De Commissie van Financiën stelt voor, tot opheffing van een onwillekeu rig verzuim, vermits werkelijk door de vergadering de uitgaven zijn goed gekeurd, doch eene verkeerde som tot dekking daarvan is aangewezen, Re genten voor ditmaal, doch zonder consequentie voor het vervolg, alsnog toe te laten tot het indienen eener suppletoire begrooting, tot een bedrag van f 80 waartoe diverse artikelen van den ontvang voldoende middelen aan geven en neemt de vrijheid daartoe te raden. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten. IV. Voortzetting der beraadslagingen over de algemeene policie-verorde- ning, aanvangende met hoofdstuk VIII, art. 181. De heer van Outeren. Mijnheer de Voorzitter! Eer wij verder gaan, stel ik u voor, vooraf het achtste hoofdstukvoor zooverre wij daarmede ge vorderd zijnin stemming te brengenomdatwanneer de tweede paragraaf over de keuring" daarbij mogt worden verworpen, wij geene nuttelooze discussie zouden houden over de meeste artikelen der beide volgende para grafen. In de vorige vergadering werd art. 178 verworpendaardoor is keuring van vleesch geworden een woord zonder beteekenis. Alle de reeds omtrent dat onderwerp aangenomene bepalingen zijn nu niet anders dan ijdele klanken. Het is onmogelijk geworden de keuring van vleesch deug delijk toe te passen. Het voorstel der Commissie is door het wegvallen van art. 178 geheel uit zijn verband gerukt en verlamd; dit behoeft geen verder betoog. Ik zal alzoo mijne stem uitbrengen tegen alle keuring van vleesch. Liever onthef ik nu de gemeente van eene jaarlijksche uitgave van ƒ1400, de bezoldiging van twee keurmeesters. Mijn voorstel is alzoo thans tot stemming over te gaan, te beginnen met art. 159. De heer de Moen. Ik ondersteun het voorstelmaar had nog iets meer gewenscht. Ik zou in overweging willen gevenof het niet beter is ten halve gekeerd dan geheel gedwaalden of de Commissie en de vergadering niet op het afgestemde artikel 178 zouden kunnen terugkomen. De heer van Outeren. De Raad heeft ten aanzien van art. 178 een maal beslist. Het zou moeijelijk zijn daarop nu weder terug te komen. De Voorzitter. Ik zie ook niet, dat men nu weder op art. 178 zou kunnen terugkomen. Er zou daartoe een nieuw voorstel moeten worden ge daan, en de Raad zou daarvoor op nieuw geconvoceerd moeten worden. Overeenkomstig het voorstel van den heer van Outeren wordt besloten. Eerste afdeeling (over het uitstallen aan de huizen), artt. 159 en 160wordt goed gekeurd met 14 tegen 5 stemmen; tegen: de hh. Wttewaall, van Wensen, Hartevelt, Buys en Goudsmit. Van de tweede afdeeling wordt 1 (van de slagthuizen), artt. 161165, goedgekeurd met 17 tegen 2 stemmen; tegen: de heeren Wttewaall en van Heukelom 2 (van de keuring van het vleesch) artt. 166180, wordt verworpen met 13 tegen 6 stemmen; voor: de heeren Meerburg, Krantz, Hubrecht, du Rieu, Cock en de Voorzitter. Bij de laatste stemming hebben nog enkele leden bij wijze van motief te kennen gegeven dat hunne afstemming berustte op het vervallen van art. 178 (aan wijzing der wegen bij invoer van vleesch naar de waag te volgen)zonder welke zij geene keuring voldoende achtten of verlangden. De beer van der Hoeven. Ik geloof niet, dat uit deze stemming nu volgt, dat de keuring geheel zal vervallen, maar dat de redactie, waarin die bepalingen zijn vervat, niet goedgekeurd is. Wij kunnen dus een nieuw voorstel betrekkelijk dit punt te gemoet zieii. De heer van Outeren. Dit kan ik geenszins toestemmen. Van de af deeling over de keuring zijn sommige artt. aangenomen andere verworpen maar daardoor is het geheele beginsel, ik herhaal het, uit zijn verband gerukt. Daarom heb ik voorgesteld eene stemming en blocof men de keuring al dan niet nu nog zou willen. Die beslissing is gevallen. Ik ge loof niet, dat van de Commissie een nieuw voorstel te vergen is, want elk voorstel zou andermaal eene, naar hare meening, onvermijdelijke bepaling als in het verworpen art. 178 bevatten en zou dus wel andermaal verworpen worden en dan kwam er aan de zaak geen einde. De heer van der Hoeven. Ik was bij de beslissing over art. 178 niet tegenwoordig. Ik weet dus niet, met hoeveel stemmen het is verworpen. Kan het niet zijn, dat enkele leden zich hebben vergist en geneigd zouden zijn de dwaling te herstellen Alleen indien het besluit met groote meer derheid is genomen, ja dan is het niet zeer waarschijnlijk dat men zoo spoedig op zijn gevoelen zou terugkomen. De heer Tieleman. Ik ben ook voor de keuring, maar na het verval len van art. 178 kan ik er niet voor stemmen, om niet vruchteloos zoo veel geld uit te geven. De heer Buys. Mijnheer de Voorzitter! Vergun mij de vraag te doen, wat eigenlijk het onderwerp is, waarover op dit oogenblik de discussiën loopeu. De over de keuring i9 verworpende daartoe behoorende arti kelen bestaan bij gevolg niet meer en kunnen dus ook geen punt van beraadslaging meer uitmaken. Zeer zeker is ieder lid bevoegd om in eene volgende vergadering een nieuw voorstel te doen tot wederinvoering van de keuring, maar zoolang dergelijk voorstel niet is gedaan en in behandeling gebragt, ligt het buiten de orde daarover te raadplegen. De beraadslagingen worden daarop gesloten en de behandeling der artt. voortgezet, waar deze in de vorige zitting geëindigd was. Art. 181 luidt aldus: "De verkoop van vleesch geschiedt in daartoe ingerigte winkels. Geen vleesch mag aan de huizen worden rondgevent." De heer Hartevelt. Alinea 2 van dit artikel, houdende verbod tot het rondventen van vleesch aan de huizenkomt mij voor eene absurditeit te zijn. Dit oude verbodin onze thans nog vigerende policie-verordening is en wordt dagelijks overtreden, en dit zal wel zoo blijven geschieden, trots alle mogelijke verbodsbepalingen. Maar waarom zal men het ook ver bisden? Waarom geen goed en gezond vleesch aan de huizen rondgevent, als zoo menige koopwaar? Waarom de koopman belemmerd, en den ingeze tenen de gelegenheid benomen, om zich van goedkoopervleesch te voorzien Ik stel voor, het geheele artikel te doen vervallen. Het artikel, in omvraag gebragtwordt verworpen met 11 tegen 8 stemmen. Voor: de heeren van der Hoeven, Wttewaall, Meerburg, Krantz, van OuterenTielemande Moen en Cock. Art. 182 luidt aldus "Het is verboden bedorven of kennelijk ziek vleesch, hetzij verschhetzij gerookt of gezoutentc verkoopen of ten verkoop te stellenmoetende dit aan de keurmeesters, op hunne vordering, dadelijk worden afgegeven. Ook op dit vleesch is de bepaling van art. 172 toepasselijk." De heer van Outeren. Nu zal ook dit artikel, waarin van de keur meesters wordt gewaagdmoeten vervallen. De heer Cock. Ik heb geen plan om het art. 182 te amenderen, maar ik wensch alleen te kennen te geven, dat men gelijk ik het verbod kan willen behoudenook al is het beginsel der keuring tot mijn leedwezen verworpen. Zonder dit artikel zal het geoorloofd zijn het meest bedorven vleesch ten verkoop aan te bieden. Men zou alleen de redactie eenigzins behoeven te veranderen; maar ik maak er geen voorstel van. Met 11 tegen 8 stemmen wordt besloten dit artikel te doen vervallen. Voor: de heeren van der Hoeven, Wttewaall, Meerburg, Krantz, Tiele man, Hubrecht, de Moen en Cock. Art. 183 wordt goedgekeurd. Art. 184 luidt aldus: »In die winkels mag geen ander verschgerookt of gezouten v'eescb ver kocht worden dan hetgeen kennelijk niet van ziek vee afkomstig is." De heer van Outeren. De Commissie stelt voor ook dit art. te doen vervallen. De heer Buys. Ik wensch art. 184 niet te doen vervallen. Ik heb gestemd tegen art. 182, omdat ook daarin van keurmeesters sprake was; maar op zich zelf heb ik geen bezwaar tegen de bepalingwelke den ver koop verbiedt van vleesch afkomstig van ziek vee. De heer Goudsmit. Ik kan mij vereenigen met het gevoelen, door den heer Buys voorgestaanmaar ook bij behoud van het art. zal het eenigzins anders geredigeerd moeten worden. Immers, blijft het zoo lui den »In die winkels mag geen ander vleesch verkocht wordenenz. dan zou men argumento a contrario er uit kunnen afleidendat het buiten die winkels wel geoorloofd is slecht vleesch te verkoopenen dat is de bedoe ling juist niet. Ik zou voorstellen"Er mag geen ander vleesch enz. verkocht wordendan enz. De heer van der Hoeven. Het opschrift der spreekt van de winkels. Zoo als art. 184 door den heer Goudsmit geamendeerd wordt, is het eene algemeene bepaling op den verkoop van vleesch. Het opschrift der§ moet dus veranderd worden, en van die zoumijns inziens, artikel 184, in dien zin veranderd als werd voorgesteldhet eerste moeten zijn. De heer Goudsmit. Om aan het geopperd bezwaar tegemoet te komen, zou onder het opschrift: "van den verkoop van vleesch" art. 184 kunnen volgen en daarna art. 183 onder het opschrift: »van de winkels." De heer Cock. Neemt men zoo doende dan niet weder aanwat zoo even door het afstemmen van art. 182 opgegeven is? De heer Goudsmit. Neen, want het geval is anders, hetgeen reeds door den heer Buys is opgemerkt. Art. 182 staat in verband met het be ginsel der keuring. Hier geldt het een algemeen verbod tot verkoop van slecht vleesch. De wijziging, in omvraag gebragt, wordt aangenomen met 15 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren Tollens, van Heukelom, van Outeren en Hubrecht. Het artikel wordt daarop goedgekeurd. De heer van Wensen verlaat de vergadering. Art. 185 wordt goedgekeurd, nadat de heeren Buys en van Heukelom, zonder evenwel stemming te verlangener zich tegen hadden verklaard. Art. 186 luidt aldus: //Zijwier winkels alleen tot het verkoopen van nuchter kalfsvleesch pens of koppen en afval zijn bestemd, zijn tot gelijke kennisgeving, als in art. 183 is bepaald, verpligt. Het toezigt der keurmeesters strekt zich mede tot deze winkels uit. De bepaling van art. 172 is ook bij deze toepasselijk." De heer van Outeren. Ik stel voor om het artikel te doen eindigen met het woord"verpligt", daar in het slot van dat artikel het toezigt der keurmeesters voorkomt, dat een einde genomen heeft. De heer van Heukelom. Waarom is in dit artikel niet, eveneens als in het vorige, eene bepaling opgenomen nopens de vereischte hoogte, breedte en diepte? Juist voor deze soort winkels zou dergelijk voorschrift misschien noodig en nuttig kunnen zijn. De heer van Outeren. De handel in voorwerpenwaar dit art. over spreekt, is van zoo geringen omvang, dat geenerlei woningen daartoe, als ongeschikt, te beschouwen zijn. Het artikel wordt goedgekeurd. Art. 187 luidt aldus: "Vleeschverkoopers mogen hunne waren niet op de straat of op hunne stoepen uitstallen, op de straf bij de Algemeene Strafwet bedreigd." De heer Hartevelt. Wat is de bedoeling van dit artikel? Ik ken geen slagters, die het vleesch op straat of op hun stoep te koop stellen, waartoe dan ook gestadige surveillance zou noodig zijn van den kant der slagters. De Voorzitter. De bedoeling van het artikel is dat het vleesch aan haken wordt opgehangen. Het artikel wordt goedgekeurd, nadat de heer Buys, zonder stemming te verlangener zich tegen had verklaard. De heer van der Hoeven verlaat de vergadering. Art. 188 luidt aldus: "Aan de keurmeesters van het vleesch wordt de bevoegdheid toegekend ommet inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ten allen tijde, de vleesch winkels en bergplaat sen waar vleesch en slagtvee wordt bewaardook ondanks de eigenaars binnen te tredenten einde aldaar het noodig onderzoek te doen." De heer van Outeren. Ook dit artikel moet nu vervallen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2