HiROEllHSlI TAN DEI fiEHEEHTEBAAO Till LETHES. 13. Zitting van Dingsdag 11 Junij 1867, geopend des namiddags te 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren: Stoffels, de MoenTollens, du Kieu, Meer burg, Driessen, Krantz, Hartevelt, Tieleman, Hoog, Hubrecht, van der Hoeven, van Wensen, van Outeren, van Heukelom, Cock, Schelteraa en Goudsmit. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag 1 Junij 11. worden gelezen. De heer Meerburg. Als ik goed gehoord heb wordt in de notulen ge meld dat mijn bezwaar in de plaatsing der bewaarplaats van petroleum was ge vaar van brand. Mijn bezwaar is alleen dat die plaatsing hinderlijk zoude kunnen zijn bij de noodzakelijke vergrooting der gasfabriek. De notulen worden hierop goedgekeurd. De Voorzitter. De heeren zullen zeker met belangstelling kennis ge nomen hebben van het besluit der Tweede Kamer, in de vorige week, ter zake van oprigting van het nosocomiumgenomen. Ik hoop van harte dat er in dit jaar een begin zal worden gemaakt met de daarstelling eener inrigtingdie reeds zoo lang door ons allen was gewenschten waardoor in eene reeds sedert jaren gevoelde behoefte zal worden voorzien. Moge zij dan ook een sieraad voor onze akademiestad worden. De Voorzitter deelt mede: Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidholland, van den 28on Meiwaarbij het raadsbesluit van den 9°" bevorensomtrent de uitgifte van gemeentegrond aan J. H. Hoffmeister, wordt goedgekeurd. Deze wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Staat van af- en overschrijving van Gecommitteerden tot de admi nistratie der Vereenigde gast- en leprooshuizen en de gemeente-apotheek alsmede suppletoiren staat van laatstgenoemde. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën, ten finie van berigt en raad. 2°. Adres van P. Tibboel, pachter van het Blaauwe hek aan de Haar lemmertrekvaart, om schadeloosstelling of wel ontheffing van den overigen pachttijd. 3°. Adres van H. Veefkind en Zoon, waarbij zij verzoeken het in eigen dom bekomen van een stukje gemeentegronds op den Vestwal. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan ciën ten fine van berigt en raad. De Voorzitter. De heeren Butgers en de Fremery hebben mij berigt verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De kennisgeving van den heer Eutgers is van den volgenden inhoud: «Door akademische werkzaam heden word ik heden verhinderd de zitting van den gemeenteraad bij te wonen, 't geen mij te meer leed doet omdat ik gaarne mijne stem had willen uitbrengen voor het voorstel van den heer Tieleman." Aan de orde is: I. Benoeming van a. twee hulponderwijzers der 4a° klasse aan de openbare lagere school n°. 2 voor onvermogenden. De heeren Stoffels, Hartevelt en van Outeren worden door den Voorzitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. Voor de eerste vacature bevat de voordragt de volgende namenWillem Frederik Oostveen, Izaac Brevee en Pieter Heymans, allen werkzaam bin nen deze gemeente. Met 14 stemmen van de 18 aanwezige leden wordt benoemd W. F. Oostveen, zijnde 1 stem uitgebragt op J. J. Cuyle, terwijl 3 briefjes in blanco waren gelaten. Voor de tweede vacature bevat de voordragt de volgende namenIzaak Brevee, Willem Frederik Oostveen en Pieter Heymans, allen werkzaam binnen deze gemeente. Met 15 stemmen wordt benoemd I. Brevee, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten. b. een hulponderwijzer der 4,le klasse aan de openbare lagere school n°. 1 voor onvermogenden. De voordragt bevat de volgende namen: Johannes Josephus Cuyle, Izaak Brevee en Willem Frederik Oostveenallen werkzaam binnen deze gemeente. De heer van der Hoeven. Mijnheer de Voorzitter, ik acht mij ver- pligt op te merken, dat wij eigenlijk ten aanzien van deze benoeming geen drietal hebben, waai uit wij eene keus kunnen doen, maar inderdaad een ééntal, omdat de twee laatst voorgedragenen reeds op de twee andere voor dragten voorkwamen en nu benoemd zijn. Nu geloof ik wel, dat het voor de commissie moeijelijk was een drietal te vinden; maar dat neemt niet weg, dat eene dergelijke wijze van handelen nimmer in de bedoeling der wet kan liggen. Ik geloof ook wel, dat het in dit geval geen kwaad kan doenmaar ik wenschte er toch de commissie opmerkzaam op te maken opdat er in het vervolg geen misbruik plaats hebbe. De Voorzitter. De voordragt bevat drie namenten einde aan het voorschrift der wet te voldoen. Wanneer wij daarbij namen zouden opne men van personen, die mindere verdiensten hadden, wij liepen gevaar dat eene keus uit de zoodanigen gedaan werd, die minder gewenscht schijnt. Ik kan er bijvoegen, dat de voorgedragen personen twee jaren 1887. aan de normaalschool zijn geweest, dat zij zich aldaar van eene zeer gunstige zijde hebben leeren kennen, hetgeen dus onzes inziens meerder waarborg geeft dan een examen zou kunnen opleveren door van elders ko menden afgelegd. De heer van der Hoeven. Ik maak die reflexie juist, om aan de bepaling der wet te voldoen. Maar thans is het geval dus, dat wij bij de tweede voordragt eene keus konden doen uit de twee laatsten van de eerste voordragt, en bij de derde voordragt hadden wij volstrekt geene keus. Ik zou het wel wenschelijk achten, dat zich een dergelijk geval niet meer voordeed. Tot de benoeming overgegaan zijnde, wordt met 15 stemmen benoemd J. J. Cuyle, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten. II. Voorstel van het raadslid A. Tielemanom de kermis of jaarmarkt binnen deze gemeente, in te gaan met het loopende jaar, af te schaffen. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt »Oni deze redenen gelooven wij dat, zoolang proefondervindelijk niet zal gevonden zijn het middel om de kermis op eene behoorlijke wijze te ver vangen men niet tot hare afschaffing moet besluitenen wij nemen daarom de vrijheid u te raden het onderwerpelijke voorstel niet aan te nemen." De Commissie van Financiën verklaart zich mede voor het behoud der kermis. De heer de Moen. Mijnheer de Voorzitter, indien het mij vergund is, wenschte ik een oogenblikalvorens ik aan de beurt der rondvraag ben het woorden wel naar aanleiding van hetgeen het laatst door den Secretaris daar is voorgelezen. Men zou uit de conclusie van dat rapport der Com missie van Financiën afleidendat ik mij daar zoo bepaald bij had neêr- gelegd, omdat ik het mede onderteekend heb. Intusschen acht ik mij verpligt daaromtrent op te merkendat de Commissie ten deze gedaan heeftwat tot hare bevoegdheid behoorde. Zij onderzochtin welke verhou ding het behoud al of niet van de kermis stond tot het belang van de gemeentekas, vooral nadat de accijnsen zijn afgeschaft. En dan vond zij weinig of geen grond tot behoud der kermis, daar de ontvangsten tegenover de buitengewone uitgaven bijna geene zijn. Keden waarom in het rapport voorkomt: »die echter niet van dat belang zijn, dat daarom het houden der jaarmarkt wenschelijk zou moeten geacht worden." Zij heeft ten an deren op het belang der neringdoende ingezetenen gewezenwaarin eenige grond zou gelegen zijnen tot hiertoe deelde ik in die beschouwingen. Het doel echter van den heer Tielemanen wat niet tot de bevoegdheid onzer Commissie behoorde, reikt verder dan het financiële; het ziet op het zedelijk welzijn van velen, voor wie kermishouden allerverderfelijkst is, dadelijk en in de gevolgen. Dat is ook mijne meening, waarom ik reeds in 1854 en later die meening heb uitgesproken, toen ook de vragen van behoud, afschaffing of verplaatsing der kermis ter sprake werden gebragt, en mij steeds een voorstander heb betoond van finale afschaffing. Ik heb gemeend dit een en ander tot toelichting in het midden te moeten brengen en zeg u dank, mijnheer de Voorzitter, dat gij mij het eerst in de gele genheid hebt gesteld over dit onderwerp het woord te voeren. De heer Meerburg. Ik vereenig mij met het rapport van Burgemeester en Wethouders. Ik zou het bejammeren, dat om het misbruik het gebruik van de kermis zou worden weggenomen. Van meer belang zou ik het achten, dat de kermis hier niet gelijk kwam met die van groote naburige gemeenten, daar de ondervinding mij heeft overtuigd, dat, als er veel te zien is, er minder misbruik van sterken drank wordt gemaakt. Voor meerver- mogenden is het zeker gemakkelijk de kermis af te schaffen, daar, als het ons lustwij naar andere plaatsen kunnen gaan om er de kermis bij te wonen. De heer Driessen. Ik vereenig mij geheel met het rapport van Burge meester en Wethouders, en zal tegen het voorstel stemmen. De heer Krantz. Ik kan mij insgelijks vereenigen met het rapport van Burgemeester en Wethouders. Naar mijne overtuiging doet men de men- schen eene groote ondienstdoor hun genoegens te ontzeggen. Tot ont wikkeling strekken zoowel de genoegens als de teleurstellingendie in het leven ondervonden worden. De ervaring van vele eeuwen heeft geleerddat zij die getracht hebben de menschen te verbeterendoor hun genot te onthouden, hun doel niet hebben bereikt. Ik ben het ook geheel eens met Burgemeester en Wethouders, die meenen dat de meerdere deelneming aan publieke vermakendoor het beschaafd publiektot goed voorbeeld en vor ming van de mindere klasse strekken kan. De heer Hartevelt. Het is niet voor de eerste maal dat het vraag stuk over de al of niet afschaffing der kermis wordt behandeld. Ook in naburige gemeenten is dit onderwerp ter sprake gebragten om nu hier op nieuw in het breede al het voor en tegenvan zoo verschillende zijden aangevoerd, bij te brengen, acht ik niet alleeD niet noodig, maar ook te veel gevergd van het geduld der raadsleden. Ik zal mij bepalen tot de twee punten of motievenwaarom de geachte voorsteller de kermis wenseht afgeschaft te hebben1°. omdat de kermissen of jaarmarkten niet meer aan hare oorspronkelijke bestemming voldoen, en 2°. omdat zij onmatigheid en onzedelijkheid in de hand werken en alzoo verderfelijk zijn voor het volk. Het eerste punt zal ik niet bestrijden; wij weten allen, dat wij geene jaarmarkten meer behoevenwaarop de kramers hunne waren aan de inge zetenen aanbieden; onze winkels voorzien ruimschoots in alle behoeften; wij weten allendat de kermissen thans schier alleen de gelegenheid aan bieden om zich in tentenals schouwburgenpaardenspel enz.te ver maken. Wat het tweede punt betreft, zal ik volstrekt niet tegenspreken, dat de kermis nu en dan aanleiding geeft tot misbruikenja tot ergernis maar moet men om het misbruik het gebruik afschaffen, dan vraag ik hier 27

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 1