te doen uitkomen. Er wordt mij gezegd dat men in de overge legde tabel kan zienwat men zal moeten betalen. Vooreerst betwijfel ik dat; maar dat is voor mij ook minder de vraag; ik wensch dat men kunne nagaan, of men zal betalen in evenredigheid met hen die in maatschappe lijke positie zoo wat gelijk staan en dat zou men alleen uit het bedoelde kohier, op de wijze bewerkt zooals ik dat aangaf, kunnen opmaken. Dat daaraan zwarigheden verbonden zijn wil ik gaarne aannemenmaar zou het resultaat die moeite niet ruim beloonen Is de verordening eenmaal vast gesteld, dan zal er natuurlijk een kohier worden opgemaakt, maar dan is het te laat voor eene beoordeelingmen moet dan eenvoudig maar betalen hoe het dan ook uitvalle. En om een staaltje te geven van de enormiteiten, die het natuurlijk gevolg dezer wijze van belasten zullen zijn, zoo beroep ik mij op een brief, dien ik hier voor mij heb liggen, van iemand die ter elfder ure met zijne bezwaren bij mij voor den dag kwam. Die man woont in een huis van ƒ250 werkelijke huurwaarde; volgens de tabel wordt die man geacht een belastbaar inkomen te hebben van ƒ1625; in waarheid heeft hij slechts een inkomen van naauwelijks de helft, en zulke gevallen zullen zich bij menigte voordoen. Dit is hetgeen ik had willen doen uitko men vóór de vaststelling der verordening. De Voorzitter. Dan zou daaruit, alleen blijken, dat die man in een te duur huis woont. De heer van Heukelom. Neen, dat is juist niet het geval. Ik ontken dat men zoo onvoorwaardelijk vrij is in de keuze van eene woning. Die keuze wordt bepaald door omstandigheden, die men niet in zijn hand heeft: daardoor staan niet alle bewoners van huizen van gelijke huurwaarde met elkander gelijk. De heer van Outeren. Wij zijn zoo doende ongemerkt weder gekomen in beschouwingen over art. 3waartegen ik groot bezwaar heben nu de heer van Heukelom zich op een voorbeeld heeft beroepenwensch ik op een ander soortgelijk te wijzendat mij zeer van nabij bekend is. Het betreft een persoon, die in een huis woontwaarvan de huurprijs ƒ250 'sjaars bedraagt. Die bewoner verhuurt de bovenkamers, welligt voor gelijken prijs. Daarin wordt een gedeeltelijk middel gevonden om te kunnen bestaan. Ove rigens wordt in dat huis eene kleine nering gedrevendie bijna niets betee- kent. Een en ander echter maakt dat dit gezinalhoewel zeer zuinigtoch naar uiterlijken schijn, fatsoenlijk en overeenkomstig zijn stand kan rond komen; maar nu vraag ik: wie, met het ontwerp-kohier in de hand, zal durven beweren dat het hoofd van dat gezin een inkomen van ƒ1625 'sjaars zou hebben? Dat gaat immers buiten alle perken van redelijke berekening. De heer de Eremery had gelijk met te zeggen dat iemand die f 50 huur betaalt, wel een inkomen heeft van 2 's weeks; maar wie zal kunnen aan nemen dat, als men ƒ250 huurprijs betaalt, het inkomen daarom moet ge steld worden op ƒ35 's weeks. De heer Hartevelt heeft gezegd dat in soort gelijke gevallen de eigene aangifte zou geweest zijn beneden de helft van het tarief; ik durf gerustelijk beweren dat zij zou geweest zijn beneden het een derde daarvan. Bij voorbeelden, zooals ik er een heb aangewezen en die in onze stad in menigte voorhanden zijn, is men waarlijk tevreden als men tien guldens 's weeks verteren kan. Ik zal om het aangevoerde tegen de verordening stemmen, alle andere bezwaren nog daargelaten. De heer de Eremf/ry. Als het belastbaar inkomen op de helft gebragt wordt, zullen de belastingschuldigen toch hetzelfde betalen; want dan moet noodwendig het evenredig percent, dat geheven zal worden, in gelijke ver houding worden verhoogd. De som, die moet worden opgebragt, is toch reeds bij de begrooting bepaald. Het geldt dus nu alleen de verdeelingen die zal door de voorgestelde grondslagen zeker worden verbeterd. De heer van Heukelom. Ik geloof dat er juist in die verdeeling eene verkeerde verhouding bestaat; en daarom wenschte ik juist, dat dit helder aan het licht kwame, alvorens het raadsbesluit genomen wierd. De men- schen weten niet, wat zij betalen zullen, maar vooral niet, of hun aanslag in billijke evenredigheid geschiedt met anderen, die in gelijken toestand verkeeren en dat is de hoofdzaak. Zij kunnen het alleen weten langs den weg, door mij aangewezen. Mij dunkt, dat is toch wel de moeite waard, De heer du Eieu. In het ontwerp, dat voor ons ligt, is de berekening geschied naar 3 ten honderd. Maar ik geloof niet, dat men het oog moet hebben op de som, die opgebragt moet worden. Het komt mij voor, dat wanneer men hetzelfde cijfer heeft als verleden jaar, men geen 3 ten hon derd zal noodig hebben. En daardoor zullen wel die ongelijkheden ver minderen. De heer Buys. Ik meen te hebben opgemerkt, dat welke belasting- ontwerpen ook in deze vergadering ter tafel komen, zij altijd hier of daar groote animositeit opwekken. Die opgewekte stemming treft mij daarom te meer, omdat zij mij zoo geheel vreemd is, en ik wel eens aan anderen hunne zoo sterk gevestigde overtuiging op dit punt benijd. Ik gevoel voor geen enkel belastingstelsel buitengewone voorliefde en houd het er voor, dat het eenige wat wij doen kunnen is het minst slechte te kiezen. Wij verlangen allen hetzelfde: eene belasting zooveel mogelijk evenredig aan het inkomen der belastingschuldigenmaar wij moeten tevens erkennendat dit doel nooit anders dan zeer onvolledig bereikt kau worden. Hetzij wij het stelsel van eigene aangifte kiezenhetzij wij de voorkeur geven aan het stel sel in de nu aanhangige verordening neergelegd, altijd zullen wij gebrekkig slagen, in het eerste geval om de onjuiste opgaven der belastingschuldigen, die naar ik vrees zeer menigvuldig zouden zijn, in bet andere, omdat de maatstaf, waarnaar wij het inkomen willen afmetenniet zelden een bedrie- gelijke maatstaf zijn zal. Ik heb mij onlangs tegen het stelsel van eigen aangifte verklaard niet omdat dat stelsel op zich zelf meer gebrekkige re sultaten moet opleveren dan het nu voorgestelde, maar om den aard dier gebreken. Immers is de huurwaarde maatstaf, dan kan het wel zijn dat A te veel en B te weinig opbrengt, maar het toeval en het toeval alleen zal beslissen, wie de bevoordeelden en wie de benadeelden zijnterwijl omgekeerd bij het stelsel van eigen aangifte niet het toevalmaar de gemoedelijkheid van A en de oneerlijkheid van B beslissen, dat de eerste te veel en de laatste te weinig opbrengt. Dit bezwaar is naar mijne opvatting zoo kolos saal dat ik om er over heen te stappen eerst de overtuiging moet erlangen dat elk ander belastingstelsel hier ter stede absoluut onbruikbaar is. Wat nu betreft den maatstaf in deze verordening aangenomenmen heeft dien van verschillende kanten bestreden en aangemerkt, dat het inkomen der burgers nu algemeen te hoog wordt aangeslagen. Ik voor mij hecht niet veel aan dat bezwaar; immers is het inkomen algemeen te hoog aangeslagen, dan zullen wij met de heding van een minder aantal pereenten kunnen vol staan en dan wordt het inderdaad vrij onverschillig of wij 3 pCt. van 1000 of 6 pCt. van ƒ500 opbrengen. De quaestie is maar, of er tusschen de verschillende cijfers eene behoorlijke proportie bestaat en of dus de raming voor eene gelijkmatige kan doorgaan. Ik durf die vraag niet beslissen, maar eene bepaalde ontkentenis heb ik nog niet vernomen. In het algemeen zal het wel waar zijn, dat de huurprijs dien wij betalen nog eene der zuiverste openbaringen is van de som onzer jaarlijksche verte ringen terwijl die verteringenalthans in eene stad waar de groote kapi talisten tot de uitzonderingen behooren, toch wel voor een redelijken maat staf van het inkomen kunnen doorgaan. De heer van Outeren heeft om het tegendeel te betoogen zich beroepen op de tabel bij de concept-veror dening gevoegd, en gewezen op den huurprijs van f 250, welke een inkomen onderstelt van 1625. Hij noemt die onderstelling exorbitant, maar mij dunkt zonder grond. Immers in dit geval is het inkomen nog niet eens zevenmaal de huurwaarde, terwijl men in den regel aanneemt, dat slechts een tiende van het inkomen aan huishuur wordt besteed, 't Is mogelijk dat er uitzonderingen bestaanmaar bijna altijd zou ik durven stellendat wie f 250 aan huishuur opbrengt een hooger inkomen moet hebben dan onze tabel aangeeft. De beraadslaging wordt hierop gesloten. Art. 2 wordt hierop, zooals het door de Commissie van Financiën is voorgesteld, in hoofdelijke omvrage gebragt en aangenomen met 20 stem men tegen 1die van den heer Goudsmit. Het uur te ver gevorderd zijnde, wordt de verdere beraadslaging verdaagd tot aanstaanden Zaturdagten 1 ure. Tot dien tijd wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 7