waarmede wij ons gaarne vereenigen en waarvoor wij haar dank zeggenmet den factor 71, dan verkrijgt men een inkomen van ruim 22000. Doch nu hebben wij nog niets voor dienstboden en paarden, die juist om de rijke klassen te treflen in ons ontwerp een hoogen rol spelen. Wij mogen, geloof ik, aannemen, dat de eigenaar van een dergelijk huis en meubilair al ligt voor een stuk of zes dienstbodentuinlieden enz. daaronder begrepen zal aangeslagen zijn, dat is ƒ3300, en verder voor een paard of' vier vijf, dat is omstreeks ƒ6000te zamen ruim ƒ9000, hetgeen, gevoegd bij de vermelde ƒ22000, geeft een inkomen van ruim ƒ31000. En dan heb ik nog niets gerekend voor het meerdere, dat men voor mannelijke dienstbo den moet rekenen. Dit was hetgeen ik over het maximum had te zeggen. Er zijn intusschen nog meerdere punten aangevoerd betreffende ons ontwerp, die eene opzettelijke wederlegging verdienen; ik wil daarmede wachten tot dat het in behandeling zal zijn. Het was mij thans alleen te doen om op te komen tegen eene bewering van zuiver feitelijken aard, waardoor ons voorstel ligt in discrediet konde komen. De heer Scheltema. Dat ik slechts vier van de zeven gemeenten opge noemd heb, was niet om partijdig te zijn. Ik deed dit om te bekorten; ik heb de voornaamste genomen, die zoo wat gelijk staan met Leyden. Als men van kleinere spreekt, dan zou men tot nog kleinere kunnen afda len dan die door Burgemeester en Wethouders zijn opgegevenmaar als men hoort, hoe het daar soms met den hoofdelijken omslag toegaat, dan geloof ik dat wij ons die niet tot voorbeeld kunnen stellen. De Voorzitter. Ik ben het met den heer Cock eens, dat men op zoodanige wijze wel kan komen tot 60000, ja hooger. Maar bet zal op Leyden wel niet toepasselijk zijn. Op hetgeen door den heer Scheltema is aangevoerd met betrekking tot de kleinere gemeentenzou ik een voor beeld kunnen aanhalen waar de inkomsten-belasting zeer gunstig werktterwijl ik bij eigen ondervinding weet, dat, toen er in der tijd sprake was van zoodanige belasting met eigen aangifte, de geest daar algemeen zeer tegen gestemd wasja dat zij zelfs eene hoogst impopulaire belasting werd geacht. De heer Cock. Nadat er door onzen geachten Voorzitter van een maxi mum van inkomen was gesprokenmeende ik volkomen in het regt te zijn niet alleen om te bewijzen, dat volgens ons voorstel geen maximum denk baar is, maar ook om bij het berekenen van een gesteld voorbeeld maxima van huurwaardemeubilair enz. enz. aan te nemen. Intusschen ben ik maar niet zoo geheel buiten de werkelijkheid gegaan en ik had een stuk of drie huizen hier in Leyden op het oog, waarvan de aanslagen in het personeel mij bekend waren en waarop mijn voorbeeld van berekening min of meer toepasselijk is. De Voorzitter. Ik geef thans in bedenking, of het nu niet geschikt was om uit te maken, welk stelsel in behandeling zal worden genomen. De heer Buts. Wij zijn reeds geruimen tijd bezig met de discussie over de hoofdbeginselen van het ontwerp van Burgemeester en Wethouders, of schoon dat ontwerp zelfs nog niet aan de orde is gesteld. Ik ben er dus zeer voor, ten einde regelmaat in de beraadslagingen te brengen, vooraf te bepalen, welk voorstel eigenlijk in behandeling komt. Of intusschen de weg door u, mijnheer de Voorzitter, voorgeslagen, om tot deze bepaling te ko men, de meest gewenschte is, meen ik te mogen betwijfelen. Immers de vraag, welk van de twee voorstellen het eerst in behandeling moet komen, kan, dunkt mij, geen punt van verschil uitmaken. Wat toch hebben wij vóór ons: aan den eenen kant een uitgewerkt en afgewerkt voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat, wordt het goedgekeurd, onmiddellijk kan worden ten uitvoer gelegden aan den anderen kant hoe zal ik het noemen? eene soort concept-instructie aan Burgemeester en Wethouders waarbij dat collegie wordt uitgenoodigd een nieuw belasting plan te ontwer pen, overeenkomstig eenige aangegeven beginselen. Ik begrijp dus niet wel, als ik beide ontwerpen naast elkander leg, hoe iemand aan het laatste de prioriteit zou kunnen toekennen boven het eerste. De voorstellers van de concept-instructie zeggenin den aanhef van hun stukdat zij tot hun voorstel gekomen zijn, omdat zij zich niet kunnen neerleggen bij het ontwerp van Burgemeester en Wethouders. Dit is van hunne zijde volkomen juist en rationeel; maar wij behooren dan ook even rationeel te zijn, dat wil zeg gen, hun voorstel niet te behandelen, zoo lang niet blijkt dat wij op hun standpunt staan, m. a. w. zoo lang ook wij niet verklaard hebben, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders ons onaannemelijk voorkomt. Maar ik heb nog eene andere redende quaestie van de income-tax komt hier bijna jaarlijks terug, en dient toch eenmaal te worden uitgemaakt, opdat er een einde kome aan den jaren lang voortgezetten strijd. Dit nu gebeurt nietals men de prioriteit geeft aan het voorstel Scheltema c. s. en dit aanneemt, want dan blijft de hoofdquaestie onbeslist en in de lucht zweven. Dit nu wensch ik niet en kan, dunkt mij, niemand wenschen. Wij behooren tot een eindbesluit te komenen daarom zoude ik wenschen dat vóór alles deze vraag werd gesteld: wil de Baad het stelsel van eigen aangifte, ja of neen? Is het antwoord toestemmend, dan behandelen wij het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ts het daarentegen ontkennenddan is dat ontwerp natuurlijk veroordeeld en komen wij tot het voorstel Scheltema c. s. 't Zou mij zeer aangenaam zijn, mijnheer de Voorzitter, wanneer de ver gadering mogt kunnen goedvinden deze orde van beraadslaging te volgen. Dus om maar te komen tot eene beslissing, komt mij het stellen van deze vraag wenschelijk voor. De Voorzitter. Ik dank u zeer voor die opmerking. Het was reeds bij Burgemeester en Wethouders ter sprake gebragt om deze vraag te doen dan daar zulks reeds in het vorige jaar in deze vergadering in bedenking werd gegeven, doch de goedkeuring niet wegdroeg, zagen Burgemeester en Wet houders er van af. Ik voor mij zou het zeer wenschelijk achten, daar wij door die beslissing een stap verder zouden komen. Overigens moet ik u doen opmerken dat wij het voorstel van de vijf heeren evenzeer voor dis cussie vatbaar achtende Commissie van Financiën toch heeft het mede in behandeling genomen en er eenige wijzigingen in voorgedragen. Dit neemt echter niet weg dat ook ik het verreweg verkieselijk vind het prin cipe uit te makenzal er eene belasting op het inkomen met eigen aan gifte zijn? De heer Krantz. Ik ondersteun zeer het denkbeeld van den heer Buys. Ik geloof, dat dit de eenige weg is om tot eene zuivere behandeling der zaak te komen. 1848. De heer Tollens. Ik acht het ook het eenige middel om tot een eind te komen. De heer Butgers. Ik wensch zeer te ondersteunen het voorstel dat nu gedaan wordt, en ben er zeer voor dat het eigenlijke punt, waarop het aan komt, al of niet eigene aangifte van het inkomen, voor goed worde uitge maakt. Die eigene aangifte is toch de hoofdredenwaarom ik mij verkla ren moet tegen het door Burgemeester en Wethouders voorgedragen ontwerp van plaatselijke belasting. Het zij mij vergund mijne bezwaren daartegen te ontwikkelen. Vooreerst acht ik het immoreel iedereen te stellen tusschen zijn geweten en zijne beurs. Algemeene redeneringen over de eerlijkheid van het volk doenmeen ikhier niet veel af. Daar individueel betaald wordt, komt het generaliseren hier niet te pas. Het is toch zeker dat er nevens de eerlijke belastingschuldigen ook wel oneerlijke en zwakke gevon den worden. Op deze laatsten slaat de evengenoemde algemeene regel. Naarmate zij een kleiner inkomen opgeven, zullen zij minder te betalen hebben. Ik meen dat men hen niet in zoodanige verzoeking mag brengen. Bovendien staat hier eene te groote premie op te lage aangifte. Het is bekend dat er te meer gefraudeerd wordt, naarmate de belasting hooger en dus de winst bij fraude grooter is. Had men nu hier eene geringe of mid delmatig hooge plaatselijke belasting, dan wa3 de verzoeking minder. Maar men heeft hier juist een geheel exceptioneel hooge plaatselijke belasting en dit is de eigenlijke reden, waarom men te Leyden zoo bezwaarlijk tot een aannemelijk stelsel van plaatselijke belasting komen kan. Men bemerkt veelal die exceptionele hoogte der belasting niet, omdat men haar over de geheele bevolking omslaat en haar toetst aan het groote aantal der ingezetenen. Die grond van berekening is echter onjuist. Men moet niet de inwoners tellen, maar de belastingschuldigen. Men heeft vooral op Groningen gewe zen en ik neem die vergelijking over, ofschoon de hoofdstad van die rijke provincie in gegoedheid der inwoners Leyden ver overtreft. Welnudaar betaalde elk belastingschuldige gemiddeld per hoofd in 1867 nog geen ƒ12. Daarentegen was te Leyden in 1867 de plaatselijke belasting voor ieder be lastingschuldige per hoofd meer dan f 40. Hoeveel grooter is dan hier de verzoeking tot eene onjuiste opgave. Van andere steden, die hier nu genoemd zijnkomen enkele niet in aanmerking om hunne buitengewone omstandig heden, andere niet om hun kleinen omvang. Te Brielle is de belasting in 1867 nog geen 15, te Hoorn ongeveer 14, te Bergen op Zoom nog geen 8 per belastingschuldige. Er is hier nog geene stad genoemd, waar de belasting zoo hoog en dus de belooning voor onjuiste en te lage eigene aangifte zoo groot is als hier. Men mag niemand in zoo zware verzoeking brengen. Ten tweede wijs ik op het gevaar, dat er voor de eerlijkste inwo ners in de eigene aangifte van het inkomen ligt. Men zal worden gecon troleerd door de publieke opinie. Als nu het publiek te hooge gedachte heeft van iemands fortuin, dan zal hij, die zijn inkomen eerlijk heeft opge geven, achter zijn rug door onbekenden worden beschuldigd van bedrog en door onbekenden worden veroordeeld zonder zich te kunnen verantwoorden. Dit is niet geoorloold. Het was eene billijke grieve tegen het veemgerigt in de middel eeuwen, dat men zijne beschuldigers niet kende en door onbe kende en niet geautoriseerde regters werd geoordeeld. Hetzelfde geldt van de Koode Bepubliek in Frankrijk tegen het einde der vorige eeuw. Hoe velen zijn ter dood gebragt op geheime aanklagt van vijanden? Zal men nu zeggen: het geldt hier ook maar iemands goeden naam? Maar mag men dien dan prijs geven aan openbare of geheime vijanden, aan concur renten, aan leugen en laster? Daar is wel een alternatief: de ambtshalve aanslag; maar deze is daarom niet veel beter, omdat men daardoor getee- kend wordt als overtreder der wet, en als strafschuldige hooger wordt aan geslagen en met boete gestraft. Dit zal ook niet strekken tot bevordering van den eerbied voor de stedelijke verordeningen en is in zoover niet alleen immoreel, maar ook demoraliserend. Dit zijn de voorname redenendie mij tegen het voorgestelde ontwerp zullen doen stemmen en waarom ook ik wensch dat het punt, waarop het hier bovenal aankomt, eigene aangifte van het inkomen of niet, definitief worde uitgemaakt. De heer de Fremery. Door de uitbreiding van het getal belasting schuldigen zullen hunne bijdragen van zelve verminderen. In Groningen wordt door 11J pCt. van de bevolking in de belasting bijgedragen; bij ons is het aantal aangeslagenen niet meer dan 5pCt. Wordt vervolgens door allendie een bepaald inkomen hebbenbijgedragenzal ook het aantal meer dan verdubbelen en de bijdrage in gelijke mate minder worden; en dit pleit juist voor ons voorstel. De heer Butgers. Het door den heer de Fremery voorgestelde is meer te wenschen dan te verwachten. Zoo als de zaken nu staan, kan men het betalen van belasting niet aan minder gegoeden opleggen. Onder de 3000 belastingschuldigen zijn nu reeds 500, die van een inkomen van ƒ6 's weeks met hun gezin moeten leven. Verder kan men toch waarlijk niet gaan. De Voorzitter. De heer Butgers beschouwt het tarief als eene straf. Ik voor mij beschouw het niet als zoodanig. Als iemand een gemoedsbe zwaar heeft tot eigen aangifte, of zijn inkomen voor zijne kinderen of om eenige reden verborgen wil houdenis zoodanig persoon daardoor nog niet gebrandmerkt. De heer Buys. Ik moet nog eens mijn voorstel aandringen om de orde van beraadslaging te regelen. Wij treden allengs meer in de beoordeeling van de beide ontwerpen, zonder dat die ontwerpen bepaald aan de orde zijn. Ik vrees, dat er zoo doende geen einde aan de beraadslaging komt. De Voorzitter. Ik zal dan in rondvraag brengen: wil de vergadering het stelsel van eigen aangifte, of niet? Die vraag wordt afwijzend beslist met 12 tegen 11 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren: van Wensen, Krantz, Driessen, van Outerenvan Heukelom, Hartevelt, Hubrecht, Hoog, de Fremery, Goud smit en de Voorzitter. De Voorzitter. Ik stel thans voor, dat Burgemeester en Wethouders zullen worden uitgenoodigd een nieuw ontwerp aan te biedeneenigermate op dezelfde grondslagen als aangegeven zijn in het voorstel van de vijf heeren. De heer de Fremery. Ik heb daartegen groote bedenking. Bij den aanvang onzer discussiën heb ik reeds gewezen op de wenschelijkheid om niet langer als grondslag onzer belasting aan te nemen een toestand die 2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 5