zijne betrekking niet tot het werk verpligt was, zoodat hij aanspraak op belooning bad, schriftelijke vergunuing van B. en W. moeten hebben. Zonder die vergunning mag hij, volgens zijne instructie, zich niet met andere werken inlaten. Die vergunning is niet gevraagd, nog minder gegeven; had de architect haar niet noodig, dan spreekt van zelf dat het werk be hoorde tot zijne werkzaamheden als gemeente-architect, waarvoor hij geen ander vooideel genieten mag dan zijn tractement. Ik laat nu in het midden of dat tractement te laag is en of de heer Schaap niet wat meer verdient te hebbenmaar dan is dit de goede weg niet om hem verhooging te verschaffen. Een daartoe strekkend voorstel zou vooraf aan de goed keuring van den Eaad moeten worden onderworpen. Op deze wijze kan ik mijne goedkeuring er niet aan geven. De heer Cock. Het is volgens mij niet twijfelachtigof deze werkzaam heden behoorden tot den werkkring van den architect. Wat elders geschiedt, b. v. in Utrecht, weet ik niet en heb ik ook niet te onderzoeken, evenmin als wat er kan of zoude bedoeld zijn bij het maken der instructie voor den gemeente-architect, nu die instructie in woorden, zoo duidelijk mogelijk, zegt dat hij het opzigt heeft over «alle gemeente-eigendommen en gemeente-werken." Eene zaak weet ik intusschen wel, namelijk deze, dat de gasfabriek is een «gemeente-eigendom." Ik heb nog als argument voor deze toelage hooren aanvoeren, dat in 1857 voor gehouden opzigt en werkzaamheden aan den heer Kros eene toelage was verstrekt. Maar juist daaruit volgt eerder dat in het tegenwoordig geval geene toelage verschuldigd is. De heer Kros toch is ambtenaar, niet van de gemeente, maar van Eijnlanden moest dus voor werk ten dienste der gemeente gedaan vergoeding ontvangen. Hier is het juist andersom. Men heeft in den loop der discussie nog de aanmerking gemaakt, dat de heer Schaap geene schriftelijke toestemming gevraagd heeft. Mijns inziens zeer juist van hem ingezien. Hij behoefde die toch niet. De zaak behoorde tot zijn werkkring. Hoe zoude hij nu nog permissie moeten vragen om zijn pligt te doen? De uitgave is even wel gedaan en ik betreur dit. Wij waren, meende ik, den tijd voorbij der onzekere en lage tractementendie dan naderhand door geschenken en toelagen, hetzij in eens hetzij procentsgewijzemoesten aangevuld worden; en nu vrees ik dat wij door deze zaak ons weer op dien gevaarlijken weg zullen begeven. De heer de Moen. De Commissie van Financiën ad hoe heeft gemeend den Eaad op deze zaak attent te moeten maken, in de eerste plaats, daar wij niet wisten, dat commissarissen tot die uitgaaf door eenig besluit waren gecommitteerd. Maar wij willen de zaak nu niet ongedaan maken. Dat zou zeker allerhardst zijn. Wij wenschen goedgekeurd te hebben wat een maal gedaan is, ter goeder trouw. Ik geloof, dat de bedoeling der Com missie van Financiën wel wat verder voor de toekomst gaat. In het besluit van commissarissen van het vorige jaar komt voor de veronderstelling te moeten uitbetalen aan den heer Schaap, op grond van art. 2 der instructie van den gemeente architecten daarvoor vinden wij geen grond, dewijl ook de gasfabriek is gemeente-eigendom. En nu wenschten wij wel, dat dit punt wierd uitgemaakt, voor het vervolg. Er zijn meer architecten in de stad voor verschillende gemeente-eigendommen. De bank van leening, het werkhuisde gasthuizen enz.hebben alle nu en dan hun afzonderlijken architect gehad. De heer Tollens verlaat de vergadering. De heer Stoffels. Bij herstellingin het vorige jaar aan de bank van leening gedaanheeft de heer Schaap de toen daarvoor noodige diensten bewezen, zonder daarvoor te wilien beloond zijn. De heer de Moen. Ik noem geen datums waarop dat plaats haden toch is het wel eens geschied. De heer van dee Hoeven. Hetgeen de heer Scheltema zoo even heeft gezegd komt mij zoo overtuigend voor, dat ik geen enkel woord meer over de zaak wensch te spreken. Wij kunnen echter nu niet anders dan in het gebeurde berusten. De heer Hoog. Ik heb geene bepaalde consideratiën. Er zijn verschil lende beschouwingen over de zaak gevoerd. Er blijft mijns inziens niets anders over dan over het gebeurde thans heen te gaanen de rekening goed te keurenzoo als die bestaat met inbegrip van den post voor den heer Schaap. Ik zal voor mij daarvoor stemmen. De heer de Feemery. Ik moet opmerkendat de instructie voor den architect in November 1862 is vastgesteld. Sints zijn dus bijna vijf jaren verloopen. En nu zijn in dien tijd de diensten van den gemeente-architect nimmer gevraagd of verleendnoch voor de gasfabrieknoch voor het werkhuis, noch voor het ziekenhuis, noch voor de bank van leening. Het was ook volstrekt niet de bedoeling, toen de instructie is vastgesteld, om die inrigtingen onder het beheer van den architect te brengen. Ik geloof dus, dat onder de eigendommen der gemeente, waarvan sprake is in art. 2 van de verordening van 27 Nov. 1867, alleen die inrigtingen zijn bedoeld, welke op de begrooting voorkomen. Omtrent andere inrigtingenwaarvan alleen de rekening aan den Eaad ter goedkeuring wordt ingediend, geloof ikdat commissarissen of beheerders onder welken naam ook kunnen handelenzoo als zij dienstig en nuttig oordeelen. De Eaad heeft dan alleen te beoordeelenof de uitgaaf goed en nuttig was. Ik geloof, dat commissarissen alzoo ook regt hebbenals het belangrijke werken betreft, daaromtrent de voorlichting van bekwame deskundigen in te roepen. In art. 17 der instructie van den architect staat, dat hij zich met toe stemming van Burgemeester en Wethouders met ander werk mag inlaten. Nu zegt men: die schriftelijke toestemming is ook hier niet gegeven. Maar ik vraag: moeten wij ons dan zeiven die schriftelijke toestemming geven? Wel als het een werk ten behoeve van anderen geldt. Ik geloof dus waarlijk dat commissarissen regt hadden te handelenzoo als zij gedaan hebbenen ik kan niet aannemen dat de instructie voor den architect hen in dezen zou binden. Ik vind alzoo ook geene aanleiding voor commissarissen zich in dezen te verontschuldigenen ware ik commissaris geweestik zou hetzelfde gedaan hebbenniet in het belang van den architect, maar van de zaak die beheerd wordt. De heer de Moen. De Commissie heeft niet gevraagd: hoe leggen wij de instructie uit? maar: wat staat er? En of nu de bestuurders van ge- 1867. meente-eigendommen bestaan uit leden van den Eaad of niet, dat maakt in de zaak geene verandering. Wij hebben echter in ons rapport volstrekt geen zweem gegeven van reprimande jegens commissarissenwaarvan reeds twee zijn overleden. Ik voor mij wil zelf nogmaals adviserende rendanten te dechargerenrekening en verantwoording goed te keuren onder dankzegging. Maar de Commissie wil voor de toekomst gewaarborgd zijn voor de opvat ting van art. 2. De heer Meerburg. Ik ben bepaald voor de toekenning, maar het be weren van den heer de Fremery is in tegenspraak met de handelwijze van het dagelijksch bestuur. De instructie voor deri architect zegt, dat hij zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders zich niet mag be- moeijen met andere soortgelijke zaken. Is er geen toestemming noodig ge weest, dan was het beraoeijing behoorende bij zijne betrekking; zoo niet, dan had er schriftelijke toestemming moeten gegeven zijn. Ik beschouw het voor als nog als eene buitengewone bemoeijing, welke bijzondere toe stemming en belooning eischte. De heer de Fremery. Ik heb reeds erkenddat het eene gemeente instelling is, maar waarvan wij de administratie aan anderen hebben opge dragen, die geheel vrij zijn in hun beheer, alleen onder voorwaarde, dat de rekening door ons zou worden goedgekeurd. Wordt de rekening door ons niet goedgekeurddan zou dit aanleiding kunnen geven tot moeijelijkheden welligt tot benoeming van andere personen en dit wensch ikin het be lang van onze gemeente, niet. Ik herhaal: naar mijne meening is de gas fabriek geene instelling, waarvan de bedoeling was die onder beheer van den architect te brengenhet tegendeel is gebleken in de vijf jaren na de vaststelling der instructie verloopen. De heer Scheltema. Ik wensch nog met enkele woorden den heer de Fremery te beantwoordenomdat ik zijne beschouwingen in het geheel niet deel. Hoe men de gasfabriek beschouwen kan of wil doet hier niets af, en ik ben het eens met den heer de Moen dat wij alleen te letten hebben op hetgeen duidelijk in de verordening staat, en dit is dat de gasfabriek is gemeente-eigendom, beheerd door de gemeente; en de architect is volgens zijne instructie belast met het opzigt over alle gemeente-eigendommen en alle gemeente-werkendus ook over werken aan de gasfabriek. Nu moge het usance geworden zijn dat de architect over enkele gebouweneigendom men der gemeente, maar afzonderlijk door eene commissie uit den Eaad geadministreerdgeen opzigt hielddit neemt niet weg dat hij er toch toe verpligt was en blijften het gaat niet aanals men den architect weder voor opzigt gebruiken wilde, deze dan regt op extra-belooning zou hebben, omdat hij jaren dat opzigt niet uitgeoefend heeft. Wat de schriftelijke ver klaring betreft, zoo staat de bepaling daaromtrent toch niet voor niets in de instructie. Is het werk aan de gasfabriek geen gemeente-werk, zoodat hem belooning toekomtdan moest hij de vergunning gehad hebben of anders mogt hij er zich niet mede inlaten; had hij de vergunning niet noodig, omdat het een gemeente-werk isdan behoort het tot zijn werk als gemeente architect en daarvoor heeft hij een vast tractement. Nu heet het gemeente werk omdat bij geene vergunning haden geen gemeente-werkomdat hij extra-belooning heeft genoten. En wat nog de opmerking betreft dat de gasfabriek eene afzonderlijke administratie heeft, dit doet hier niets af. Het komt er maar op aanwiens eigendom de gasfabriek is en wie haar beheert. En waarom heeft de gasfabriek hare eigene administratieen is zij hierdoor geen gemeente-eigendom, niet door de gemeente beheerd? Volstrekt niet. De administratie is afzonderlijk, omdat een ordelijk beheer zulks medebrengt; met de quaestie van eigendom heeft dit niets te maken. Gesteld dat, zoo als Burgemeester en Wethouders bij de begrooting hadden voorgesteldde rekening van de gasfabriek niet afzonderlijk was, maar in de gemeente rekening was opgenomenzou dit dan in deze zaak eenige verandering brengendan alleen dat in de gemeente-rekening zou moeten voorkomen wat echter niet zou mogen geschieden, behalve het tractement van den architect a ƒ2500, eene extra-toelage van ƒ600? De heer Cock. De heer de Fremery houde het mij ten goede, dat ik bescheidenlijk protesteer tegen zijne definitie van eigendom. Het door hem gebezigde kenmerk komt mij geheel willekeurig voor. Wat «eigendom" en bij gevolg ook wat «gemeente-eigendom" is, hangt van de beteekenis van het woord zelf af en niet van de toevallige omstandigheiddat de zaak meer of min gedetailleerd op deze of gene begrooting voorkomt. Ik bepaal er mij dus nu bij beleefdelijk protest aan te teekenen tegen eene dergelijke uitlegging. De Voorzitter. Ik meen, dat uit de discussiën genoegzaam blijken zal, hoe de Eaad over het verstrekken van zulke belooningen denkt, zoodat in het vervolg een zoodanig feit niet meer te verwachten is. De heer Wttewaall. Na al het gehoorde ben ik in mijn gevoelen versterkt. Het is nu een fait accomplide gelden zijn uitbetaald en ont vangen, ik blijf er bij en kan mij met die handelwijze niet vereeenigen. Het voorstel van de Commissie van Financiënalsnu in hoofdelijke om- vrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 12 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren Wttewaall, van KaathovenScheltema en Cock. Het derde punt, in het rapport der Commissie vervat, is van den vol genden inhoud: «En alsnu overgaande ter voldoening aan art. 11 3°. der verordening van 14 Mei 1858 (Gem.-blad n". 1) moet de Commissie opmerken dat reeds bij raadsbesluit van den 7 Februarij 1867 over eene som van ƒ45759.08 van de overwinst dezes jaars is beschikt, zoodat, terwijl deze bedraagt ƒ56098.93, er nog disponibel is ƒ10339.85. De Commissie heeft, wat dit beschikbare aangaat, kennis genomen van het voorstel door Commissarissen bij de rekening gevoegd en van de be langrijkheid daarvan gaarne overtuigddurft zij u het voorstel doen het reservefonds met ƒ9000 te verhoogen tot het daarbij vermelde doel, te vinden uit het beschikbaar gedeelte der overwinst en het overige ad ƒ1339.85 te storten in de gemeentekas over 1866 op Hoofdstuk IV. art. 18, volgn. 415, en voorts tegen deze ontvang eene gelijke som te besteden tot den aankoop van inschrijving op het grootboek, waartoe de noodige suppletoire staat van begrooting hiernevens is gevoegd. Ten slotte 26

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 5