RARDIUHGIR TAR DER GEMEENTERAAD TAR LÏYDER
Zitting van Zaturdag 1 JuniJ 1867,
geopend des namiddags te 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W, C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Wttewaall, KrantzMeerburg, Tollens, van
Outeren, Stoffels, van Kaathoven, Butgers, Tieleman, Kneppelhout van
Sterkenburg, Scheltema, du Eieu, Cock, Driessen, de MoenHubrecht,
de Eremeryvan der Hoeven en Hoog.
De heer Hartevelt gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te
wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
9 Mei 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter. Mijne heeren! Sedert wij de laatste maal het voorregt
hadden hier te vergaderenis ons een geacht lidde heer ten Sandedoor
den dood ontvallen. Hij was ja, de oudste in ons midden, maar niet de
minst krachtige, zoodat die dood U, even als mij, zeer zal getroffen hebben.
Moge zijne nagedachtenis in zegenend aandenken blijven bij de burgerijdoor
wier vertrouwen hij werd afgevaardigd in dezen Eaaden bij ons, met wie
hij in zoo menigerlei commissie met ijver en belangstelling werkzaam was.
Ik voldoe hierbij gaarne aan het verzoek door de broeders van den overle
dene aan mij gedaan, om U, mijne heeren, die met ons de ter aarde-be
stelling bijwoonden en daardoor de laatste eer aan den overledene bewezen
hunnen opregten dank over te brengen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Thans verleent de Voorzitter het woord aan den heer Kneppelhout van
Sterkenburg, die dit heeft gevraagd.
De heer Kneppelhout van Sterkenburg. In het Verslag van de
Handelingen van de laatst gehouden zitting heb ik gezien, dat twee leden
kennis gegeven hadden verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
Mijn naam heb ik daarbij echter gemist, hoewel ook ik, in mijn schrijven
aan den Burgemeester, kennis had gegeven de vergadering niet te kunnen
bijwonen. Maar het verwondert mij zeer, dat van mijn brief' aan den
Burgemeester in het geheel geene melding is gemaakt, en dat van mijn
verzoek in dien brief gedaan geene mededeeling in den Eaad is geschied.
Ik moet zeggen dat het mij zeer heeft getroffendat aan mijn verzoek om
het belangrijk geschrift van Dr. Winkler, ons drinkwater en onze duinen
waarvan ik een exemplaar bij mijn brief gevoegd had, ter inzage in de
leeskamer neder te leggen, geen gevolg is gegeven. Ik heb dat werkje
met de grootste belangstelling gelezenhet verdient in veler handen te
komen en vooral is het onontbeerlijk voor elk die met het bestuur van
eene gemeente in eenige betrekking staat daarom is het door mij aan
bevolen en aan den Burgemeester gezonden; met teleurstelling heb ik dus
bemerkt dat hieraan niet is voldaan. Op deze zaak zoude ik misschien
niet zijn terug gekomen, maar ik achtte het van belang er over te spreken,
daar in het vervolg het tot nadeelige gevolgtrekkingen zoude kunnen leiden'
wanneer een voorsteldoor een lid dezer vergadering schriftelijk gedaan
door het dagelijksch bestuur kon worden ter zijde gelegd of geignoreerd.
De Voorzitter. Ik kan hierop zeer kort antwoorden. Aan uw wensch
is voldaan. Het stukje van den heer Winkler is ter visie gelegd met uwen
brief. De eenige nalatigheid van den Voorzitter, zoo er sprake zij van nala
tigheid is dat ik in de openbare raadsvergadering geen kennis gaf dat -ij
door afwezigheid verhinderd werdt de vergadering bij te wonen. Dat ik op
die zinsnede in uwen brief minder gelet heb zal waarschijnlijk te wijten zijn
aan de belangrijkheid van het door u in die missive behandelde onderwerp,
de verbetering van ons water. Verder kan ik den heer Kneppelhout dé
verzekering geven dat het noch op den weg van den Voorzitter, noch op
dien van het dagelijksch bestuur ligt, om stukken aan den Eaad ingediend
achter te houden en alzoo aan de kennisneming dezer vergadering te onttrekken.
De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik hoop dat het dagelijksch
bestuur zich overtuigd zal houden, dat het mijne bedoeling niet was het
eene onaangenaamheid te zeggenmaar ik was verpligt onderzoek naar deze
zaak te doen. Daar ik niet in de stad wasmoest ik wel afgaan op het
Verslag van de Handelingen van den Gemeenteraad, en toen ik daarin
niets, noch van mijn brief, noch van mijn verzoek, vermeld zag, heb ik
het er voor gehouden dat het ter zijde was gelegd. Nu ik van den Bur
gemeester het tegendeel heb mogen vernemen, ben ik te vreden en is aan
mijn verzoek voldaan.
De heer Tieleman. Mijnheer de Voorzitter! Het was mijn voornemen,
reeds in de vorige vergadering, een voorstel te doen, maar de vele en
belangrijke zaken die toen aan de orde waren hebben dat verhinderd, de
tijd daartoe ontbrak. Mag ik u vriendelijk verzoeken na de behandeling
der zaken, die thans aan de orde zijn, mij daartoe de gelegenheid te ver°-
leenen P
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive van den heer G. P. ten Sande van 20 Mei, houdende me
dedeeling van het overlijden van zijnen broeder, den heer M. G. ten Sande
in leven lid dezer vergadering.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
"Den heeren BurgemeesterWethouders en Leden
van den Eaad der gemeente Leiden.
Leiden, 20 Mei 1867.
Edel-Achtbare Heeren.
Ik heb de eer, ook namens 'mijnen broeder en mijne zuster, UEdel-
Achtbaren mede te deelen dat onze geliefde broeder, de heer M. G ten
1867.
overleden'"1 Vergaderin° den 17 Mei dezes jaars is
Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen,
Edel-Achtbare Heeren
UEd. Dv. Dienaar,
G. P. ten Sande, gep. Majoor."
dispositie voan Gedeputeerde Staten van den 7<len Mei, B. 2410
on f 31waarblj wordt goedgekeurd het raadsbesluit van
r? \i t x Precano 1Q gebruik geven van een stukje gemeentegrond
aan Jhr. Mr. J. N. van Puttkammer. J S lccUM:Sr°n"
r 3«' ^1SP°,Mtle, van hetzeifde collegie van L4 Mei, B. 2520 (3e afd.),
ir. S. n. 38, houdende goedkeuring der raadsbesluiten van 9 bevorens
omtrent de verhuring der huizen buiten de voormalige Wittepoort en op
jaardïu" 4 continuatie der pacht van de Span-
4°. Gelijke dispositie van 21 Mei, B. 2607/2 (3e afd.), G. S. n°. 28
"oed^ekeurd State" over3chriJvinSvastgesteld 9 Mei, w'ordeé
5°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidholland van gelijke dag
tekening B 2641 (3e afd.), G. S. 31, waarbij de suppletdre begroo-
o 7vastgesteld 9 Mei, wordt goedgekeurd.
6°. Gelijke dispositie van 28 Mei, B. 2768 (3e afd.), G. S n° 6
houdende mededeeling dat bij Kon. besluit van 24 Mei, n" 51 is -oedee-
keurd het heffen van opcenten op de personele belasting en van eene plaat
selijke directe belasting, geregeld bij raadsbesluiten van 14 Febr «ewii-
zigd 14 Maart en nader den 9*°" Mei. n J
Al deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
lc. Adressen van W. L. van Kaathoven en Mr. L. D. Suringar, waarbij
zij verzoeken tot secretaris van Gecommitteerden tot de administratie der
Vereenigde Gast- en Leprooshuizen te worden benoemd.
Overeenkomstig de yoordragt wordt besloten hierop over te gaan tot de
orde van den dag, en inmiddels die verzoekschriften aan te houden tot het
eventueel ontstaan eener vacature.
2°. Adres van J Zuurdeeg en Zoon, tot het leggen eener lozing uit den
Uuden Singel naar hunne fabriek, tot het bekomen van water.
3 Adres van A. W. Sythoff, tot het in eigendom bekomen van 50
ellen gemeentegrond.
Q .fvaD directeuren der Naamlooze Vennootschap .de Leidsche
teprond elgendom bekomen p. m. 49 ellen gemeen-
5°. Adres van J. B. Asbrede, tot het leggen eener stoep voor het
huis op de Mare, Wijk 6. n°. '1215.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
6°. Adres van P. G. van Deventer, waarbij deze verzoekt in het genot
gesteld te worden van zijne jaarwedde als amanuensis van den praelector
m de verloskunde, van 1 Jan. 1860 tot 2 Mei van dat jaar den da-
waarop hij m handen der justitie is geraakt.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten hierop over te gaan tot de
orde van den dag, als zijnde dit stuk op ongezegeld papier geschreven.
De Voorzitter. Ik heb de eer nog aan de vergadering mede te deelen
dat ingevolge raadsbesluit van 4 Junij 1863, volgens den rooster, de Com
missie bij de loting voor de schutterij dit jaar zal zijn zamengesteld uit de
leden van Outeren en van Heukelomterwijl de leden Goudsmit en du Eieu
de Commissie van onderzoek bij de schutterij zullen uitmaken.
Voorts dat, bij den gunstigen gezondheidstoestand waarin wij ons thans
verheugen mogenBurgemeester en Wethouders hebben gemeend dit jaar de
kermis te kunnen laten doorgaan, onder voorbehoud van, zoo die omstan
digheden onverhoopt tusschentijds mogten veranderen daarop terug te komen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is
I. Benoeming van een hulponderwijzer 1»*» klasse aan de openbare school
voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2*° klasse voor jongens.
De yoordragt bevat de volgende namenGerrit Jan van de Stouwehulp
onderwijzer te Zevenbergen; Jan van de Linde, hulponderwijzer te Dord
recht; en Hendrik van den Berg, hulponderwijzer te Eotterdam.
De heer de Moen. Ik heb die voordragt gelezen tot het einde toe;
maar ik kan mijne verwondering niet ontveinzen, dat een allerknapst menscli
die met lof te Eotterdam werkzaam is en hier voor de zesde maal heeft ge
solliciteerd, niet alleen onderaan op de voordragt is geplaatst, maar in °de
aanbeveling met geen woord van hem gewaagd wordt. Van den eerst voor-
gedragene wordt met grooten lof gewaagdvan den tweede iets minder (en
verre is het van mijdit in het minst zelfs te betwijfelengeen der drie
sollicitanten was mij zelfs bij name bekend), van den derde daarentegen
mets. Die H. van den Berg solliciteert nu reeds voor de zesde maal, vijf
maal dus te vergeefs. Mijne informatiën luidendat hij in hooge mate de
gave bezit om zijne kundigheden den leerlingen mede te deelenzeker wel
een hoofdvereischte in hem die onderwijst. Het wordt alzoo nu, in plaats
van eene aanbeveling, eene schande om op de voordragt te staan. Waarom
hem dan niet, zoo niet officieeldan op ofiicieuse wijs gezegd: .gij moest
maar niet meer solliciteren, want gij komt toch niet in aanmerking." Wat
de getuigschriften betreft, hij heeft die, eigenlijk gezegd, meer dan de
overigen. Maar dit daargelaten, ik vind het allervreemdst, dat van iemand,
die zoo dikwijls gesolliciteerd heeft, van wien de gunstigste getuigschriften
zijn overgelegd, geen woord tot aanbeveling wordt gezegd.
25