Avond-zlttlng van Donderdag lï October 180?
De heer Buys. Gaat het niet wat ver om de bevoegdheid, hier gegeven,
geheel te doen vervallen? Het woord //keurmeesters" moet natuurlijk worden
geschraptmaar men zou daarvoor in de plaats kunnen stellen //aan de
ambtenaren van policie wordt de bevoegdheid toegekend" enz.
De heer Tollens. Welk verstand hebben de agenten van policie tot
onderzoek van vleesch? Nu men eenmaal goedvond het principe van keu
ring te verwerpen, moet natuurlijk alles wat daarop betrekking heeft uit de
verordening geligt worden.
De wijziging van den heer Buys wordt aangenomen met 13 tegen 4
stemmen.
Tegen: de heeren Tollens, van HeukelomTieleman en Gock.
Het artikel wordt daarop goedgekeurd.
Art. 189 luidt aldus:
//Met eene geldboete van één tot vijftien gulden worden gestraft, die in
"ebreke blijven de bewijzen overeenkomstig art. 175 te vertoonen. Met
gelijke boete worden gestraft de overtredingen van art. 181."
De heer van Outeren stelt voor, dit artikel, in verband met vorige arti
kelen, te wijzigen en te lezen: «met eene geldboete van één tot vijftien
gulden worden gestraft de overtredingen van art. 183."
Het artikel wordt aldus goedgekeurd.
Art. 190 komt op voorstel der Commissie te vervallen.
Art. 191 wordt goedgekeurd, en de artt. 192194 vervallen, mede op
advies der Commissie.
Alsnu worden nog artt. 181—194 3—5 der 2de afdeeling) in omvraag
gebragt en goedgekeurd met 14 tegen 3 stemmen.
Tegen: de heeren Wttewaall, Tollens en van Heukelom.
De heer Tollens verlaat de vergadering.
Art. 195 luidt aldus:
//De boter zal in geene andere vaten, ten verkoop, aan de markt of
waag mogen worden gebragt, dan in de zoodanige, die vervaardigd zijn
overeenkomstig en voldoen aan de bepalingen dezer verordening, of die
elders binnen het Eijkvolgens de daar bestaande wettelijke voorschriften,
zijn vervaardigd, behoorlijk geijkt of herijkt, en alzoo daar nog geldend
en toegelaten."
De Voorzitter. Dit is eene niet onbelangrijke zaak. Ik herinner dat
er vroeger veel over is gediscussieerd en dat men later het nut er van is
blijven inzien.
De heer Hartevelt. Zou men niet over dezen titel in zijn geheel
kunnen stemmen? Er is vroeger herhaaldelijk zoo veel over den ijk der
botervaten gehandelddat de zaak als het ware is uitgeput. Het komt hier
inderdaad slechts op het beginsel aan; wil men den ijk, of wil men dien niet.
De heer Buys. Ik heb er niets tegen om over de artt. van dezen titel
en bloc te stemmen. Maar eer daartoe wordt overgegaanmoet ik toch op
merkzaam maken op art. 203 waarbij het bedrag van het ijkloon bepaald
is. Ik wensch namelijk te vragen, of dit artikel enkel herinnert aan het
ijkloon, elders vastgesteld, dan wel of het strekt om dat loon werkelijk te
bepalen. In het eerste geval zou het artikel overbodig zijnmaar in het
tweede is het, dunkt mij, onwettig. Immers het ijkloon is hier belooning
van eene dienst, door of van wege de gemeente bewezen, en dus, overeen
komstig de voorschriften van de gemeentewet, belasting. Belastingen nu
kunnen enkel geheven worden krachtens verordeningen door den Koning
goedgekeurden niet krachtens plaatselijke policie-reglementenwelke die
koninklijke sanctie missen.
De Voorzitter. Zooals het ijkloon thaus geheven wordt, geschiedt dit
niet als belasting, maar als eene remuneratie voor den ijkmeester.
De heer Buys. Ik betwijfel zeer of dat regtstreeks uitkeeren van het
ijkloon aan een keurmeester wel met de strenge letter van de wet over
eenkomt. Alle inkomsten toch moeten worden verantwoord aan de gemeen
tekas, hetgeen natuurlijk niet belet dat uit die kas aan den keurmeester
juist zoodanige belooning worde toegekend als met de opbrengst van de
ijkregten overeenstemt.
De Voorzitter. Ik meen toch dat bij het rijk hetzelfde geschiedt.
De heer Buys. Ik zal het aangevoerde in het midden latenmaar
enkel opmerken, dat niet het rijk, maar wel de gemeente in het financiëel
beheer gebonden is aan de voorschriften van de gemeentewet. In elk geval
zou men eerst kunnen stemmen over art. 203.
De Voorzitter. Ik geef in overweging om in verband tot het voorstel
van den heer Hartevelt nu niet meer over den ijk van het botervaatwerk te
discuteren, maar allereerst het beginsel bij stemming uit te maken: zal de
ijk blijven bestaan
Met II tegen 5 stemmen wordt tot de instandhouding besloten.
Tegende heeren WttewaallKrantzvan HeukelomHartevelt en
Goudsmit.
De heer van Outeren. Ik wensch nu te antwoorden op de vraag van
den heer Buys nopens hetgeen bedoeld is met de bepaling van het ijkloon.
Met de cent, in art. 203 genoemd, is bedoeld de vaststelling van het
loon, die nergens elders voorkomt. Uit dien hoofde deel ik de regtskundige be
schouwing van dat lid en geloof ik dat het beter is dat loon later bij tarief
en, onder de naleving der voorschriften van de gemeentewet, teregelen. Ik
stel dus voor alinea 2 van art. 203 te doen vervallen.
De heer Cock. Zullen de artikelen van dezen titel niet stuk voor stuk
in behandeling komen? Ik ben niet voor nuttelooze discussiën of tijdver
lies, maar ik wijs er toch op, dat eene niet afzonderlijke behandeling be
paald strijdig is met art. 18 van ons Eeglement van Orde.
De heer de Eremery. Als de voorgestelde wijze van behandeling in
strijd is met art. 18 van het Eeglement van Orde, dan kan de Voorzitter
immers elk artikel achtereenvolgens in omvrage brengen.
De artt. 195202 worden daarop afzonderlijk, zonder discussie of stem
ming, goedgekeurd.
Art. 203 luidt aldus:
//De ijkmeester kan het ijkloon vorderen, zoodra de vaten door hem
zullen zijn geijkt.
Dat ijkloon bedraagt, zoo bij de eerste ijking, als bij den jaarlijkschen
herijk, voor elk vat /'0.03s."
De heer Goudsmit. Ik geloof dat het geheele artikel kan wegvallen.
Al wat zoowel in alinea 1 als in alinea 2 voorkomt kan bij latere veror
dening op de invordering of bij het vast te stellen tarief bepaald worden;
want als dit loon eene belasting daarstelt, dan moet er ook eene verorde
ning gemaakt worden. Ik stel dus voor, het geheele art. te doen wegvallen.
Dienoverkomstig wordt besloten, en worden de artt. 204210 achtereen
volgens goedgekeurd.
De Voorzitter stelt voor, de zitting nu op te heffen, en ge eft nog op eene
vraag van den heer Hartevelt te kennen, dat het ingekomen adres nopens
de verplaatsing der vischmarkt met de verdere daartoe betrekkelijke stuk
ken in de leeskamer zal nedergelegd worden. Hij wenscht wijders de
vergadering te raadplegen over het tijdstip der volgende zitting, b. v. op morgen.
De heer van Outeren. Ik geef in overweging de zitting heden avond
ten 7 ure voort te zetten.
De heer Cock. Ik heb wel eenig bezwaar in de voortzetting op heden
avond, althans indien dan ook, zoo als het voornemen schijnt te zijn, de
belangrijke quaestie ter sprake zal komen van de verplaatsing der visch
markt, eene zaak waarbij de belangen van talrijke handelaars en particulie
ren in hooge mate betrokken zijn en waarover nog in deze zitting een
bezwaarschrift is ingekomen. Ik wil ten minste de belanghebbenden in de
gelegenheid stellen zich te verklaren. Nu heeft bijna niemand hunner
nog van die voorgenomen verplaatsing kennis kunnen nemenen redelijker
wijze kon ook niemand er op bedacht zijn, dat de beslissing over een zoo
ingrijpenden maatregel zoude genomen worden ter gelegenheid van de be
handeling van een artikel der Policie-verordening. Ik verzet mij daar dan
ook tegen.
De Voorzitter. Ik kan de verzekering geven, dat het artikel betrek
kelijk de vischmarkt zal aangehouden worden.
Ter stemming overgaande nopens het al of niet houden eener avondzitting,
wordt met 12 tegen 4 stemmen besloten de zitting des avonds ten 7 ure
voort te zetten.
Tegen: de heeren Wttewaall, Meerburg, Tieleman en Cock.
De zitting wordt daarna gesloten.
geopend ten 7 ure.
Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels.
Tegenwoordig: de heeren Meerburg, Krantzvan Heukelom, van Outeren,
TielemanHarteveltde FremeryHoogHubrechtde Moen Buysdu
Kieu, Goudsmit, Wttewaall en Stoffels.
Voortzetting der beraadslagingen over de Algemeene Policie-verordening.
Art. 2LI en 212 (markten en hare plaatsen, dagen en uren).
De heer van Outeren. Ik stel voor deze beide artikelen aan te hou
den tot eene volgende vergaderingwaarin dan ook omtrent het door Bur
gemeester en Wethouders gedaan voorstel tot verplaatsing van de visch
markt kan worden beslist.
De heer Goudsmit. Zou het niet mogelijk zijn de bepaling van de da
gen en uren der markten geheel over te laten aan het dagelijksch bestuur?
Ik heb daarvoor twee redenen: 1° geldt het hier een maatregel van uit
voering en 2° bindt men zich de handen te veel, als later veranderin
gen in die dagen en uren moeten worden gebragt, als wanneer telkens
eene wijziging in de verordening zou moeten worden gebragt. Ik geef in
overweging om aan het slot te lezen//Op dagen en urendoor Burge
meester en Wethouders te bepalen."
De Voorzitter. De reden, waarom deze artt. dienen te worden aange
houden betreft hoofdzakelijk de al of niet verplaatsing van de vischmarkt.
Evenwel, bij de latere behandeling van dat punt kan ook het verlangen
van den vorigen spreker in deliberatie komen.
De heer van Outeren. Ik geloof, dat bij eene nadere behandeling der
beide artt. de wenkdoor den heer Goudsmit gegevenom de bepaling van
dagen en uren voor markten aan Burgemeester en Wethouders over te la
ten, als betreffende uitvoering, kan worden in aanmerking genomen. Ik
stel intusschen nu voor, die artt. in hun geheel aan te houden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Art. 213 luidt aldus:
//Niemand wordt toegelaten eenige waren op de markt te koop te stel
len dan voorzien van een behoorlijk patent en tegen betaling van het
daarvoor gesteld marktgeld, onverminderd de bepaling van art. 30 patentwet.
De Voorzitter. Ik wensch aan de Commissie deze vraag te doen.
Die bepaling wegens het patentligt zij niet buiten de bevoegdheid van
den Eaad? Ik geloof, dat de surveillance nopens het patent behoort tot
de attributen van den controleur.
De heer van Outeren. Ik herinner mij op dit oogenblik niet wat in
art. 30 der patentwet geschreven staat. Welligt doelt dat op de uitoefening
van zeer kleine neringen.
De heer Buys. Art. 30 der patentwet bepaalt eene boete van f 25 tegen
den marktmeesterdie als verkoopers op de markt toelaat personen niet van
het vereischte patent voorzien. In die bepaling ligtdunkt mijreeds de
waarborgdat gehandeld zal worden als hier wordt voorgeschreven. Het ar
tikel is daarom ook naar mijn inzien overbodig, maar overigens vrij on
schuldig.
De heer Hoog. //Niemand wordt toegelaten enz. dan voorzien van een
behoorlijk patent." Is dat niet te algemeen en te imperatief? Wordt