De heer van der Hoeven. Ik verschil in gevoelen met de beide laat ste sprekers. Mijne meening omtrent deze zaak is bekend bij de leden, die met mij vele jaren in deze vergadering hebben gezeten. Ik ben een bepaald voorstander van de afschaffing der kermis, en ik wenschte gaarne, dat Leyden hierin het voorbeeld gaf. Ik gaf dat reeds vóór eenige jaren te kennen. Niet dat ik aan de mindere klassen niet eenig genoegen gun maar ik wenschte wel in de eerste plaats bewezen te zien het nut der kermissen, en of zij werkelijk genoegen geven. Daarin is men steeds in gebreke gebleven. Ik heb niets gevondenwat eenige overtuigende kracht gaf aan het rapport van Burgemeester en Wethouders. Ik heb niets gevonden dan de herhaling van hetgeen vroeger ten voordeele van het behoud der kermis steeds is bijgebragt. Wat de heer Hubrecht aan voert, dat de meeste gemeenten aan de circulaire van den heer van der Heim eertijds geen gevolg hebben gegeven en dat andere, na eenmaal tot de intrekking der kermis te hebben besloten; daar weer op teruggeko men zijn, doet m. i. niet veel af. Dat zal zich wederom voordoen, als wij zullen afgaan op de requestendie inkomen tot behoud. Het zal na tuurlijk requesten regenendie met honderden naamteekeningen zullen zijn voorzien. En als wij dan in eene volgende vergadering zeggengij ziet men kan de kermis niet afschaffendan zal dat experiment noch in dit jaar noch in volgende jaren tot iets leiden. Wat de heer Krantz heeft ge zegd omtrent den tweeden Pinksterdag en van het wenschelijke om dien al of niet te behoudenik zal daarvan niet sprekenmaar ik zou hetzelfde kunnen zeggen van den eersten dag en zelfs van den Zondag. Wat de heer Krantz heeft gezegd van den tweeden Pinksterdag, vooral des nachts, ebeurt ook des Zondags. Zou dat dan eene reden moeten zijn om ook en Zondag af te schaffen? Maar er is niets, zelfs het heerlijkste en het beste, wat niet tot misbruik kan aanleiding geven. En nu moet eerst be wezen worden, dat de kermis werkelijk nut en genoegen geeft, om haar behoud, bij het misbruik dat zij geeft, te kunnen verdedigen. Ik geloof, dat het voorbeeld der hoogere standen in liet bijwonen der kermisverma ken weinig zou baten; de vertooningen, waaraan zij door hun bezoek deel nemen vallen dikwerf buiten het bereik der lagere standenen hunne deelneming aan het kermisvermaak kan misschien alleen meerdere vrijmoe digheid gevendat ook de min bevoorregte standen ongehinderd op hunne wijze zich vermaken. Men behoeft de kermisdagen slechts eenige jaren hier te Leyden te hebben doorgebragt, om te weten hoe over het algemeen hier kermis gevierd wordt; en het verwondert mij dat zelfs menschen van ont wikkeling en beschaving, die tot den fatsoenlijken stand behooren, nog een woord tot verdediging van de kermis kunnen aanvoeren. De heer van Wensen. Ik vereenig mij met het rapport van Burge meester en Wethouders en verklaar mij tegen het voorstel van den heer Tieleman. De heer van Outeren. Ik erkendat er veel voor de afschaffing der kermis pleit, maar voor haar behoud is toch ook wel iets te zeggen. Er is echter reeds zooveel voor en tegen, vroeger en ook wederom in deze vergaderingover dit onderwerp gezegddat ik in geene herhaling wensch te treden. Alleen omtrent hetgeen de heer van der Hoeven zeide veroor loof ik mij op te merken dat ik den wensch niet deel, dat juist Leyden in deze het voorbeeld tot afschaffing geven mogt. Mij zijn de voorbeelden van de hoofdstad, van de residentie en van alle andere aanzienlijke gemeen ten, waar overal, deze of gene kleine gemeente uitgezonderd, de kermis in stand blijft, bijkomende redenen, waarom zij te Leyden niet moet en ook niet gemakkelijk kan worden afgeschaft. De heer van Heukelom. Ik was, ben en blijf voorshands nog gestemd voor het behoud der kermis, en ben nog geenszins bekeerd door de argu menten, die voor de afschaffing zijn aangevoerd. Doch na al wat daarover reeds gezegd is acht ik het onnoodig daarover verder uit te weiden. De heer Scheltema. In de hoofdgedachte ben ik het volkomen eens met het gedane voorstel, en ik beaam ook zeer wat Burgemeester en Wet houders in hun rapport zeggen, dat de kermis tegenwoordig haar oorspron kelijk doel mist; maar in de wijze van afschaffing, op dit oogenblikzoo kort te voren, zie ik bezwaar. Waarom wil men de kermis afschaffen? Om hare schaduwzijde, om de ongebondenheden, die nu bij de kermis plaats hebbentegen te gaan. Zal men dit doel nu bereiken Ik geloof het niet nu de tijd van de kermis zoo spoedig ophanden is, en zoo velen er reeds op gerekend hebben. Ik geloof dat men wel de onschadelijke zijde, die de kermis heeft, zal wegnemen, maar dat de schadelijke zijde zal blijven en de ongebondenheden dit jaar eer meer dan minder zullen zijn; ik vrees dat, wanneer zij zoo abrupt wordt afgeschaft, velen zich dubbel zullen schade loos stellen voor de teleurstelling over haar gemis. Hoezeer ik dus de kermis gaarne opgeheven zag, zoo geloof ik tevens dat het ongeraden is om haar nu op eens, zoo kort te voren, af te schaffen. De heer Goddsmit. Zoo ooit eenig voorstel mijne sympathie heeft gehad, zoo is het dat van den heer Tieleman. Ik heb reeds eenige jaren geleden mijne denkbeelden over het onderwerp der kermissen geopperd, en ik ben sedert niet van meening veranderd. Ik blijf de kermissen houden voor verderfelijk en schadelijk. Er is niemand, die vuriger dan ik kan wenschen een volksvermaak te kunnen verschaffen, dat, tevens volksveredeling, hart en gemoed vermag te verheffen. Maar de kermissen strekken alleen tot volksverbastering en volksverdierlijking. Zij zijn de voertuigen tot losban digheid, ontucht en zedeloosheid, iets dat naauwelijks door iemand kan worden betwist. Ja, maar, zegt men, de kermissen zijn er altijd geweest, en er bestaat dus geene reden om haar af te schaffen. Maar moet dan het slechte altoos blijven, omdat het eens geweest is? En nog zou ik iets kun nen toegeven, als men slechts tegenover de nadeelen de voordeelen der ker missen kon aanwijzen. Maar als men niets ziet dan de misbruikenwaar van zij bron en aanleiding zijn, waarom haar dan nog behouden? De burgerman zegt menmoet toch ietsmoet toch ook eenig genot hebben. Dat genot ben ik verre van hem te misgunnen; maar als ik naga, hoe men tegenwoordig voor betrekkelijk geringen prijs door middel van stoombooten en spoorwegen zich spoedig kan verplaatsen, om elders wat merkwaardig is te bezigtigen en de schoonheden der natuur te beschouwen, dan zal men moeten toestemmen dat er voor den kleinen burgerman gelegenheid te over is om zich voor weinig geld op eene edeler wijze te vermaken dan door misbruik van sterken drank enz. In vroeger tijden konden de kermissen haar nut hebben; de heer Tieleman heeft daarin volkomen gelijk. Maar dat nut is sedert lang vervallen. En wat is overgebleven? Onmatigheid en ontucht. Men heeft gewezen op de voordeelen der neringdoende" klasse, ten gevolge van de kermis; doch men vergeet dat dit voordeel van weini gen maar al te zeer wordt opgewogen door de kapitalen die op eene im productieve wijze verteerd en vernietigd worden. Of is er eenige improduc- tievere consumtie denkbaar dan die van sterken drank? Ik zeide vurig te wenschen, dat er een middel kon worden gevonden, al ware het zelfs op kosten der gemeente, om aan het volk gelegenheid tot eenig fatsoenlijk vermaak te verschaffen. Ik zou er b. v. niets tegen hebben, als eenige keeren in het jaar de schouwburg geopend werd, om kosteloos dat genoe gen voor de niet rijk bedeelde bevolking beschikbaar te stellen. Maar mede te werken tot het dierlijke, lage en zedelooze, dat kan, dat mag ik niet. De heer Scheltema beaamt den afschuw tegen de kermismaar werpt nog- tans tegen hare afschaffing eene dilatoire exceptie op. Hij wilde haar al thans dit jaar nog niet afgeschaft hebben. Ik geloof, dat wij juist dit jaar tot dien maatregel moeten overgaanomdat het zich verwachten laat dat velen zich juist nu in dubbele mate zullen te goed doen om in te ha len, wat zij verleden jaar zijn te kort gekomen. In de meeste steden van ons land, zeide de heer Hubrecht, is de kermis niet afgeschaft. Ik erken dat; maar is zulks, het zij gezegd met allen eerbied voor de gemeentebe sturen, niet toe te schrijven aan gebrek aan moed? Immers behoort de afschaffing der kermissen tot de minst populaire maatregelen. Inderdaad ben ik met den heer van der Hoeven verbaasdhoe iemand van ervaring van ontwikkeling en beschaving, nog voorstander kan zijn der kermissen. Ik heb nog hooren zeggen dat menin stede van de kermis af te schaffen zich behoort dankbaar te betoonen, dat de reden van haar beletsel dit jaar gelukkig niet bestaat. Ik daarentegen zeg: wilt gij dankbaar zijn, dat wij dit jaar van de cholera bevrijd blijvenbetoon uwe dankbaarheid langs een beteren weg en op eene andere wijze. De heer Stoffels. Ik acht het niet noodig nadere gronden bij te brengen tot ondersteuning van het rapport van Burgemeester en Wethou ders. Ik meendat hun gevoelen daarin voldoende is toegelicht. Aan dat gevoelen blijf ik hechten. De heer de Moen. Ik wensch geene nadere beschouwingen over deze zaak te voeren, maar alleen nog eene nadere toelichting te geven van het gering belang voor de neringdoenden bij de kermis, waarin dan eenige grond zou gelegen zijto. Er zijn juist verschillende neringdoenden, die door de kermis nadeel en schade ondervinden en afschaffing zouden wen schen. Ik kan bepaald verzekeren, dat een aantal winkeliers vroeger en later juist geklaagd hebben, dat zij het tijdens de kermis slap hebben, voor hun neus weg als 't ware verkocht wordt, terwijl zij, op zware lasten zittendehet moeten aanzienvooral indien zij kramen in hun artikel voor het huis hebben staan. De heer Krantz. Op het aangevoerde door den heer van der Hoeven moet ik in de eerste plaats opmerken, dat het de heer Hartevelt was, die meer bepaald over den Pinksterdag gesproken heeft. Nu zeide de heer van der Hoeven, dat, als men om het misbruik den tweeden Pinksterdag zou willen afschaffenmen even goed den Zondag zou kunnen afschaffen. Ik geloof niet dat dit juist is. Het misbruik is zoo min hierin eene reden tot afschaffing als bij iedere andere zaak, die bij matig gebruik een gepast genoegen oplevert. De heer Goudsmit sprak van stoombooten en spoor wegen als een middel om den minderen man op eene goedkoope wijze eene uitspanning te verschaffen. Maar het komt mij voor, dat de vracht prijzen nog te hoog zijn. Om dat doel te bereiken moeten die middelen van vervoer worden geexploiteerdzoo als dit in het buitenland plaats heeft. Er is opgemerkt, dat de fabriekanten hunne werklieden in hunne uit spanningenzouden kunnen behulpzaam zijn, doch dat is eene moeilijke zaak, aangezien de mensch ook daarin gaarne zijne individuële vrijheid behoudt en eigen smaak volgt. Wat nu de kermis betreft, zoo kan ik als fabrie- kant zéggen daarvan bij mijne werklieden niet die ongunstige gevolgen te hebben opgemerkt. Integendeel heb ik mij dikwerf verheugd, wanneer ouders en kinderen, door te zamen uit te gaan, en het doen van kleine aankoopenzoo te vreden waren. Ik beweer niet dat de kermis als model van uitspanning moet behouden worden, en zal onder de eersten zijn, die tot veredeling van volksvermaken wil medewerken; maar zij die het be staande willen afschaffen, stellen daarvoor niets in de plaats en om die reden ben ik er tegen. De heer Scheltema. De heer Goudsmit heeft het vreemd gevonden dat ik nu niet tot de afschaffing der kermis wensch te besluitenhoezeer ik tegen de kermis ben. Ik wil dit nog even ophelderen en herhalen waarom ik nu tegen de afschaffing ben. Ik ben tegen de kermis en ben het geheel eens met den heer van der Hoevendat er niets met grond ten voordeele van de kermis is aangevoerd; maar ik stem daarentegen vol strekt niet in met Burgemeester en Wethoudersdie in hun rapport zeggen dat, "al is de kermis veelal schadelijk, het toch wenschelijk is ze te be houden." Ik acht het niet wenschelijk ze te behouden, maar ik verschil met den voorsteller omtrent den tijd om ze af te schaffen. Ik acht het tijdstip nu niet gunstig. Ik geloof niet dat het goed is om de kermis nu even voordat zij zou moeten plaats hebben af te schaffen omdat het doeldat men er mede beoogt, dit jaar zeker niet bereikt zal worden. Ik zou liever een anderen weg willen inslaan. De heer Hartevelt. Ik heb veel achting voor het gevoelen der hoog geleerde heeren leden dezer vergadering, maar wenschte wel, dat zij ook eenig respect hadden voor het gevoelen der minder geleerde leden. Zoo hoorden wij o. a. dat het te verwonderen ishoe een inwoner van Leyden fatsoenlijk man van eenige ontwikkeling, iets voor het behoud der kermis kan zeggen. Ik zal hierop nu alleen antwoorden, dat, naarpiijn inzien, de voorstanders van het voorstel tot afschaffing de keerzijde van de kermis wat al te sterk wat heel donker hebben gekleurd. En wat betreft het ge zegde van den heer Goudsmit, dat, indien niet nu de kermis werd afge schaft het zich liet verwachtendat men zich dubbel zou te buiten gaan om de schade van het vorig jaar in te halen, ik deel die meening niet, en verwacht ook niet die gevolgen; ik heb integendeel een beteren dunk van het Hollandsche volk, en had ik dien niet, ik zoude als lid van den gemeenteraad niet voor het vieren der kermis mogen stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 3