HAHBEIMElï TUI BEN GEMEENTERAAD TAR LEIDEN. 23. Zitting van Zaturdag 5 October 1867 geopend des namiddags te 3 ure. Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels. Tegenwoordig de heeren Harteveltvan KaathovenTielemanGoud smit, de Eremery, Hoog, Tollens, Meerburg, van Wensen, van Outeren, Cock, du Rieu en Stoffels. De notulen van het verhandelde in de zitting van Dingsdag den len dezer worden gelezenwaarna de Voorzitter de goedkeuring bij hoofdelijke omvrage aan de vergadering onderwerpt. De heer Cock. Ik wilde u herinneren, mijnheer de Voorzitter, dat, na de onlangs vastgestelde wijziging in het reglement van ordeer geene hoofdelijke omvrage, met het doel om consideratiën uit te lokken, meer behoort plaats te hebben. Ik geloof dat het nu regel is, dat de Voorzitter alleen in het algeipeen vraagt, of iemand ook aanmerking op de notulen heeft of daarover het woord verlangt, waarna over het arresteren zelf dier notulen bij gewone stemming met //voor" of «tegen" wordt beslist. De Voorzitter. Ik meende, dat die wijziging niet van toepassing was op de rondvraag bij de notulen. De heer Cock. Neen, er is volstrekt geene exceptie gemaakt, zoodat de wijziging ook slaat op de notulen. De Voorzitter. Wij zullen dan in de volgende vergadering daarmede een aanvang maken en het besluit beschouwen als ook op de notulen van toepassing te zijn. De notulen worden hierop goedgekeurd. De Voorzitter. Aan de orde is ajsnumijne heeren, de Verordening op den aanvoer van rundvee voor de beestenmarkt te Leydendie wij op aanzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken hebben ontworpen Ik zal allereerst vragenof de heeren daarover ook algemeene beschouwin gen wenschen te voeren. De heer Goddsmit. Ik wenschte te vragen, mijnheer de Voorzitter, of het niet de bedoeling van den Minister en van het dagelij ksch bestuur i3 aan de verordening alleen een tijdelijk karakter toe te kennen, zoolang de veeziekte heerscht, of de vrees bestaat, dat zij niet geheel geweken is. De Voorzitter. Ik zou daarin geen bezwaar vindenmaar ik geloof toch dat zij nooit eenig nadeel of last voor de veehouders zal opleveren. Is die verordening eenmaal niet meer noodig, ten gevolge van beteren toe stand, dan kan de Raad haar intrekken. Vermoedelijk zal de Minister geene toestemming tot heropening der markt geven, bijaldien aan de ver ordening een tijdelijk karakter wordt gegeven, terwijl zij inderdaad dringend noodig is, wil men de veemarkt weder hersteld zien. De heer Goudsmit. Er komen enkele bepalingen in voor, die, meen ik, in het vervolg wel eenigermate bezwarend zijn, zoo als b. v. die wegens den aanvoer van het vee slechts van ééne zijde. Maar als er vrees bestaat, dat de Minister niet in het tijdelijk karakter der verordening zou bewilligen zou iktot bereiking van ons doeldaarin berusten. De Voorzitter. Ik kan zeggen, dat vóór twee jaren, bij eene drukke markt, de bepaling wegens den aanvoer van het vee van ééne zijde tot geen bezwaar heeft aanleiding gegeven. De heer Meerburg. Ik ben juist getuige geweest, dat die bepaling voor de marktbezoekers veel bezwaar heeft, daar de een naar den ander moet wachten. Als er eene drukke markt is, is die aanvoer van ééne zijde belemmerend. De Voorzitter. Ik herhaal, dat bij drukke markt ik mij overtuigd heb van het tegendeel. Ik ben zelf vroeger telken Vrijdagmorgen vroeg met den keurmeester er heen geweest, en de zaak heeft volstrekt geen be zwaar gehad, gelijk ik van nabij heb kunnen waarnemen. De heer van Kaathoven. Ik hoor den heer Goudsmit spreken van het dagelijksch bestuur als ontwerper van deze verordening. Maar is dan de verordening uitgegaan van het dagelijksch bestuur? De Voorzitter. Zij is ontworpen op verzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De heer van Kaathoven. Ik dacht, dat zij behoorde tot de zooda nige, welke worden ontworpen door de vaste Commissie voor de strafver ordeningen. De Voorzitter. Die weg is ook hier gevolgd. De algemeene bera^slagingen hierop gesloten zijnde, worden de afzon derlijke artikelen in behandeling genomen. Art. 1 is van den volgenden inhoud //De aanvoer van rundvee ter markt mag alleenen bij uitsluiting plaats hebben van de zijde der Oude vest bij de gedempte IJzerengraeht." De heer van Kaathoven. Zal het niet'noodig zijn er bij te zetten: «van de noordzijde" der Oude vest? Ik vrees anders voor verwarringindien men meenen mogt, dat de aanvoer ook van de overzijde vergund was. De Voorzitter. Vóór een paar jaren was de Oude Vest aan die zijde afgesloten door een boom of hek, zoodat aan de noordzijde alleen toegang tot de markt werd verleend. De heer Meerburg. Gij spreekt daar van de Oude Vest, mijnheer de Voorzitter, maar als er staat //Oude Singel" is het duidelijk. De Voorzitter. Hebben de leden van de Commissie voor de strafver ordeningen geene bedenking tegen de aanvulling «aan de noordzijde?" De heer van Outeren. Ik heb daartegen geen bezwaar. Met die aanvulling wordt het artikel goedgekeurd. 1867. Art. 2 wordt aldus goedgekeurd: //Het rundvee wordt niet ter markt toegelaten dan na alvorens door een gemeente-keurmeester gekeurd en gezond bevonden te zijn." Art. 3 luidt aldus: «Tot deze keuring zal eiken marktdag, anderhalf uur voor den aanvang der markt, aan het aldaar geplaatst gebouw gelegenheid gegeven worden." De heer van Kaathoven. Zou het niet duidelijker zijn om het ge bouw aan te duiden, zoo als het gewoonlijk genoemd wordt: het «markt- kantoor" De heer van Outeren. Ik wilde dezelfde aanmerking maken. In het geschreven concept stond dan ook het //marktgebouw" aangewezen als de plek waar de keuring zal plaats hebbendie meer bepaalde aanwijzing schijnt bij het overdrukken te zijn uitgevallen. De heer Tollens. Het is waar; maar ik heb het weer uitgeschrapt, omdat anders driemaal het woord markt in dit kleine artikel van slechts twee en een halve regel voorkwam: marktdag, markt en marktgebouw. Het is toch duidelijk genoeg, welk gebouw hier bedoeld wordt. De heer van Outeren. Er staan meerdere gebouwen aan de gedempte IJzerengraeht. In strafbepalingen acht ik het wenschelijk desnoods de wellluidendheid aan de duidelijkheid op te offeren. De Voorzitter. Heeft de heer Tollens dan geen bezwaar om alsnog op te nemen het woord: marktgebouw? De heer Tollens. Ik zou dan willen lezen: «aan het aldaar geplaatst kantoor." De heer Goudsmit. Dat is niet noodig. Men weet algemeen dat het ge bouw, hier bedoeld, aldaar geplaatst is. Men zou dus eenvoudig kunnen lezen: «aan het marktkantoor gelegenheid gegeven worden," De heer van Outeren. Men zou dan kunnen denken aan andere markt kantoren ter dezer stede. De Voorzitter. Er staat toch«aldaar geplaatst." De heer van Outeren. Aanvankelijk ja, maar die beide woorden zijn, bij de voorgestelde wijziging, weggevallen. De Voorzitter. Laten wij dan maar zetten: «aan het marktkantoor aldaar." Dat zal mogelijk nog wel het beste zijn. Met deze wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 4 luidt aldus: «Het rundvee, dat ter markt wordt aangevoerd, moet vergezeld zijn van minstens één behoorlijken geleider; voor een koppel van meer dan vijf stuks wordt voor elk vijftal of minder één geleider meer vereischt. De heer van Kaathoven. Is dat niet wat veel geëischtte bepalen dat het rundvee moet vergezeld zijn van minstens één geleider? Ik zou in overweging geven dat woord «minstens" er uit te laten. De Commissie heeft daartegen geen bezwaar. De heer Goudsmit. Ik heb een klein bezwaar. Als men nu het woord «minstens" weglaat, zou de invoer van een koppel van vijf stuks door meer dan één geleider verboden zijnhetgeen toch voorzeker niet de bedoeling kan zijn. De heer van Kaathoven. Ik heb daarom juist voorgesteld de wegla ting van het woord «minstens," omdat in het begin de geleider in het algemeen wordt aangeduid. De heer Goudsmit. Ik heb er dan niets tegen. Met de aangeduide weglating wordt het artikel goedgekeurd. Art. 5 luidt aldus: «De keurmeester geeft van gezond bevonden vee een schriftelijk bewijs af en waarmerkt het met een hijzonder tecken." De heer van Kaathoven. Waarin zal dat bijzonder teeken bestaan? Het vee kan toch niet gebrand worden. Daarvoor is de tijd te kort. De Voorzitter. Dat teeken zou bestaan in een merk met rood krijt. Wij kunnen nader dat teeken bepalen. De heer Goudsmit. Ik zou willen vragen, of dat teeken niet door Burgemeester en Wethouders bepaald zou kunnen worden opgegeven, opdat daaruit niet later moeijelijkheden mogten ontstaan. De Voorzitter. Zou de heer Goudsmit dan nu reeds dat teeken willen bepaald hebben? De heer Goudsmit. Zoo dat kon, zou ik dat gaarne zien. De Voorzitter. Dat zou nog al moeijelijk zijn, en voor het branden, dat toch niet zou mogen geschieden, het is reeds gezegd, is de tijd te kort. De heer van Outeren. Mij dunkt dat eiken marktdag de vorm van het aan te brengen teeken en de wijze, waarop het wordt aangebragt, moe ten afwisselen. Het merk kon nu eens met krijt, dan weder met roodaard geplaatst wordensoms b. v. op de schofteen andere maal op een ander deel van het beest. Zulks zal het bezigen van kwade praktijken kunnen voorkomen. De Voorzitter. Wij konden dan zetten«met een bijzonder teeken door Burgemeester en Wethouders te bepalen." De heer van Outeren. Of «door den keurmeester." De Voorzitter. Ik wil alleen zeggen dat, hoe omslagtiger wij de ver ordening maken, hoe minder doeltreffend en uitvoerbaar de geheele regeling wordt, die wij op het oog hebben. De heer van Outeren. De bepaling, dat voor eiken marktdag de wijze van merken door Burgemeester en Wethouders zou moeten worden opgege ven is nog al lastig. 38

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 1