ik er gaarne voor bedanken zou. Ik zou niet wetenwat aan den belangheb
bende te moeten vragen. Stel eensmen wordt naar een inkomen van dui
zend drie duizend gulden of meer aangeslagenhoe zal men bewijzendat
inkomen niet te hebben? Als men reclameert, hoe dan aan die commissie
de zaak duidelijk te maken
De heer Goudsmit. Ik acht dit een denkbeeldig bezwaar. Men wordt,
naar een zekeren maatstaf aangeslagen. Nu beweert b. v. de belangheb
bende: die maatstaf is niet op mij van toepassing. Hij zal dan feiten te
berde brengenom dit zijn beweren te stavenen die feiten zullen gemoe
delijk worden onderzocht en overwogen. Yan een streng juridiek bewijs
kan geen sprake zijn; eenige latitude zal altoos moeten gelaten worden,
zonder dat dit evenwel in volslagen willekeur behoeft te ontaarden.
De heer de Moen. Ik onderwerp mij aan beter oordeel. Ik wil er niet
verder op aandringen.
De heer Cock. Ik ben tegen het geheele art. 4 en in zoo verre kon
ik omtrent het amendement onverschillig zijn. Ik voorzie er echter zeer
vele moeijelijkheden uit en daarom zal ik er tegen stemmen.
De heer van der Hoeven. Ik vvenschte weidat de zaak mogelijk was
maar ik zou gaarne wenschen dat Burgemeester en Wethouders die com
missie uitmaakten. Dan was die raoeijelijkheid van eene commissie te kie
zen voorkomen.
De heer de Fremery. Burgemeester en Wethouders zijn reeds verpligt
het voorloopig kohier op te maken. Als dus iemandbij anderen inwo
nende, redenen van beklag heeft moet hij niet andermaal naar ons worden
verwezen. Daarom acht ik het onderzoek door eene raadscommissie zeer noo-
dig en nuttig en zal ik gaarne het voorgenomen amendement ondersteunen.
De Voorzitter. Ik ben dat niet eens. Als iemand ons aanwees, dat
die maatstaf, waarnaar hij was aangeslagen, onjuist was, dan zie ik niet
inwaarom wij niet op den aanslag zouden kunnen terugkomen. Zou dus
de heer Goudsmit zich kunnen vereenigen met het denkbeeld om dat nader
onderzoek aan ons op te dragen?
De heer Goudsmit. Het is toch eene soort van appèl.
De heer van der Hoeven. Het is geen appèl, maar er wordt gelegen
heid gegeven om te komen tot toepassing van een beginsel. Burgemeester
en Wethouders doen niets anders dan een beginsel in werking te brengen.
Hoe dat in een bepaald geval in werking gebragt is of gewijzigd moet
worden door bijzondere omstandighedenkan onderzocht worden door de
zelfde personen, die het beginsel in werking gebragt hebben. Ik zie er dus
geen bezwaar in. Ik zie er ook geen meerderen waarborg inwanneer dat
onderzoek door eene andere commissie geschiedt; wel, wanneer het eene
schatting gold.
Het amendement wordt hierop aangenomen met 11 tegen B stemmen.
Tegende heeren ScheltemaCockdu Rieude Moen en van der Hoeven.
Het raadsbesluit in zijn geheel wordt aangenomen met 11 tegen 5 stemmen.
Tegende heeren TielemanScheltemaCockdu Rieu en de Moen.
De ontwerp-verordening op de invordering geeft tot geene beraadslaging
aanleiding. Hare verschillende artikelen worden achtervolgeus aldus goed
gekeurd
Art. 1. De belastingschuldigen zijn verpligt, na afkondiging door Bur
gemeester en Wethouders, op een hun toe te zenden billet op te geven:
het wijk en het nummer van de woning;
den naam van den hoofdbewoner;
zoo zij kamers in huur hebben of die door hen of door den verhuurder
zijn gemeubeld
of zij verlangen taxatie van de huurwaarde dan wel aanslag in verhou
ding van de hoofdsom door den hoofdbewoner verschuldigd
of zijzonder afzonderlijke vertrekken in huur te hebbenkost en inwo
ning tegen vergoeding genieten.
Art. 2. Deze opgaven moeten zonder voorbehoud worden gedaan en dooi
den aangever met zijne handteekening worden bevestigd.
Art. 3. Die geen billet heeft ontvangen of bij wien hetzelve niet is
teruggehaald, zal binnen 14 dagen na de afkondiging, in artikel één ver
meld, de gevorderde aangifte ten kantore van den ontvanger moeten doen.
Evenzeer zullen zij, die in den loop des jaars belastingschuldig worden,
binnen veertien dagen daarna die aangifte doen.
Art. 4. Door Burgemeester en Wethouders worden voor de gevorderde taxatiën
zes of meer deskundigen benoemd en beëedigd. De huurwaarde bij toepas
sing van litt. b en c van art. 2 van het raadsbesluit wordt bij taxatie be
paald, waartoe twee van de benoemde deskundigen worden aangewezen, aan
wie bij verschil een derde bij loting uit de overblij venden wordt toegevoegd.
Art. 5. De kosten van taxatie komen ten laste der gemeente.
Art. 6. De invordering der belasting geschiedt door den gemeente-ont
vanger, krachtens de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde kohieren.
Art. 7. De ontvanger zendt daartoe zoodra mogelijk en kosteloos aan
ieder belastingschuldige een gedagteekend aanslagbiljet. Dat billet moet
inhouden den naam van den belastingschuldige, het bedrag waarvoor hij is
aangeslagen, de termijnen en de plaats van betaling, de dagen en uren op
welke hij tot ontvangst der belasting zitting houdt en de uitnoodiging tot
betaling vóór of op den vervaldag, op straffe van vervolging.
Art. 8. De toerekening en afschrijving dezer betalingen geschieden in
deze orde:
1°. op de kosten van vervolging;
2°. op de zegelregten;
3°. op de oudste der verschuldigde termijnen.
Art. 9. De ontvanger is verpligt voor elke betaling quitantie te stellen
op het aanslagbillet. Bij verlies of des verlangd wordt een duplicaat van
het aanslagbillet aan den belastingschuldige uitgereikt tegen betaling van
vijf cents, behalve het zegelregt als dit verschuldigd is.
Art. 10. De aanslagen zijn invorderbaar in vier maandelijksche termij
nen na de dagteekening van het aanslagbillet.
Art. 11. Bij de invordering worden opgevolgd de bepalingen van de
artt. 245258 tot en met 262 en 264 tot en met 286 der wet van 29
1867.
Junij 1851 (Staatsblad n0, 85) in verband met de wijzigingen in de wet
van 7 Julij 1865 (Staatsblad n°. 79).
De verordening in haar geheel wordt aangenomen met 10 tegen 6
stemmen.
Tegen: de heeren Hartevelt, Tieleman, Scheltema, Cock, du Rieu en
de Moen.
De heer Goudsmit. Niettegenstaande het ver gevórüerderde uur, mijnheer
de Voorzitter, zou ik wel in bedenking willen geven n°. VIII nog af te
doen. Dat voorstel aangenomen zijnde, zou het reeds dadelijk gunstig kun
nen werken bij de aanstaande behandeling der algemeene politie verordening.
Hiertoe besloten zijnde, is aan de orde:
VIII. Voorstel van den heer Buys c. s. tot wijziging in het reglement
van orde voor de vergaderingen van den Raad.
Het rapport van de Commissie tot het ontwerpen en herzien der plaatse
lijke verordeningen betreffende de huishouding der gemeente is van den
volgenden inhoud
//De Commissie tot het ontwerpen van en herzien der plaatselijke veror
deningen betreffende de huishouding der gemeente, heeft naar aanleiding
van het in hare handen gesteld voorstel van de heeren Buys c. s.tot wij
ziging van het reglement van orde voor den gemeenteraad, de eer UEd.
Achtb. mede te deelen, dat zij in de voorgestelde wijziging ziet eene daad
werkelijke verbetering in zooverre als zij vooreerst er toe zal kunnen leiden
om de discussiën in de raadsvergaderingen te bekortenzonder haar in ge
halte te doen verliezen. Immers gebeurt het thans maar al te vaak dat
een lidals het ware daartoe uitgenoodigdmet meerder of minder breed
voerigheid meent zijne stem te moeten motiveren, ook dan wanneer de zaak
reeds van verschillende kanten is toegelicht en de stof gehouden kan worden
voor uitgeput, terwijl, indien niemand spreekt dan die te spreken gevraagd
heeft, men zich eerder er voor wachten zal om noodeloos de aandacht te
vermoeijen door in herhaling te vervallen van hetgeen reeds door vroegere
sprekers is op- en aangemerkt. De voorgestelde wijziging zal ook nog dit
nut kunnen aanbrengen, dat de leden minder schroomvallig zullen zijn naar
aanleiding van de gehouden discussiënook dan wanneer zij vroeger meen
den geene bedenkingen te moeten in het midden brengendoor het vragen
van het woord de motieven aan te geven, die aan hunne gedachten en
denkbeelden eene andere rigting hebben gegeven. Weshalve de Commissie
de eer heeft UEd. Achtb. te adviseren tot het aanbevelen van de in het
reglement van orde voorgestelde wijzigingen.
De Commissie behoudt zich voor om ter geschikter tijd en gelegenheid
UEd. Achtb. hare meening kenbaar te maken omtrent andere puntenmet
het reglement van orde in verband, die hare aandacht getrokken hebhen."
De heer Hartevelt. Ik heb hierop geene bedenking, mijnheer de
Voorzitter; maar ik wenschte gaarne, vóór gij de vergadering sluit, eene
vraag aan u te rigten.
De heer van der Hoeven. Ik kan mij niet zoo geheel vereenigen met
dat voorstel. Er wordt gezegd dat iemand met meer vrijmoedigheid zal
spreken danwanneer hij zelf het woord vraagt. Hier staat tegenover dat
het geen de minste onbescheidenheid is te sprekenwanneer men daartoe
door de volgorde van den rooster geroepen wordt. Geschiedt dat niet, dan
behoort er reeds eene zekere vrijmoedigheid toe als men zelf het woord
vraagt, en bescheidenheid zal dan misschien tot stilzwijgen leiden, zoodat
het mogelijk is dat wij van sommiger adviesen verstoken blijven, waarop
men prijs zou kunnen stellen. Ook zie ik er bezwaar indat de Voorzitter
vooraf een praeadvies uitbrengt. Mogelijk zal dat op enkele leden, die eene
tegenovergestelde zienswijs hadden, dien invloed hebben dat zij nu hunne
meening terughouden. Ik zie dus in die verandering geen heil. Ik hoop,
dat ik de vergadering niet zal hebben vermoeid. Als dit het geval mogt
zijn, dan vraag ik er hartelijk verschooning voor. Nu zeggen zes leden,
dat er te veel gesproken wordt. Het zal dus zeker bij hen niet zijndat
men die fout van noodelooze adviesen uit te brengen veronderstellen mag.
De heer Buys. Ik wensch met een enkel woord te antwoorden op de
bedenkingendoor den heer van der Hoeven in het midden gebragt. Wan
neer wij ons verklaren tegen het stelsel van hoofdelijke omvrage, in de
orde door de presentielijst aangewezen, dan is eene van de redenen,
welke ons daartoe leiden, zeker deze, dat dit stelsel naar ons inzien veel
tijdverlies berokkent, maar die reden is toch niet de eenige, zelfs niet de
voornaamste, althans voor mij. Ik wensch vrije discussie, als den eenigen
afdoenden waarborg voor practische discussie. Tegenover schier elk voorstel
dat in behandeling komt, heeft men in elke vergadering tweederlei cate
gorie van ledenleden die licht kunnen brengen en leden die licht moeten
ontvangen. Is de discussie vrij dan zullen natuurlijk de eerste het debat
openen en de tweede categorie zal of zwijgen of eerst dan haar gevoelen
uitsprekenwanneer zij volkomen is ingelichten zoowel het voor als tegen
vernomen heeft. Niemand zal ontkennen dat die volgorde, natuurlijk pro
duct van vrije discussie, de meest doelmatige is, en evenmin dat het hier
geldende stelsel aan die doelmatige volgorde in den weg staat. Stel dat
de vergadering eene technische quaestie te beslissen heeft, eene quaestie
welke maar een zeer enkel lid als volkomen deskundige naauwkeurig kan
beoordeelen. Is het nu niet zonderling, dat, enkel omdat de orde van de
presentielijst het medebrengt, eerst acht, tien of meer niet-deskundigen
hun oordeel zullen zeggen, en dat dan eerst de technicus te voorschijn
komt met zijne argumentendie, had men ze vroeger gekend, misschien velen
van de eerste sprekers tot het uitbrengen van eene andere meening zouden
hebben geleid? Ik heb nog maar zeer weinig parlementaire ervaring, maar
reeds zeer dikwijls is het voorgekomen, dat ik op uwe vraag, mijnheer de
Voorzitter, of ik ook consideratiën had aan te voeren, niet wist wat te
antwoorden; ik had wel aanleiding om te spreken, maar niet juist op het
oogenblik dat mij het woord werd aangeboden, omdat ik eerst meer licht
van anderen wenschte te ontvangen. Ik wil geen ander voorbeeld dan de
zoo even gevoerde discussie over de belasting-verordening. Toen mij het
woord werd aangeboden had ik niets te zeggenmaar de wijze waarop an
dere leden na mij hunne stem motiveerden, maakte het later, naar ik
meende, noodig, dat ook ik mijn van het hunne afwijkende gevoelen ont-
36