De heer Tollens. En als zij nu eens voor een tijdlang van huis zijn?
De heer van Outeren. Dan ware het beter te lezen: //na ontvangen
mededeeling hunner benoeming."
De Voorzitter. Het was echter wenschelijk, dat tweemaal gebruikte
woord benoeming te vermijden.
De heer Boys. Ik stel dan voor te lezen: «nadat hun die benoeming
zal zijn medegedeeld."
De Voorzitter. Maar de heer Tollens heeft daartegen reeds aange
voerd, dat zij het soms niet kunnen weten.
De heer Tollens. Men zou dan kunnen lezen: //nadat zij kennis zullen
hebben gegeven, dat zij die aanstelling ontvangen hebben."
De heer Stopeels. Ik zou in bedenking gevenhet artikel maar te
latenzoo als het is. Die bepaling heeft nimmer tot eenige moeijelijkheid
aanleiding gegeven.
De heer Buys. Na het aangevoerde te hebben gehoord, wil ik wel afzien
van mijn eerste amendement. De zaak is niet van overwegend belang.
De Voorzitter. Dan blijft nog het tweede amendement over.
De heer van Outeren. Als wij in plaats van //de voorzitters" lezen:
//de leden der wijkcollegiëndan kunnen ook die leden gestraft worden,
die het indienen van een rapport niet hebben willen nalaten.
De heer Buys. Daarom wilde ik in het algemeen straf hebben bepaald
tegen hen, die weigeren aan de hier gestelde verpligting te voldoen.
De Voorzitter. Als er staat: «niet voldoen," ligt daarin reeds ge
noegzaam de weigering opgesloten.
De heer Buys. De minderheid kan nooit gestraft worden, als de meer
derheid niet aan de opgelegde verpligting wil voldoen. Ik wensch in het
algemeen te hebben gestraft hendie weigeren te voldoen aan de bepaling
van art. 41.
De heer Stoppels. Ik geloof, dat ook dat gedeelte van het artikel
wel even goed zou kunnen blijven, Immers in den regel maakt elke voor
zitter der wijk-collegiën dat rapport op. Het hangt hier dus maar alleen
af van de weigering van één persoon, maar niet van het geheele wijk-
collegie. Als er echter staat«de leden der wijk-collegiën die de weigering
doen", is het goed.
De heer Tollens. In het laatste jgedeelte van het vorige artikel staat
nog iets, wat niet juist is. Ik lees daar namelijk: «de ambtenaar van den
burgerlijken stand." Moet dat niet zijn«een ambtenaar." Er zijn er toch
driemeen ik behalve de Burgemeester.
Met die wijziging wordt art. 42 alsnog nader goedgekeurd.
Art. 43 wordt met de lezing: «de leden der wijk-collegiën, die weigeren
te voldoen aan het voorschrift van art. 41", goedgekeurd.
Art. 44 luidt aldus:
«Met geldboete van vier gulden worden gestraft de heeren der gebuurten die
1°. niet binnen den bij art. 11 bepaalden tijd kennis gegeven hebben op
het bureau van den burgerlijken stand van hunne verhuizing uit de gebuurte
2°. in hunne hoedanigheid van heer der gebuurte in strijd met art. 31
gehandeld hebben
3°. gehandeld hebben tegen de artt. 24 en 25
4°. inzage van hun register geweigerd hebben aan de daartoe bij art.
26 bevoegd verklaarde personen
5". hunne registers buiten hunne woning hebben afgegevenzonder de
magtiging bij art. 26 2 voorgeschreven."
De heer Boys. Het spijt mij, mijnheer de Voorzitter, dat ik zoo dik
wijls het woord moet vragen; maar hier stuit ik op eene bepaalde fout.
Sub 1°. wordt namelijk aangehaald art. 11, terwijl blijkbaar art. 12 be
doeld is.
De Voorzitter. Ik bedank den heer Buys zeer voor zijne opmerking.
Met de aangeduide wijziging wordt het artikel goedgekeurd.
Art. 45 luidt aldus
//Met geldboete van zes gulden worden gestraft de heeren der gebuurte, die
1°. nadat zij opgehouden hebben die betrekking te vervullenhun register
niet, of niet binnen den bepaalden tijd, aan hunne opvolgers of aan den
raad der gebuurte, die tijdelijk de betrekking van heer der gebuurte be
kleedt, overgegeven hebben;
2". geen register gehoudenof gedurende meer dan een half jaar nalatig
geweest zijn dit bij te houdenof ook niet behoorlijk het bij deze veror
dening bepaalde ingevuld hebben;
3°. verzuimd hebben den bij art. 27 bepaalden halfjaarlijksehen rondgang
te houden."
De heer Buys. Wij vinden hier straf bedreigd tegen de heeren der ge
buurten; maar art. 14 legt eene verpligting op niet enkel aan de heeren,
maar ook aan hunne erven. Worden deze laatste niet in de strafbepaling
betrokken, dan mist het hun gegeven gebod elke poenale sanctie.
De heer van Outeren. Men zal dan een gewoon proces tot afgifte der
registers kunnen instellen. Men kan toch moeijelijk de weduwen van heeren
der gebuurten of hunne erfgenamen met geldboeten straften.
De heer Stopfels. Het artikel slaat meer op het verlaten der stad,
minder op het geval van overlijden.
De heer Buys. Maar de heeren der gebuurten zijn toch ook sterfelijk,
en het kan dus zeer wel voorkomen dat men de bewuste stukken en regis
ters moet eischen van de erven. Anders waarom in art. 14 van die erven
gesproken
De heer Stoffels. Het is haast niet denkbaar, dat de weduwe die
stukken niet zou afgeven. Alles bestaat slechts in eene kaart, een register
en eene medaille. Maar het kon wel gebeuren, dat een heer der gebuurte
de stad verliet en dan den penning of de kaart wilde behouden.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Art. 46 wordt goedgekeurd.
'Het eerste hoofdstuk wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Tweede hoofdstuk. Van liet nommeren der woningen en erven.
Artt. 4-749 worden goedgekeurd.
Het tweede hoofdstuk wordt met algemeene steramen aangenomen.
Derde hoofdstuk. Van vestiging en verandering van woonplaats linnen
de gemeente.
Art. 50 wordt goedgekeurd.
Art. 51 luidt aldus:
«Ieder die binnen deze gemeente verhuist, is verpligt daarvan, binnen
eene maand na de verhuizing, aangifte te doen op het bureau van den
burgerlijken stand, en daarbij al datgene op te geven, wat tot de invulling
van het bevolkingsregister noodzakelijk is. Hij ontvangt van die aangifte
een bewijs, hetwelk hij binnen 24 uren aan den heer der gebuurte, binnen
welke hij is komen wonenvertoontdeze teekent het voor gezien en
schrijft het op zijn register in.
Hij is mede verpligt, binnen ééne maand na zijne verhuizing, daarvan
kennis te geven aan den heer der gebuurte, welke hij verlaten heeft."
De heer van Heukelom. Ik geloof, dat tegen dit artikel nog al menig
maal wordt gezondigd. Er schijnen geene bepalingen te bestaan, die tegen
de nalatigen kunnen worden toegepast, en de heeren der gebuurten moeten
hen maar narijden om hen tot hunne verpligting te brengen. Ik geloof,
dat de zaak een grooten last geeft aan de heeren der gebuurten.
De heer Stopfels. Ik moet toch zeggendat er in den regel goed de
hand aan wordt gehouden. Die het verkiest, moet maar zelf aangeven; en
de heeren der gebuurten ondervinden daarvan zooveel last niet. Er hebben
zich zelden in die zaak verzuimen voorgedaan. In den regel wordt er zoo
goed voor gezorgd, vooral door de laatste maatregelen, die er genomen
zijn, dat daaromtrent geene redenen van klagten bestaan.
De heer Tollens. Ik geloof, dat ik aan het bezwaar van den heer
van Heukelom kan te gemoet komenwanneer ik hem verwijs naar art. 54,
dat aldus luidt: «Overtreding van de in dit hoofdstuk gegegeven voorschrif
ten, gelijk ook het niet behoorlijk doen der gevorderde opgaven, wordt
gestraft met eene geldboete van één tot drie gulden."
Art. 51 wordt hierop goedgekeurd.
De eerste afdeeling wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Art. 52 wordt goedgekeurd.
Art. 53 luidt aldus:
«Bestuurders van gestichten van liefdadigheid, hofjes of andere inrigtingen
in welke men zonder betaling van huur als inwoner wordt opgenomenzen
den vóór of op den vijfden van elke maand aan den heer der gebuurte,
binnen welke het gesticht gelegen is, een staat der veranderingen in, welke
in de vorige maand in het personeel der onder hen staande inrigting heb
ben plaats gehad."
De heer Stoffels. Dit artikel heeft in de sectiën nog al tot bedenking
aanleiding gegeven met betrekking tot de bestuurders van hofjes. Het zou
geheel moeten geschrapt worden. Het is eene verpligting, die men aan de
bestuurders van hofjes oplegt.
De heer Cock. Het is eene bepaling, die bijna letterlijk dezelfde is als
die, welke voorkomt in al. 3 van art. 7 van het koninklijk besluit van 1861.
Het eenig onderscheid isdat hier de aangifte aan den heer der gebuurte
moet geschieden vóór den vijfden van elke maanden volgens het konink
lijk besluit aan het gemeentebestuur om de maand. Het betreft hier dus
alleen eene nadere ontwikkeling van het voorschrift, door het koninklijk
besluit gegeven. Al schafte men dus dit artikel af, zoo zouden de heeren
bestuurders van hofjes toch onder de verpligting blijven om maandelijks
aangifte aan het gemeentebestuur te doen.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Art. 54 luidt aldus:
«Overtreding van de in dit hoofdstuk gegeven voorschriften, gelijk ook
het niet behoorlijk doen der gevorderde opgaven, wordt gestraft met eene
geldboete van één tot drie gulden."
De heer Cock. Ik wenschte op dit artikel nog een amendement voor te
stellenhetwelk ik even wil toelichtenop het gevaar af de vergadering een
oogenblik te vervelen met de uiteenzetting van een zuiver regtskundig punt.
De commissie, met de redactie van dit concept belastheeft kennelijk overal,
zooveel zij kongetracht zich te onthouden van te treden op het gebied
van den hoogeren strafwetgever, iets dat ik natuurlijk volkomen goedkeur.
Om dit doel te bereiken gebruikt zij dan ook telkens, wanneer er maar
twijfel kan zijn, de twee volgende formules: «onverminderd de bepalingen
bij de wet gesteld" en «voor zooverre daartegen bij de Algemeene Strafwet
geene straf is bedreigd." De eerste gebruikt zij, wanneer er twijfel bestaat,
of er niet zoowel in de materie als in de straf reeds voorzien isde tweede,
wanneer omtrent de materie geen twijfel is, maar alleen omtrent de straf,
zoo als bij voorbeeld plaats kan hebben bij alle onderwerpen betreffende de
zoogenaamde «petite voirie." Ik moet bekennen, dat ik in het algemeen
niet houd van dergelijke formules, die ik nu maar eens zal noemen veilig
heids-formules, en dat ik mij wel eens heb afgevraagd, of het niet mogelijk
zoude zijn eene goede policie-verordening te maken waarin zij niet voorkwamen.
Doch hoe dit ook zij, men treft ze niet alleen in onze verordening in grooten
getale aanmaar ook in die van andere gemeenten. Misschien vinden zij
hare regtvaardiging in de, ik durf het gerust zeggen, tallooze dikwijls uit-
eenloopende beslissingen zoowel van ministers als van kantongeregtenregt-
banken en hoven, welke allen voortspruiten uit de verschillende uitleggingen
waartoe art. 150, 151, 153 en 161 der gemeentewet aanleiding geven.
Wat nu het onderhavige artikel betreft, zoo had ik ook hier eene dergelijke
formule verwacht. Het onderwerp toch wordt voor een gedeeltezoo als ik
reeds zoo evea bij de behandeling van art. 5 3 heb doen opmerkengeregeld
door het besluit van 1861. Ook omtrent de bepaling over het «niet be
hoorlijk doen der gevorderde opgaven" bestaat bij mij twijfel of het niet
reeds geregeld is. Ik wenschte dus dezelfde veiligheids-formule, die ik an
ders niet bijzonder admireerhier te zien aangewend en stel dus voor achter
het woord «wordt" in te lasschen: «onverminderd het bepaalde bij het Ko
ninklijk besluit van 3 November 1861 (Staatsblad n°. 95)."
Met die bijvoeging wordt het artikel goedgekeurd.
De heer Hartevelt verlaat de vergadering.
Het derde hoofdstuk wordt met algemeene stemmen aangenomen.
De heer Goudsmit komt ter vergadering.
De heer van der Hoeven verlaat de vergadering.