TrENDE hoofdstuk. Van begraving van lijken.
Art. 311 luidt aldus:
//Wanneer de ambtenaar van den burgerlijken stand, na zich van het
overlijden op de meest stellige wijze te hebben verzekerd, om redenen
van algemeen belangbegraving binnen de 36 uren na het overlijden ge
last, moet daaraan door de aanwezige executeuren en bij ontstentenis van
deze, door de aanwezige erfgenamen voldaan worden, op straffe eener geld
boete van vijf en twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagente
zamen of afzonderlijk."
De heer Goudsmit. Eene vraag, mijnheer de Voorzitter. Ik lees in
dit artikel dat op de overtreding van het niet bezorgen eener begrafenis
eene geldboete is bepaald. Maar hoe zal het met het lijk gaan? Daar
omtrent is niets bepaald. Zal bij wijze van policie-maatregel de begrafenis
plaats hebben, indien de belanghebbenden in gebreke blijven?
De Voorzitter. Die vraag moet van zelf toestemmend worden beant
woord.
Het artikel wordt daarna goedgekeurd, gelijk mede artt. 312 en 313.
Art. 314 luidt aldus:
„Iedere daad van wanorde of van verstoring der rust bij eene begrafenis
wordt gestraft met eene geldboete van vijf tot vijf en twintig gulden en ge
vangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk."
De heer Buys. Men bedoelt hier zeker die dadenwelke niet vallen
in de termen der strafwet. Ik zou daarom in dit artikel willen opnemen
de woorden: «voor zoover hiertegen niet is voorzien bij het Wetboek van
Strafregt." Zou de Commissie zich met die bijvoeging kunnen vereenigen
De heer van Outeren. Ik heb geen bezwaar deze clausule over te nemen.
Het tiende hoofdstuk wordt daarna met algemeene stemmen goedgekeurd.
De heer Meerburg verlaat de vergadering.
Elfde hoofdstuk. Brandpolicie.
Art. 315 luidt aldus:
„Het is verbodenbergplaatsen van hooistroozaagselkrullen of an
dere ligt brandbare stoffen op te rigten of reeds bestaande te behouden
zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bergplaatsen van brand
stoffen tot huishoudelijk gebruik zijn in dit artikel niet begrepen."
De heer Buys. Het komt mij voor, dat het kon. besluit van 31 Januarij
1824 reeds, althans ten deele, verbiedt bergplaatsen van brandbare stoffen
op te rigten, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Het
voorschrift zou daarom kunnen worden gemist.
De heer van Outeren. Ik meen, zonder het stellig te kunnen verze
keren, dat alleen in het inrigten van bergplaatsen van brandstoffen bij ko
ninklijk besluit is voorzien. Hier echter is sprake van iets anders en wel
van bergplaatsen van ligt brandbare stoffen.
De heer Buys. Kan de Commissie dan goedvinden hier bij te voegen
de woorden: «voor zoover zij niet vallen in de termen van het kon. besluit
van 31 Januarij 1824?"
De heer van Outeren. Daar heb ik niet tegen.
Het art. wordt goedgekeurd.
Art. 316 wordt goedgekeurd.
Art. 317 luidt aldus:
„Het is, overeenkomstig de Koninklijke besluiten van 31 Januarij 1824
(Staatsblad n°. 19) en 29 April 1864 (Staatsblad n°. 39), verboden be
waarplaatsen van bronolie (petroleum) te maken of te veranderenzonder
schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders. Deze bepalen,
na verhoor of behoorlijke oproeping der geburende plaatsen waar localen,
tot bewaring van bronolie bestemdzullen mogen worden ingerigtalsmede
den vorm en de zamenstelling van die bewaarplaatsen.
Gebouwen, waarin tot huishoudelijk gebruik niet meer dan 20 kannen
geborgen wordenzijn hieronder niet begrepen."
De heer van Outeren. Deze bepalingen omtrent het bewaren van pe
troleum zijn ontworpen voor dat de verordening omtrent bewaarplaatsen van
petroleum is vastgesteld. Zou het niet wenschelijk en regelmatig zijn deze
gansche verordening hier in te lasschen
De Voorzitter. De vergadering zal er zeker genoegen mede nemen
dat de verordening omtrent petroleum hier worde ingelasoht. Artt. 317
322 kunnen dan vervallen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Art. 323 luidt aldus:
Het is verboden
1°. vuur- of stookplaatsen of andere gelegenheden tot kunstmatige ver
warming op te rigtente herstellen of te veranderendan volgens de schrif
telijke voorschriften van rooimeesters, altijd echter onder beroep op de be
slissing van Burgemeester en Wethouders. Die voorschriften moeten in hun
register worden aangeteekend en daarvan, des gevraagd, inzage gegeven
worden aan den directeur van het brandwezen
2°. enz."
De heer Hubrecht. Ik wenschte aan de Commissie te vragenof bij
haar bezwaar bestaat in den derden regel het woord „schriftelijke" te doen
vervallen. Dit levert in de praktijk groote moeijelijkbeden op. Deze voor
schriften worden toch in een register aangeteekend.
De Voorzitter. Kan de vergadering goedvinden het woord „schrifte
lijke" te doen vervallen?
Daartoe wordt beslotenen het art. goedgekeurd.
Art. 324 luidt aldus:
„Ten minste twee malen in het jaar, eu wel eens in het voor- en eens
in het najaar, moeten op aanzeggen van Burgemeester en Wethouders
schoorsteenen of stookplaatsenwaar veel gestookt wordtgereinigd worden."
De heer Buys. Het komt mij voor dat dit artikel bij uitnemendheid
onbestemd is. Wat zijn stookplaatsen, waar veel gestookt wordt?
De Voorzitter. Zeker, die uitdrukking is wat onbepaald. Wil men
liever: waar dagelijks gestookt wordt"? Het artikel slaat op de bakkers
en andere handelaars, die dagelijks vuren hebben.
1867.
De heer Buys. Uwe toelichting is bij uitstek duidelijk, maar het artikel
is het niet. Misschien zou men, in plaats van het woord „veel", kunnen
schrijven: „dagelijks."
De heer Goudsmit. Ik zie daarin eenigzins gevaar. Hoe dan, als erom
den anderen dag gestookt wordt?
De heer Buys. Dan ware het wel zoo voorzigtig, de woorden „waar veel
gestookt wordt" weg te latenen in eene tweede alinea als uitzondering te
stellen: „Burgemeester en Wethouders kunnen van dit voorschrift vrijstel
ling verleenen."
De heer Goudsmit. Men zou ook kunnen zeggenin plaats van„waar
veel gestookt wordt,": „die gebruikt worden." Immers op het gebruik
komt het aan.
De heer Hartevelt. De Voorzitter sprak van bakkers en andere hande
laren. Maar slaat het artikel niet op ieder? Moet ieder op aanzeggen van
Burgemeester en Wethouders zijne schoorsteenen reinigen en het nalaten als
het niet aangezegd wordt?
De heer van Heukelom. Dat zal de bedoeling toch wel niet kunnen
zijn. Hoeveel schoorsteenvegers moest men er dan wel op nahouden?
De Voorzitter. Wat de heer van Heukelom zegt levert geen bezwaar
op. Als het aan schoorsteenvegers ontbreekt, dan zijn er nog metselaars
en opperlieden.
De heer van Heukelom. Is het werkelijk de bedoeling dat het artikel
op ieder slaat? Dan moeten wij nog meer voorzigtig zijn met de goedkeu
ring dezer bepaling. Ik geloof dat de particulieren toch wel zeiven zullen zor
gen voor het reinigen hunner schoorsteenenen ik zou dan liever zien dat
zij beboet werdenals er bij hen brand in den schoorsteen ontstond.
De Voorzitter. Kan de Commissie zich vereenigen met het amende
ment van den heer Buys?
De heer Goudsmit. Ik kan het wel ondersteunenmaar zou dan wen-
schen dat, in plaats van het woord „aanzeggen", werd gelezen: „afkondigen,"
omdat de heer Hartevelt en andere leden meenen dat de ingezetenen indi
vidueel aanzegging bekomen.
De heer van Outeren. Ik kan mij met de beide amendementen ver
eenigen.
Het dus geamendeerd artikel wordt met 12 tegen 2 stemmen goedgekeurd.
Tegende heeren de Fremery en Hubrecht.
Artt. 325331 worden goedgekeurd.
Art. 332 luidt aldus:
„Van den tijd, waarop de schouwing in het voorgaand artikel bedoeld,
of die in art. 326 voorgeschrevenzal plaats hebbenzal telken reize aan
de belanghebbenden minstens drie dagen te vorenkennis gegeven worden
de belanghebbenden zijn verpligt rooimeesters in de gelegenheid te stellen
om het aan hun opgedragen onderzoek naar behooren te kunnen verrigten."
De heer Hubrecht. In dit artikel is dunkt mij niet juist omschre
ven hoe en door wie aan belanghebbenden kennis der schouwing moet
worden gegeven. Indien echter tnsschen: „belanghebbenden" en: „min
stens" werd gevoegd: «bij openbare afkondiging van Burgemeester en Wet
houders", dan was daaromtrent alle twijfel weggenomen.
De heer van Outeren. Ik heb tegen deze wijziging geene bedenking.
Het artikel wordt goedgekeurd, gelijk mede artt. 333336.
Art. 337 luidt aldus:
«Hij die eenig gebouw door gas wil verlichten is verpligt al de gelei
dende pijpen van stevig metaal te doen vervaardigen en zorg te dragen
dat zij niet tusschen plafonds of gesloten kasten worden verborgen. Ook
moet de toevoerpijp, welke het gas binnen het gebouw brengt, binnen den
gevel of muur voorzien zijn van een afsluitkraanevenredig aan de wijdte
van de pijp."
De heer Buys. Ik heb deze bepaling met verwondering gelezenwant
ik meen dat vooral tegen dit voorschrift zeer veel gezondigd wordt. Dikwijls
zal het, om eene kamer niet te ontsieren, volstrekt noodig zijn de gaspij-
pen door plafonds of gesloten kasten te leiden.
De heer Hubrecht. Ik ben voor het behoud van dit artikel. Bij het
leggen der gaspijpen wordt steeds, zoo veel doenlijkgezorgd dat de toestel in
den muur wordt gebragt of langs de bindten gelegd.
De heer Goudsmit. Ik ben te meer tegen het artikel, omdat de stad
zelve exploiteert.
De heer du Kieu. Ik zou het behoud van het artikel nuttig achten.
Als de toestellen en pijpen achter behangsel of tusschen plafonds worden
gelegddan bestaat er gevaar voor ophooping van gas als er een lek in
de pijp komt. Ik acht het zeer gevaarlijk dit artikel te doen vervallen.
Het artikel wordt in stemming gebragt en met 10 tegen 4 stemmen
goedgekeurd.
Tegende heeren van HeukelomHarteveltBuys en Goudsmit.
Art. 338 luidt aldus:
«Ter verzekering van de nakoming der in deze afdeeling vastgestelde
bepalingen wordt aan de ambtenaren der policieden directeur van het
brandwezende markt- en de rooimeestersde bevoegdheid toegekend om
met inachtneming der voorschiften van art. 3 der wet van 31 Augustus
1853 (Staatsblad n°. 83), de woningen of andere panden der ingezetenen
en de vaartuigen der schippers of schuitenvoerders, huns ondanks, ook tus
schen zonsonder- en opgang, binnen te treden.
De voornoemde beambten maken van alle overtredingen dezer afdeeling,
op den ambtseed, proces-verbaal op, aan den Burgemeester in te dienen."
De heer van Outeren. Tot voorkoming van abuizenmoet ik doen
opmerken dat dit artikel behouden blijft, en dus art. 8 der verordening op
het petroleum hier niet wordt overgenomen. Die beide artikelen zijn volko
men gelijkluidende.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Art. 339 luidt aldus:
„Overtreding van eenige bepaling der artt. 333, n°. 7 tot en met n°. 11,
en 335 wordt gestraft met eene geldboete van twee guldenovertreding van
art. 333 n°. 1 tot en met n°. 6, en van art. 336 met geldboete van drie
47