daardoor niet uitgesloten ieder, die geen patent heeft? En nu is het toch bekend, dat er velen zijn, die landbouwproducten, b. v. boter en eijeren, ter markt brengen en die daarvoor geen patent behoeven. Het artikel sluit echter ieder uit, zonder eenige uitzondering. De Voorzitter. Ik stem zeer in met den vorigen spreker. Er zijn velen, die de markt bezoeken met producten van landbouw, waarvoor zij niet patentpligtig zijn. De beer Goudsmit. Het bezwaar van den heer Hoog kan verholpen worden door, in plaats van: //dan voorzien van een behoorlijk patent," te lezen: «van het vereischte patent." De heer Hoog. Met deze wijziging wordt aan mijn bezwaar te gemoet gekomen. Het woord //vereischte" drukt geheel mijne bedoeling uit. Het artikel wordt, dus gewijzigd, goedgekeurd. Art. 214 en 215 worden goedgekeurd. De heer van Outeren. Op het gevaar af van eene herhaling der be schuldiging niet te ontgaan, dat de Commissie wat al te veel artikelen heeft ontworpen, waag ik het toch nog een nieuw artikel na art. 215 voor te dragen, omdat de ondervinding leert dat veelal het vuilnis wordt achter gelaten door hemdie eene plaats op de markt heeft gebruikt. Ik stel dus voor als nieuw artikel deze bepaling op te nemen //Ieder is gehouden de door hem op de markten gebruikte plaats, bij zijn vertrekvan de daarop aanwezige vuilnis te reinigenvoor zoover dit niet bepaaldelijk aan anderen is opgedragen." Dit nieuw artikel wordt goedgekeurd. Art 216 wordt goedgekeurd. Art. 217 luidt aldus: «Overtreding van eenige bepaling, in de vijf voorgaande artikelen voor komende, wordt gestraft met geldboete van één tot tien gulden." Wordt goedgekeurd, nadat, in plaats van de aanhaling der vijf voorgaande artikelengelezen wordt in de vier voorgaande artikelen voorkomende." Art. 218 wordt goedgekeurd. De Voorzitter. De stemming over den geheelen titel wordt aangehou den, tot dat over de aangehouden artikelen zal zijn beslist. Artt. 219223 worden goedgekeurd. Art. 224 luidt aldus: «De aanvang en het einde der beestenmarkt wordt door het luiden eener bel aangeduid. Vóór den aanvang en na het eindigen van den markttijd mag op de rnarkt geenerlei vee verhandeld worden." De heer van Heukelom. Welk nut heeft het verbod om vóór den aan vang en en na het eindigen van den markttijd vee te mogen verhandelen Het is mogelijkdat dit gewenscht wordt door veehouders buiten de stad woonachtig, en vergis ik mij niet, dan is er zelfs van die zijde gereque- streerd om dergelijke verbodsbepaling nog te versterken, maar ik vereenig mij daar niet mede. Ik wil hier volkomen vrijheid voor de handelaars. Bovendien, hoe wil men zoo iets beletten, en welk kwaad is er in gelegen als er gehandeld wordt voor of na de markt? Meent een ander, die ver der af woont, er door benadeeld te worden, welnu, laat hij zorgen vroeg tijdig genoeg hier te zijn. Ik zou dus willen voorstellen, dien tweedenzin van het artikel weg te laten. De heer Goudsmit. Ik kan mij met die bedenking wel vereenigenmaar vraag, of nu niet ook de aanhef van het artikel moet vervallen. De heer Hubrecht. Ik geloof, dat het uur van aanvang en einde der beestenmarkt wel noodig is, ook in verband met de bepaling van art. 227 nopens het wegvoeren van stroo enz.dat een half uur na sluiting der markt moet geschieden. Er dient dus wel eene aankondiging van die sluiting plaats te hebben. De heer de Fremery. Ik geloof ook, dat het eerste gedeelte van het artikel moet behouden blijven, en bij het reeds aangevoerde door den vori gen spreker wil ik er nog op wijzendat bij de verordening op de vee markt is bepaald dat de keurmeester IJ uur véór den aanvang van de markt moet aanwezig zijn. De heer van Outeren. Ik deel wat door de beide vorige sprekers omtrent het behoud van den aanhef van het art. gezegd is. De vergade ring zal zich herinneren dat, eenigen tijd geleden, door kooplieden, die op verderen afstand van deze stad woondenis verzocht het uur van aanvang der markt later te stellen. Dat verzoek is toen afgewezenmaar in het be lang van bedoelde kooplieden en ook om het algemeen belang bij de markt, acht ik het goed een uur van aanvang vast te stellen, dat door het luiden eener bel wordt aangekondigd. De heer Meerburg. Ook ik ben voor de aankondiging van een tijd stip, waarop de markt aanvangt, maar tevens voor het geheele artikel. De heer Goudsmit. Ik kan begrijpen dat men een vast tijdstip voor den aanvang en het einde der markt wenscht, maar niet een verbod, dat vóór of na dien tijd geen vee mag verhandeld worden. Dit is eene be perking van het handelsverkeer, die niet te regtvaardigenen de belem mering eene daad, die toch niet te beletten is. Zij kan na afloop dei- markt en even zoo te voren, in ieder bijzonder huis, of op iedere andere publieke plaats dan de markt toch geschieden. De heer van Heukelom. Eigenlijk slaat het verbod het meest op de gevallen van verkoop vóór den aanvang der markt. De koopliedenelders wonende, beklagen zich, dat, als zij aankomen, de beste beesten reeds weggekaapt zijn, en zij dan geen negotie meer kunnen doen. Maar de vorige spreker heeft het ook reeds gevraagdhoe wil men dit beletten En waarom zou men het doen? De beesten kunnen toch verkocht wor den, al staan zij niet op de markt. Ik herhaal dus mijn voorstel, om alleen den aanhef van het artikel te behouden en het andere te doen vervallen. De wijziging wordt daarop aangenomen met 11 tegen 5 stemmen. Tegen: de heeren Meerburg, Hoog, Hubrecht, de Moen en de Voorzitter. Het aldus gewijzigd artikel wordt goedgekeurd. Artt. 225 en 226 worden goedgekeurd. Art. 227 luidt aldus: «Het is verboden gedurende de markt stroo uit de schapenhokken of mest van de markt weg te voeren. Na de sluiting der markt wordt aan elk slechts een half uur toegestaan tot wegneming van het stroo of van den mest zijner beesten, en dan nog maar alleen, wanneer hij zelf het stroo geleverd heeft." De heer Buys. Ik geloof, dat de laatste woorden«en dan nog maar alleen" enz. moeten vervallen. Het gaat, dunkt mij te ver om den vee houder den eigendom van den mest te ontnemen. De vraagof hij zelf of een ander het stroo geleverd heeft, moet voor de gemeente vrij onver schillig zijn en kan in geen geval zijn regt vernietigen. De heer Hubrecht. Ik ondersteun zeer het denkbeeld van den vorigen spreker. Meermalen hebben er zich juist daarover moeijelijkheden opge daan. Als het stroo gekocht en betaald is, dan is het niet meer dan bil lijk dat het meegenomen mag worden. De wijziging wordt aangenomen met 14 stemmen tegen 1 (die van den heer Hoog). Het gewijzigd artikel wordt goedgekeurd. Art. 228 wordt goedgekeurd. Art. 229 luidt aldus: //Overtreding van eenige bepaling der vijf voorgaande artikelen wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijftien gulden." Wordt, na verandering, op voorstel der Commissie, van het woord vijf in viergoedgekeurd. Art. 230 luidt aldus: «Geen ziek vee mag ter markt gebragt wordenop eene boete van vijf en twintig gulden en op gevangenisstraf van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk." De heer van Outeren. Hier rijst de vraag, wat er van dit artikel worden moet. Ik meen dat het moet vervallen, nu bij de laatstelijk inge stelde verordening op den aanvoer van vee op de beestenmarkt tegen het ter markt brengen van ziek vee is voorzien. De Voorzitter. De verordening der vorige week is slechts van tijdelij- ken aard gedurende het heerschen der veeziekte. Zoolang deze nog voort duurt, blijft die verordening van kracht. Hier geldt het eene blijvende zaak. De heer van Outeren. Er zijn dan twee verordeningen van gelijke strekkingmaar die in hunne strafbepalingen verschillen. In art. 230 wordt imperatief eene boete van 25 bedreigdterwijl de verordening op den aanvoer van vee eene boete van ƒ10 tot ƒ25 voorschrijft. Mijns inziens kan dit niet wel. De heer Buys. Ik stel voor de artt. 230 en 231 te doen vervallen. Houdt de onlangs vastgestelde tijdelijke verordening op de veemarkt op te werken, dan kan men, zoo noodig, nadere bepalingen maken. Laat men de artikels, nu in behandeling, staan, dan zullen wij over hetzelfde onder werp hebben twee verordeningen met verschillende strafbepalingen. De Commissie zich vereenigd hebbende met dat voorstel, komen deze artt. te vervallen. Art. 232 luidt aldus: «Zij die van buiten aardappelen ten verkoop inbrengenzijn verpligt daarvan aan den marktmeester kennis te geven, met opgave van hunne namen en van de door hen aangebragte hoeveelheid. Zij mogen de voer- of vaartuigenwaarmede zij de aardappelen inbren genniet anders dan op het, voor de markt bestemde, gedeelte der stad doen aanleggen en plaatsennoch eenig gedeelte der lading elders verkoopen. Deze bepaling is echter niet toepasselijk, wanneer kooplieden, buiten de stad wonende, op gedane bestellingen onder behoorlijk adres of in afzonder lijke zakken aan particulieren aardappelen afleveren, gelijk ook niet aan pak- of woonhuizen van handelaars in aardappelen. In dit laatste geval echter moeten zij voorzien zijn van eene schriftelijke, kosteloos af te ge ven toestemming des marktmeesters." De heer Buys. Mag ik vragen, welke dé aanleiding is van de slot woorden van het artikel De Heer van Outeren. Er dient toch te blijken, dat de aardappelen werkelijk bestemd zijn voor particulieren, zal de uitzondering, op de twee eerste alinea's van dit artikel, dienaangaande kunnen worden toegepast. De heer Buys. Waarom moet het blijken, dat de aardappelen voor particulieren bestemd zijn? Er bestaat toch geen belasting op dit artikel. De heer de Fremery. De bedoeling is, geloof ik, deze, dat de l cent per mud keurgeld alleen kan geheven worden van hendie de aardap pelen ten verkoop aanbrengen, niet van die welke reeds elders zijn aange kocht en onder behoorlijk adres bestemd zijn voor particulieren. Het artikel wordt onveranderd goedgekeurd. Artt. 233 en 234 worden goedgekeurd. Artt. 235239 worden goedgekeurd, nadat in art. 239, in plaats van de woorden «de'vier laatste artikelengelezen wordt«de drie laatste artikelen." Artt. 240246 worden goedgekeurd. Art. 247 luidt aldus: «Aan dronken lieden, aan hen die in een liefdadig gesticht verpleegd wordenof aan kinderen beneden de zestien jarenis hetop straf eener boete van vijf gulden en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk, verboden wijn, bier of gedistilleerd te verkoopen." De heer Buys. Ik ben geen voorstander van deze bepaling. Zij bedoelt eene zekere voogdij in het belang van minderjarigen, en hoe goed die op zich zelve ook zijn moge, zoo geloof ik toch niet, dat het ligt op den weg der policie om zich daarin te mengen. De Voorzitter. Ik merk op, dat dergelijke bepaling in vroegere jaren met opzet is gemaakt wegens de groote misbruiken, vooral ten aanzien van jongens, die in de weeshuizen verpleegd werden. Ik kan er bijvoegen, dat de bepaling vrij goed gewerkt heeft. Het art. wordtdaar de heer Buys niet aandringt op stemminggoed gekeurd. Artt. 248 249 en 250 worden goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 4