Vlll. "Voordragt tot het beschikbaar stellen van een gedeelte van den Vestwal tot het plaatsen van droogreezen voor schapenvachten, kettingen, garens, enz. Burgemeester en Wethouders stellen voor een gedeelte van den Vestwal nabij de Zwemplaats aan de Heerenpoort, groot 4000 vierk. ellen, aan te wijzenom daarvan kosteloos te kunnen gebruik maken tot het aldaar plaat sen, voor rekening der belanghebbenden, van droogreezen om schapenvach ten, garens, kettingen en andere wollen stoffen op te hangen en te doen droogen. De heer Meerburg. Ik zou mij geheel kunnen vereenigen met deze voordragt, indien zij was zooals door den Secretaris is voorgelezen. Maar zooals het daar staat, dat hiermede ten eenenmale vervalt het droogen op andere plaatsen dit zoude eene door den Baad bepaalde policie-verordening doen vervallen. Datgeloot ikkan niet en ik ben er daarom tegendaar de ver ordening bepaalt dat er vergunning gevraagd kan worden bij den Baad en deze die kan geven. De heer Hubrecht. De heer Meerburg vergist zich. In het voorstel ligt die strekking niet. Het slot toch luidtde Commissie meent derhalve te moeten aanradendaartoe een voorstel aan den gemeenteraad te doen en zoo de Baad zich daarmede vereenigt, dat alsdan op ingediende verzoe ken afwijzend beschikt zou kunnen worden." De heer Meerburg. Dat staat er niet. Maar zooals er staat is het alsof door de aanneming der voordragt de vrijheden en de verzoeken ver vallen zijn. De heer van der Hoeven. Het spreekt, mijns bedunkens, van zelf, dat het een in het ander begrepen iswant nu is de uitdrukking zooveel krachtiger voor de toekomst. Maar het kon er voorzigtigheidshalve wel uit. De intentie is echter genoeg bekend. De heer Meerburg. Er staat, dat die vrijheden ten eenenmale vervallen. De heer Hubrecht. Dat staat niet in het rapport van de Commissie van Fabricage. De heer Meerburg. Neen, maar wel in dat van Burgemeester en Wet houders. De Voorzitter. Het zou, meen ik, wel kunnen vervallen. De heer du Bieu. Ik kan er mij wel mede vereenigendat men eene plaats aanwijst waar men garen kettingen en dergelijke mag te droogen hangen. Maar ik geloof daarom niet, dat het nu ook verboden is ze op andere plaatsen te droogen. Als men daartoe gemeentegrond wenscht in te nemenkan deze tochzou ik denkendoor de burgemeesterskamer worden aangewezen. Maar als nu bedoeld isdat men voortaan nergens anders meer dan op het thans aangewezen gedeelte van de stad die voorwerpen mag te droogen hangendan ben ik er tegenwant dan is dat een terugkomen op hetgeen wij reeds eenmaal bepaald hebben. Daar komt bij, dat die plaats zeer on geschikt is te achten voor zoodanige personen, die in een geheel ander ge deelte van de stad wonen. Ik blijf daarom van oordeel, dat men het altijd aan de burgemeesterskamer moet overlaten eene andere geschikte plaats aan te wijzen. Maar bovendien, die plaats is niet geschikt, als zijnde vlak naast de Leydsche saijet-fabriek van Gebr. Eigemanwaardoor de voorwerpen die aldaar zouden te droogen hangenzeer veel last zouden hebben van de rook en den damp dier fabrieken waardoor zij geheel bedorven zullen worden. Ik houd het er daarom voor, dat de belanghebbenden hartelijk voor die plaats zullen bedankenen er geen gebruik van zullen maken. De Voorzitter. Volgens de in het rapport voorkomende zinsnede on verminderd de bevoegdheid van den Baad om, zulks geraden oordeelende gunstig op later inkomende requesten te besluitenzouden de hangende verzoe ken komen te vervallen. Vroeger was het aan Burgemeester en Wethouders om die toestemming te verleenen. Thans is die bevoegdheid aan den Baad toe gekend zoodat de zaak hier telkens terugkomt. De heer du Bieu. De bedoeling is toch om nu op de aanhangige adressen te beschikken. En dan moet ik zeggendat ik op de leeskamer geen enkel adres gevonden heb. In dit stuk heb ikmeen ikbepaald gelezen»en tevens te beschikken op de adressen." De heer Hubrecht. De Commissie van Fabricage heeft de adressen, die er warenoverlegd. Na het indienen van dit voorstel zijn bij de Com missie nog twee verzoeken ingekomenvan de hh. Vos en van der Meer. De heer van Outeren. De bedoeling der voordragt is dezedat de aan gewezen plaats tot het droogen van schapenvachten enz. zal worden beschik baar gesteldzonder dat bij de behandeling van die voordragt tevens reeds zou worden beslist op adressen, die ingekomen zijn, veel minder op verzoe ken, die ten deze nog nader mogten inkomen. Alleen is aan het slot van het voorstel gezegddatwerd het aangenomendat besluit kon medewer ken om op de aanhangige adressen afwijzend te beschikken. Nu is niet anders aan de orde dan de maatregel zelf, en geldt het thans alleen de vraag: zal op den Vestwal nabij de Heerenpoort gelegenheid gegeven worden tot het plaatsen van droogreezen? De Voorzitter. En kosteloos. De heer van Outeren. Juist, mijnheer de Voorzitter. De heer van der Hoeven. Dus dan zou de beschikking op die adressen eigenlijk in eene volgende vergadering moeten geschieden. De Voorzitter. Juist, zoodat thans alleen in aanmerking komt de aan wijzing der plaats en het kosteloos gebruik. De heer Hartevelt. Ik meen gelezen te hebbendat die droogreezen zullen gemaakt worden ten koste der gebruikers. Maar nu moet ik vragen of het onderhoud daarvan ook ten hunnen koste moet komen. Dit laatste heb ik niet gelezen en dient toch behoorlijk gestipuleerd te zijn, ter ver mijding van quaestiën. De heer Hubrecht. De bedoeling is althans zeker dat de droogreezen door belanghebbenden, voor hunne rekening, worden gesteld en onder houden. De Voorzitter. Er staat »voor rekening" der belanghebbenden. De heer Hartevelt. Daargesteld, mijnheer de Voorzitter, maar niet onderhouden. De Voorzitter. Het spreekt toch wel van zelf, dat in de kosten van daarstelling ook die van onderhoud liggen opgesloten. Als de daarstelling voor rekening der gemeente geschiedde, zou het quaestieus kunnen zijn. De heer Hartevelt. Wanneer er van het onderhoud niet wordt gespro ken, dan stel ik mij voor, dat hij, die weigert de kosten van gedeeltelijke vernieuwing of onderhoud te betalen, in zijn regt is; voor de daarstelling heeft hij betaald, en daarmede heeft hij aan de overeenkomst voldaaan. De; Voorzitter. Als .dan de heeren mogten denken, dat daartoe nood zakelijkheid bestaat, zou ik voorstellen er bij te voegen: en onderhouden. De heer van Heukelom. Ik wensch in geene herhaling te treden van al wat reeds over deze zaak bij vroegere gelegenheid is gezegd. Ik beb mij toen verzet tegen de gemaakte bepalingen en vooral ook tegen die, waarbij aan den gemeenteraad de bevoegdheid is gegeven om in elk bij zonder geval te beslissen. Ik betreur die besluiten zeeromdat ik helaas moet zeggen dat de Baad zal gaan beslissen over zaken die hij niet kent. Doch het ligt er toe! Nu evenwel zou ik de vraag wel willen doen, of dé adressanten met zouden kunnen gehoord worden over de al of niet geschikt heid van de plaats, die hun zal worden aangewezen; mij dunkt dat°zou niet onredelijk zijn. Ik voor mij toch deel geheel het bezwaar, te dien aan zien door den heer clu Bieu geopperd, en geloof ook dat het aangewezen terrein minder geschikt is voor het beoogde doel, zeer zeker ongeschikt voor sommige garens. Een voorbeeld, hoe de gemeenteraad hier praat over zakenwaarvan hij geen verstand heeft en die hij dus ook niet mag beoor- deelen. De heer du Bieu heeft gedoeld op het droogen en luchten van wollen garens; nu ben ik zeker dat hier geen vier personen zitten die we ten wat wollen garen is; op den klank afgaande zal wel ieder meenen dat alle garens van wol gemaakt wollen garens zijn, maar men weet niet dat er een bijzondere soort isdie in den handel tls wollen garen bij uitnemenheid bekend is, een artikel dat zeer kiesch beoordeeld wordt, op helderheid en blankheiden waaraan te dien aanzien zeer ligt schade kan worden toeoe- bragt. En nu zullen wij hier in onze onkunde welligt de fabriekanten van dat artikel naar zulk een terrein als het bedoelde verwijzenMij dunkt, het hooren der belanghebbenden is het minste dat wij doen kunnen. De heer van der Hoeven. Ik zou er bepaald tegen zijn, die belang hebbenden eerst te hooren. Imnfers wij zullen dan zoovele meeningen hooren als er adressanten zijn, al naar mate zij in de buurt wonen van de aangewezen plaats; en het is natuurlijk in hun belang om op alle mogelijke wijzen die plaats tegen te werken. Ik geloof, dat het alleen de vraag is: is die plaats ongeschikt? En in eene zoo uitgebreide stad kan het wel niet anders, of zij kan niet allen bevredigen. De heer de Fremery. Ik moet toch opmerken, dat de aangewezen grond wel voor allen beschikbaar wordt gesteld, maar dat niemand wordt gedwongen er gebruik van te maken; bovendien is reeds uitgemaakt, dat het betrekkelijk artikel van de policie-verordening bij voortduring zal'kun nen worden ingeroepen, zoodat het aan de belanghebbenden volkomen vrij staat zich alsnog aan den Baad te adresseren met het verzoek om van eene andere plaats gebruik te maken. In ieder geval is men onverpligt van deze plaats gebruik te makenen komt het mij dus onnoodig voor de be langhebbenden te hooren voordat de vergunning wordt toegezegd. De heer van Outeren. Ik beaam volkomen hetgeen door de heeren van der Hoeven en de Fremery is gezegd. Als wij ons bepalen tot het aanwijzen dier plaats, dan is ieder adressant bevoegd, indien hij haar mogt ongeschikt achten, de gronden daarvoor bij zijn verzoek aan te geven en dan eerst behoort er en kan er op zijn belang gelet wordendat voor allen niet hetzelfde zal zijn. Maar ik moet den heer van Heukelom toch vragen of de plaats, die voor het ten deze besproken einde in 1835 is aangewezen en jaren lang daarvoor is gebezigddestijds gebleken is zoo ongeschikt te zijn. De heer van Heukelom. Men heeft er de hand niet aan gehouden. Men heeft de zaak in een toestand gebragtdat die plaats niet meer noo- dig was. De heer Hubrecht. Ik moet den heer van Heukelom toch doen opmer ken dat in het jaar 1835 een gedeelte van den Vestwal is aangewezen voor het droogen van vachten en dat later, toen die Vestwal aan anderen is af gestaan geen andere grond daarvoor is beschikbaar gesteld. De heer van Heukelom. Ik geloof, dat daarin eene volkomen anarchie heeft geheerscht, daar men wel gevoelde, dat men de zaken niet moest be- moeijelijken. Maar wat bij de thans voorgestelde maatregelen in mijne oogen nog het ergste is, voor de groote fabriekanten en bazen wordt dan toch nog wat gedaan, ten minste men beproeft het hun te gemoet te ko men maar niemand denkt aan de kleintjesdie mogen maar toezien I De voordragt, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aange nomen met 13 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren du Bieu, van Heukelom en Meerburg. De Voorzitter. Dan zullen wij de adressen der belanghebbenden in de leeskamer ter visie leggen en in de eerstvolgende vergadering in behande ling nemen. IX. Adres van Mr. J. C. du Puicurator in het faillissement van J. J. Kooreman, om afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1867. Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën raden het verzoek om gedeeltelijke afschrijving te wijzen van de hand. De heer Hartevelt. Ik wenschte wel van een deskundige eenige inlich ting te ontvangenof dat wel kan met opzigt tot een gefailleerde. Kooreman was reeds failliet, toen hij werd aangeslagen, en dit had welligt niet moe ten geschieden, misschien wel de curator. De vraag is nu wel niet: kan hij betalen? (bij het brengen op het kohier konde men reeds weten, dat die post tot de non-oaleurs behoorde), maar wel is de vraag mijns inziens: zijn wij hier in ons regt? De Voorzitter. Dan zou hij op den staat van oninvorderbare posten kunnen worden gebragt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 3