bij anderen inwonen, niettegenstaande dat ze in den regel rijker zijn dan de hoofdbewoners, niets wordt bijgedragen. Bovendien, de vrees, die zoo velen heeft bevangen, ontleent hare kracht aan eene, zoo ik geloof, min juiste voorstelling van de zaak; men bestrijdt het stelsel van eene income taxofschoon geen income-tax thans aan de orde van den dag is de geachte schrijver van een betoog dat, ofschoon voor den Kaad bestemd, niet te min in veler handen is gesteld, heeft het zelfs gezegd, het zijn zijne eigene woorden: bet ontwerp, thans in behandeling is «volstrekt niet nieuw, maar in de hoofdzaak, in hoofdbeginsel, grondslag, geest, strekkingen toepassing volkomen dezelfde z. g. income-tax als Burgemeester en Wethou ders in bet vorige jaar hebben voorgesteld, 't is inderdaad niet anders." En wat was nu in Julij 1866 het oordeel van den schrijver over het ont werp dat toen is ingediend? Op pag. 15 van het advies aan den Raad dd. 16 Julij 1866 wordt het aldus omschreven: «Het heeft meer van eene belasting naar Pruissisch model, de z. g. Pruissische classen-steuer." Zoo verre de schrijver, en ik voeg er bij, dat die klassen-belasting, zoo ik wel ben onderrigt, uitnemend werkt, zoo als waarschijnlijk wel door meerdere leden van den Raad zal kunnen worden bevestigd. Waarom dan nu de strijd tegen eene income-tax, die niet is voorgedragen, weder hervat? De bedenkingen, tegen dat stelsel ingebragt, behoeven, nu wij eene klassen- belasting in behandeling nemen niet te worden wederlegd. Het zou toch ontijdig zijn nu op nieuw te gaan verklaren dat de income-tax, waarvan het kenmerk is dat de aangifte wordt geeischt van het juiste inkomen, niet massaal, maar verdeeld in zoovele onderdeden als er bronnen zijn, waaruit dat inkomen voortspruit, niet wordt voorgedragen, omdat Burgemeester en Wethouders ook dat stelsel in het algemeen afkeuren en de toepassing al thans in deze gemeente niet wenschelijk achten. De opgaven, die u van verschillende plaatsen zijn overgelegdweerspreken het vermoeden dat eene belastingwaarvan de eerste grondslag is eigen aangifteniet van liet vermo gen, maar van de klasse, die dat vermogen omvat, met eene speling van 20 tot 33 pCt., niet is uitvoerbaar. De geschiedenis, in het vorige jaar door de tegenstanders aangevangenis thans door onsdie voorstellenvervolgd. Aan den Raad blijft nu de beslissing, of de voorgestelde belasting is invor derbaar, of ze voor deze gemeente de gewenschte is. Gaarne geef ik toe dat ook dit in aanmerking komen magen wel bewust dat ook mijnemeenino', even als die van anderen, niet de ware zijn kan, zal ik mij gaarne neer- 1 eggen bij elke beslissing door de meerderheid van den Raad aangenomen. Ik heb daarbij slechts een wensch te voegen: laten wij geene verouderde toestanden tot basis aannemen. Ran het door Burgemeester en Wethouders voorgedragen ontwerp de goedkeuring van den Raad niet verwerven, laten wij dan de werkelijkheidzooals die bestaat op het oogenblik dat de aangifte wordt gedaantot grondslag nemen. De heer Scheltema. Ik zal trachten in de beantwoording van het aan gevoerde zoo kort mogelijk te zijn. Het bevreemdt mij dat de discussie over de hoofdzaak zelve reeds is begonnen. Ik meende dat die eerst zou plaats hebben bij de behandeling der voorstellen en dat nu vooraf beslist zou wordenwelk der beide voorstellen het eerst in behandeling zal komen. Ik zal dan nu antwoorden, en wel in de eerste plaats een enkel woord op hetgeen door den Burgemeester tegen mijne memorie is gezegd. Het spijt mij inderdaad dat hetgeen door mij tegen het ontwerp van Burgemeester en Wethouders is geschreven op den Burgemeester een pijnlijken indruk heeft gemaakt. Dat was volstrekt mijne bedoeling niet, en ook niet mijne schuld. Mijne bedoeling met het schrijven eener memorie, gerigt aan de leden van den Raadwas niet anders dan om ook dit ontwerp van Burge meester en Wethouders, zoo veel ik kon, te bestrijden. Ik deed zulks vooraf, vooral ook om de discussiën te bekorten, en ik heb er niets geen bezwaar in gezien om daaraan openbaarheid te geven. Wat nu door°den Burgemeester daarover gezegd is, daarop zal ik alleen antwoorden dat ook zijne woorden op mij eenen pijnlijken indruk zouden kunnen maken, indien ik er uit zou moeten opmaken dat men niet in het openbaar en met vrij moedigheid de publieke aangelegenheden zou mogen behandelen. Ik zal dat dus nu laten rusten en alleen op een paar punten van algemeenen aard betreffende de zaak zelveantwoordenen mij reserveren omzoo noodig later in bijzonderheden te treden. De Burgemeester heeft omtrent het verschil tusschen dit ontwerp van Burgemeester en Wethouders en het hunne van het vorig jaar gezegd, dat dit ontwerp wel degelijk van het vorige verschilt, dat dit een geheel nieuw plan is. Ik heb op blz. 3 mijner memorie gezegddat in beide ontwerpen «eenige grondslag is, behalve bij ambtelijken aanslag, het zuiver inkomen met klassificatie en eigen aangifte, dat bij beide de controle wordt uitge oefend door de overheid, en dat bij beide huurwaarde de grondslag is voor den ambtelijken aanslag." Is dit zoo, ja of neen? Wat betreft eene incometax met eigen aangifte, ik heb mij vroeger daar tegen verklaarden ik blijf nog steeds van hetzelfde gevoelen. Men zoude incometax ook kunnen onderscheiden in twee soorten namelijk de mogelijke, die werkelijk uitvoerbaar is, en de denkbeeldige. In Engeland bestaat de eerste, de incometax met dwang, eed, strenge maatregelen om de inning te verzekeren en scherpe controle. De andere, de denkbeeldige, die men hier wil invoeren, zou alleen gegrond moeten zijn op eigen aangifte. Onze tegenwoordige maatschappij is daarvoor nog niet rijp, en ik ben het volko men eensdat wij het misschien niet zullen belevendat alle dwangalle controle kan worden ter zijde gestelddat alles kan worden overgelaten aan de eigen aangifte, en dat alleen daardoor iedereen belasting zal betalen in verhouding to^^ijn zuiver inkomen. Wij hebben nog van Burgemeester en Wethouders ontvangen een toevoegsel aan hunne memorie van toelichting, liet spijt mij dat ik dit niet eerder ontvangen hebwant dan had ik den inhoud ook in mijne memorie kunnen beantwoorden. Ik wensch dit nu te doen, en zal zoo kort mogelijk zijn. Uit de opgaven in die tweede memorie zou moeten blijken«dat de directe belasting thans door Burgemeester en Wethouders voorgedragen (die ik eene denkbeeldige incometax zou noemen) reeds in verschillende gemeenten is ingevoerd en dat de uitkomst inderdaad aanwijst dat ze aanvankelijk reeds zeer gunstige uitkomsten oplevert." Ik moet bekennen dat mij uit die opgaven niets van die «zeer gunstige uit komsten" is gebleken. Aan de burgemeesters van 7 gemeentendie eene soortgelijke incometax hebben als nu door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteldzijn vier bepaalde vragen gedaan, en wel: 1°. hoe groot is het aantal belas tingschuldigen in uwe gemeente? 2°. hoeveel is het bedrag van het kohier? geloof dat het antwoord op die beide vragen niets bewijst ten aanzien van de werking, vooral met het oog op het beginsel der belasting. Indien men tevens opgave had gekregen van het aantal belastingschuldigen in eene andere directe belasting (geen incometax)dan zou daaruit eenig verschil kunnen blijken. Maar wat zou dat dan nog bewijzen? Het aantal van hen die vroeger m de accijnsen betaalden was zeker veel grooter. Ten 3°. is gevraagd: hoeveel reclames zijn ingediend? Ook dit bewijst niets. Reclames kunnen alleen inkomen van diegenen, die te hoog zijn aangeslagen. Dit hangt af van eene meer of min zachte toepassing der verordening. Maar van meer belang ware het, wanneer men weten kon hoeveel aanhalingen, of misschien beter gezegd hoeveel vervolgingen er zouden plaats hebben indien eene zoodanige belasting als die volgens dit ontwerp kon worden toe gepast, zooals dit zou moeten geschieden overeenkomstig de verordeningen indien Burgemeester en Wethouders geene opgaven goedkeurden dan die zij- zeker weten dat goed zijn; alsmede hoe groot het aantal reclames wel zijn zoude indien elke ambtshalve aanslag zoo hoog was dat de belastingschul dige daarbij geen voordeel hebben kon. Zóó gesteld, zou het antwoord op ie vraag iets meer beteekenen. Als men vraagt te Rotterdam, te Amster dam, te s Hage, hoevele reclames er inkomen tegen de daar bestaande directe belastingen (geen incometax), dan geloof ik wel, dat die ook zeer weinige zullen zijn. En ook spreekt het wel van zelf, dat de reclames in het eerste jaar het meeste zullen zijnmaar langzamerhand verminderen of ophouden; dit hangt veel af van Burgemeester en Wethouders en van de strenge of zachte toepassing der voorschriften. De 4» vraag is van meer belang: bestaat er uitzigt, dat de belasting allengs goed zal werken? Men moet daarbij letten op twee zaken: 1°. aan wien is de vraag gerigt? Aan den burgemeester van iedere gemeente, althans die heeft ze beantwoord, tiet geldt hier eene nieuw ingevoerde belasting, waarvan hij vrij zeker de voornaamste ontwerper of voorsteller is. De Burgemeester is dus alligt ten deze eenigzins vooringenomen en niet geheel onpartijdig. Zijne zienswijze en verwachting^ is met altijd die der burgerij. Ik behoef slechts op een voorbeeld in eigen boezem te wijzen. Indien men over weinige maanden aan onzen Burgemeester gevraagd had: hoe werkt in deze gemeente het elf!" I.b,eheer ln zake "a" fabncage-werken? het antwoord zou hoogst waar schijnlijk zeer gunstig zijn, en toch, het is gebleken dat dat gevoelen zelfs niet door den Raad werd gedeeld. En hoe is het met dat ontwerp van Burgemeester en Wethouders gesteld? De Burgemeester heeft er natuurlijk zeer gunstige verwachting van, en toch onder de ingezetenen, zoowel onder professoren als onder de kleine burgerij, is de stemming alles behalve gunstig Doch nu daargelaten, wie de vraag beantwoord heeft, zoo vraa" ik in de tweede plaats: wat behelzen de verschilllende antwoorden? Kan men er uit opmaken dat in die gemeenten de nieuwe belasting zulke bijzonder gunstige uitkomsten oplevert? Wat getuigt de Burgemeester van Groningen? Hij schrijft, dat «hij zich durft vleijen, dat de reclames minder zuilenzijn:" van de werking zegt hij mets. De Burgemeester van Arnhem schrijft, dat hij de gestelde vraag «wel meent toestemmend te kunnen beantwoorden." Dus volstrekt geen positief antwoord. De Burgemeester van Leeuwarden zegt het volgende: «toch koester ik het vertrouwen, dat de werkino- daar- Van m-.ÏI ^evenmin directe hinderpalen zal ondervinden." En die van Middelburg durft er niets van zeggen. Wanneer men alzoo al die antwoorden op de keper beschouwt, dan zeggen ze eigenlijk weinig of mets, ze zijn meer of min evasief. Men kan er althans niet de conclusie uit trekkendat de belasting «zeer gunstige uitkomsten op levert. Ik kan dan ook niet instemmen met hetgeen Burgemeester en Wet houders aan het slot zeggen, «dat door de getuigenis van den Bnrgemees- ter van Groningen of van Arnhem de gestelde (vierde) vraag bevestigend moet worden beantwoord." Immers de Burgemeester van Groningen zegt mets van de werking. Hij gewaagt alleen van reclames en die van Arn hem zegt eigenlijk ook mets positiefs. Nu de Burgemeester de adviesen van eenige andere Burgemeesters heeft overgelegd, mag ik, dunkt mij, zijn voetspoor wel volgen, en een advies daartegen overstellen, echter slechts een advies maar van eene stad in ons land die wel genoemd mag worden, de stad Rotterdam, en zoowel van den Burgemeester als van leden van het dagelijksch bestuur en van de commissie van controle. Rotterdam wilde, evenals men nu hier wil, van het stelsel van vaste grondslagen, ont leend aan de rijks personele belasting, af. Men wilde eerst een middenweg, waarbij men het aan den belastingschuldige overliet om te worden aange slagen naar eigen aangifte van de vertering of naar vaste grondslagen. Wat was het gevolg? Dat men daarvan in het eerste jaar weêr is afgewe ken Volgens de getuigenis van een raadslid (ik heb hier het verslag van de handelingen van den Rotterdamschen Gemeenteraad voor mij) was de eigen aangifte alleen in het belang der belastingschuldigen. Er werd van de vrij heid tot het doen van eigen aangifte zoo ruim gebruik gemaakt, en dit was zoo- voordeelig voor de aangevers, dat de opbrengst der belasting een tekort van f 80000 opleverde. Men is dan ook van die belasting dadelijk na het eerste jaar teruggekomen. Toen heeft men het stelsel van eigen aangifte zuiver toegepast, met geheele weglating van vaste grondslagen. Er werd besloten tot eene vertering-belasting met eigen aangifte en controle der overheid. Dit ontwerp van Burgemeester en Wethouders berust ook op eigen aangifte en controle der overheid. In zoover zijn ze gelijk. Maar wat is het verschil? In Rotterdam was de belasting op de vertering, hier zal ze op het inkomen zijn. Het verschil dus is zeer groot. Het eene, de vertering is eene openbare zaak, is te controleren. En ook om ongeveer op te ge ven wat men verteert, daartegen bestaat zoo veel bezwaar niet; maar om zijn inkomen op te geven, daartegen maakt men, en teregt, groot be zwaar, en de aangifte daarvan is ook bijna niet te controleren, of liever het is onmogelijk. Het verschil tusschen opgave van vertering en inkomen is even groot als dat tusschen openbaar en geheim. Als nu blijkt, dat het stelsel van eigen aangifte met controle der overheid reeds schipbreuk heeft geleden bij eene vertering belastingdan is het zeker onmogelijk het toe te passen op eene inkomsten belasting. Ik zal nu (het spijt mij, dat ik daardoor mijne geachte medeleden eenigzins moet ophouden) laten hooren wat het dagelijksch bestuur en de commissie van controle te Rotterdam zelve zeggen over de vertering belasting met eigen aangifte en over de controle daarvan.^ Nadat die belasting drie jaren bestaan had en het ge bleken was, dat zij onhoudbaar was, werd eene andere directe belasting met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 3