vaste grondslagen voorgestelddie door mij en de vier raadsleden in ons voor stel is gevolgd. Bij de discussiën daarover zeide de heer de Bruynwethouder, het volgende over die vertering-belasting met eigen aangifte: "De belas ting heeft het kwaad in eigen boezem door het stelsel van eigen aangifte. De°commissie van controle is slechts een redmiddel, om dat nadeel zooveel mogelijk te verbeteren en om de belasting houdbaar te makendie commissie is niets dan een geneesmiddel tegen het kwaad. Het kwaad zelf zit in de belastingin de eigen aangifte. Men moet dus niet het redmiddel trachten te verbeterenmaar men moet het kwaad zelf durven aantasten en zoo noodig uitroeijen." En dat zullen wij nu invoeren. /'Nu wil spreker" (de heer de Bruyn) "geen blaam werpen op allen die zich te laag hebben aan gegeven want schier 2/3 der belastingschuldigen verkeeren in dit geval. Juist daarom heeft spreker getracht omdoor alle standen heenzooveel mogelijk de eigenlijke denkwijze der belastingschuldigen te leeren kennen, en hij is daardoor tot de overtuiging gekomendat de belastingschuldige die zich te laag aangeeft, dikwerf te goeder trouw te werk gaat." De heer de Bruyn haalt voorts voorbeelden aan ten bewijze dat te lage aangifte niet altijd uit kwaadwilligheid voortspruit en zegt vervolgens: "Het zal echter steeds een gevaarlijke vuurproef blijven om de belastingschuldigen tusschen hunne beurs en hun geweten te stellen." En dit ziet nog maar alleen op eene aangifte van vertering, niet eens van inkomen. "Die vuurproef heeft tot de ellendigste resultaten voor de gemeente geleidwant de vertering belasting brengt van jaar tot jaar minder op, tijdens alle andere belastingen zoowel indirecte als directe, hoe langer hoe productiever worden." Dus bij aanzienlijke vermeerdering van bevolking, bij zooveel aanbouw van huizen en toeneming van welvaart in die dagen, bij beduidende vermeerdering van vertering en toenemende opbrengst van alle andere belastingen verminderde de belasting op de vertering met f 18000 a f 15000. En waardoorP Alleen door de eigen aangifte. Door te lage aangifte werd er hoe langer hoe meer ontdoken. 2/3 der belastingschuldigen gaven te laag op. De wethouder van Vollenhoven liet zich aldus uit: "Niettegenstaande hij vroeger voor stander was van de belasting, is hij er nu tegen en is hij vóór eene belas ting op vaste grondslagen; deze zal ook verkeerd werken, maar nooit zoo verkeerd als de vertering-belasting, daar het stelsel van eigen aangifte wel het gebrekkigste is dat men op het stuk van belastingen kan denken.' En nu wat de controle betreft. Men had den Burgemeester en de commis sie van controle zwaar aangevallenen men had hun verweten dat zij de in vordering beter hadden moeten controleren. Men wilde commissiën van raadsleden en burgers in elke wijken dit nog maar alleen voor eene ver tering-belasting, om de opgaven van vertering te controleren. En hier zullen Burgemeester en Wethouders dat alles en alleen doen bij eene inkom stenbelasting! De heer van Keesema heeft daarop geantwoord: "Men wil de belasting verbeteren door strenger toezigtmaar het zou op die wijze eene Japansche dwarskijkerij wordenwaarbij ieder burger den ander moet nagaanbespieden. Aan znlk een stelsel zou hij nimmer zijne stem geven. Ik°moet ook ronduit zeggen, dat ook ik dit nimmer doen zom De heer de Bruyn zeide omtrent het uitoefenen der controle"De controle behoort tot de onmogelijkheden;" en de Wethouder van Vollenhoven"De zelf- taxatiën deugen niet en Burgemeester en Wethouders noch de commissie van controle zijn bij magte ze te verbeteren." En wat zeide nu ten slotte de Burgemeester van Botterdam? "Hij kan de verzekering geven dat de com missi van controle de eigen aangiften met alle naauwkeungheid heeft onder zocht en zooveel mogelijk met de belastingschuldigen zelve heeft geconfe reerd; daarna onderwierpen Burgemeester en Wethouders steeds de kohieren aan de goedkeuring van den gemeenteraad. En wat was van dat alles het gevolg? Dat de opbrengst der belasting achtereenvolgens met 14000 a ƒ15000 achteruitging. Welken grondslag had men toch, om, wanneer iemand zich b. v. in de 10e klasse aangaf, tegelasten dat hij in de 12® klasse zou worden aangeslagen? Burgemeester en Wethouders konden dit doen; maar op welken grond? Die grond ontbrak en daarom wenscht spreker voor de toepassing der directe belasting vaste grondslagen te verwerven Kan men een middel aanwijzenmits daardoor noch dwangnoch inquisitie worde uitgeoefend, om op de verteringsbelasting eene betere controle toe te passen, dan wil spreker er gaarne toe medewerken, om haar te behouden. Kan men dit niet, dan is het meer dan tijd om van systeem te veranderen, en een vasten grondslag te kiezen, opdat zij, aan wie de invordering der belasting toevertrouwd is, voortaan niet meer tot den belastingschuldige be hoeven te zeggen: "gij moet zóóveel betalen omdat wij dit zoo begrijpen, maar: »gij moet zóóveel betalen overeenkomstig de vaste grondslagen der verordening." Dat is het oordeel van mannendie ondervinding hebben ten aanzien van eene belasting met eigen aangifte. Allen, die ik genoemd heb, kunnen gezegd worden op de hoogte der zaak te zijn, te kunnen beoo'rdeelenhoe eigen aangifte werkt. Botterdam is eene stad van voor uitgang en voorwaar niet van teruggang; van practiscbe lui en niet van slaapmutsenBotterdam zond den heer Betz naar de tweede kamer, dien zij kort te voren nog onder hare raadsleden telde; den man, met wien de voorstanders van de income tax zooveel op hebben. Behalve de reeds door mij genoemden had Botterdam als raadsleden de heeren Blom, Viruly, leden der tweede kamer, Pincoffs en anderen die zich vroeger verklaard hadden vóór het stelsel van eigen aangifte en toch na ervaring getuigden dat zij van gevoelen waren veranderddat zij nu tegen eene belasting op eigen aan gifte gegrond waren en vóór vaste grondslagen Ten slotte nog eene opmerking. Het komt mij voor dat er in ons land tegenwoordig eene incometax-manie bestaat. Waaraan is dit toeteschrijven? Hoe laat het zich verklaren dat de incometax hier tegenwoordig zoo vele voorstanders heeft? Er is een spreekwoord dat zegt: onbekend maakt onbe mind. Ik geloof, dat hier het tegendeel plaats heeft en dat men eene bij zondere voorliefde heeft voor het onbekende, dat men niet weet wat er aan de inkomsten-belasting verbonden is. Men heeft, geloof ik, alleen het oog op het beginsel: dat ieder belasting betalen moet in verhouding tot zijn in komen. Dat beginsel vindt men schoon, een ideaal. Welnu, dit eens toegegeven; maar is het nu voldoende het te willen Neen! het moet in toe passing gebragt kunnen worden. Is dit mogelijk, en op welke wijze is dit mogelijk Dit ziet men over 't hoofd. De belasting in de gemeenten waar omtrent de Burgemeester inlichting gevraagd heeft, evenmin als dit ontwerp, 't is geen incometax. Ik zie daarin een hinken op twee gedachten. Men schijnt het beginsel van de incometax en toch geen incometax te willen. Ieder wil men laten betalen naar zijn zuiver inkomen en men haalt er aller lei andere grondslagen hij. Ik geloof dat men zelf niet weet wat men eigenlijk wil. Ik ben dus zoo vrij aan Burgemeester en Wethouders eene vraaf te rigten. Hoe moet men hun ontwerp beschouwen? Wat is het be ginsel, dat°de ontwerpers hebben willen volgen. Is het dit, dat ieder werke lijk betalen zal in verhouding tot zijn zuiver inkomen, of naar vaste grond slagen? Dit kan niet zamengaan. Wil men inkomsten belasting ja of neen? Ik geloof dat bij de beoordeeling van het ontwerp van Burgemeester en Wethouders die vraag van zeer veel gewigt is. De Voorzitter. Ik moet u zeggendat de leidende gedachte van Bur gemeester en Wethouders geweest is te voldoen aan art. 243 der gemeente wet, het ontwerpen namelijk van eenen hoofdelijken omslag, naar grond slagen, die voor een redelijken maatstaf van het inkomen te houden zijn. Grondslagen van personele belasting duiden geen inkomen aan, wel vertering. De heer Scheltema. Ik geloof niet, dat de gemeentewet voorschrijft, dat wij zulk eene belasting moeten hebben. Hoe is het dan in andere ge meenten? Maar ik vraag nu niet wat in de gemeentewet staat, ik vraag dit, en daarop heb ik nog geen antwoord gekregen: wat is nu eigenlijk het beginsel bij dit ontwerp? Wil men eene inkomsten-belasting, of niet? Dat is mij nog niet duidelijk, daar ook in dit ontwerp een hinken op twee gedachten duidelijk doorstraalt, 'tls inderdaad alsof men meent dat het voldoende is om bij raadsbesluit te bepalen, dat ieder wordt belast naar zijn zuiver inkomen, dat men voorts eene verordening maakt waarin allerlei vaste grondslagen worden voorgeschreven, zoo als huurwaarde, dienstboden paarden, en dat er dan werkelijk in verhouding tot het zuiver inkomen belasting geheven zal worden. Doch zulke twee opposite stelsels, als dat van zufver inkomen en dat van vaste grondslagen, zijn niet te vereenigen. De Voorzitter. Als Burgemeester en Wethouders van het denkbeeld uitgaan om het inkomen te belasten, dan willen zij daarbij nog volstrekt niet een inquisitoriaal onderzoek. Zij meenen die belasting integendeel zoo in te rigten, dat, wanneer tegen eigen aangifte gemoedsbezwaren bestaan men om deze of gene andere reden zijn inkomen niet bekend wil maken, naar een tarief wordt aangeslagenhetwelk alsdan de huurwaarde van het huis dat men bewoont tot grondslag heeft. De heer Scheltema. Ik heb ook gesproken van de andere gemeenten waarvan opgaven gevraagd warendoch of men nu een of meer vaste grond slagen wenscht aan te nemendit is hetzelfdehet is een en hetzelfde stelsel; en het stelsel van eigen aangifte gaat er mede verloren. De heer de Fremerï. Ik herhaal, dat bij mij de hoofdgedachte is ge weest om meer belastingschuldigen te verkrijgendit is ook in het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het sectiën-verslag over de begrooting, zoo ik meen, duidelijk aangetoond. Ik geloof, dat daarmede de vraag van den heer Scheltema alzoo voldoende is beantwoord. Ik voeg er bijdat om dit nog meer bepaaldelijk te doen uitkomen, aan de primitive memorie nog eene "nadere toelichting is toegevoegd door Burgemeester en Wethou ders. De heer Scheltema heeft gewezen op rapporten van vier gemeenten, waarin de vraag: "bestaat er uitzigt dat de belasting allengs goed zal wer ken" wordt beantwoord; maar drie, die mede zijn ontvangen en die zeker niet minder gunstig zijn, liet hij onvermeld. Ik nil er die nog bijvoegen. De burgemeester van Bergen-op-Zoom namelijk schrijft met zoovele woorden, dat de "belasting beantwoordt aan de verwachting. Die van Brielle verklaart het volgende: "Voor het tegenwoordige bestaan niet de minste redenen welke doen vermoeden, dat de belasting voor het vervolg niet goed zal werken. De Burgemeester van Hoorn zegt: "hieruit (de werking) is af te leiden dat de belasting goed werkt." Hetgeen door ons in deze tweede memorie van toelichting is vermeld, is slechts een kort uittreksel uit de ontvangen rap porten. Men kon ze natuurlijk niet geheel overnemen. Maar de leden, welke de verschillende verslagen hebben ingezien, zullen daaruit voldoende hebben kunnen opmaken, dat de belasting werkelijk in die zeven gemeenten gunstig werkt. De tijd was te kort om meerdere te raadplegen. Maar mij is later nog gebleken dat mede in Gorinchem en Nijmegen de belasting zeer gunstig werkt. De heer Cock. Ofschoon ik meende, dat beide belastingsontwerpen eigenlijk nog niet aan de orde waren en er nu alleen over de prioriteit van behandeling sprake was, hebben de discussiën zich ongemerkt zoover uitgebreid, dat de sprekers tot de behandeling der zaak zelve zijn geko men. Ik voor mij zal dat voorbeeld niet volgen en reserveer mij om, wat ik tot verdediging of tot bestrijding van een der ontwerpen heb te zeggendan aan te voerenwanneer dat ontwerp aan de orde zal zijn ge steld. Ik vraag dan ook nu alleen het woord om op te komen tegen een punt van bloot feitelijken aard. Er is namelijk door onzen geachten Bur gemeester gezegd dat, volgens het door vijf raadsleden, waaronder ik ook de eer heb te behooreningediend ontwerphet maximum van inkomen was 18000. Ik protesteer tegen die opvatting. Er bestaat volgens ons voorstel geen maximum. Er is daarbij ook geen maximum denkbaar, om de eenvoudige reden, dat de berekening van het vermoedelijk inkomen van zeer veranderlijke grondslagen afhangt. Naar mate de huurwaarde of de waarde van het meubilair stijgt, stijgt ook de aanslag. Voor eiken dienst bode even als voor elk paard meer wordt het inkomeu geacht aanzienlijk te vermeerderen. In zoo verre kan dus van een maximum geene sprake zijn. Doch ook wanneer men nagaat wat werkelijk de toestand hier in de stad is, geloof ik dat de informatiën van onzen Burgemeester onjuist zijn. De berekening volgens ons voorstel is zeer gemakkelijk. De hoogste huur waarde is hier ƒ1100. Hiervan 5 pCt. is ƒ55. Dit tweemaal genomen geeft ƒ110. In een dergelijk huis der eerste klasse meen ik dat men mag aannemen, dat zich zal bevinden een meubilair van ƒ15000. Eén procent daarvan is ƒ150. Dit gevoegd bij 110 geeft 260. Twintig procent of 52 daarop geeft ƒ312. Nu moet ik dit getal met een factor vermenig vuldigen. Hierbij dien ik echter op te merken, dat wij ons bepaald heb ben tot het geven van een voorbeeld van een dergelijken factor, daar wij geene kohieren voor ons hadden, en dat wij er wel uitdrukkelijk bijgevoegd hebben, dat wij wenschten, dat die factor door de Commissie van Finan ciën zoo zoude gewijzigd worden, als nader zoude blijken noodig te zijn. Het getal van ƒ312 moest volgens ons voorbeeld met 60 vermenigvuldigd worden en zoo verkrijgt men een inkomen van bijna ƒ19000. Vermenig vuldigt men het met den verhoogden factor der Commissie van Financiën,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 4