zoo groote verantwoording op mij te nemen, als het afstemmen van het
voorstel mij zou kunnen opleggen. Ik zal dus voor de gevraagde uitgave
stemmenondanks de tevredenheid over de oude brandbluschmiddelenmij
of door een der leden der Commissie van Fabricage of door een der brand
meesters te kennen gegeventijdens den laatsten brand iu de Schoolsteeg
waar juist het blusschen zoo vele lokale belemmeringen ondervinden moest.
De heer Scheltema. Ik durf ook niet tegen het voorstel stemmenhoe
wel ik bedenkingen daartegen heb. Ik ook wil de verantwoordelijkheid van
eene afwijzing niet op mij laden en geen oorzaak zijn dat er iets aan de
brandbluschmiddelen ontbreekt. Ik ben das niet tegen de uitgaaf zelve,
maar ik vind het niet goed dat de post niet op de begrooting voor dit jaar
is gebragt, zooals mijns inziens had behooren te geschieden, als wanneer
ook de middelen tot dekking hadden moeten worden aangewezen. Of is de
toestand van de brandbluschmiddelen in korten tijd zoo veranderd, dat zij
bij de begrooting nog goed in orde waren en nu op eens zoo slecht zijn?
Dit begrijp ik niet. Maar ik moet mij vooral verklaren tegen de afschrij
ving van kapitaal van het grootboekter voorziening in de kosten van de
brandweer. - Dit betreft eene uitgave die tot de gewone dienst behoort. Ik
zal echter over alle bezwaren heenstappen en voor de uitgaaf stemmen
alleen op grond van de woorden van Burgemeester en Wethouders, dat
hunne verantwoordelijkheid ze vordert."
De heer Hubrecht. De toestand van het brandwezen is niet op eens
zoo slecht geworden. Als er een brand nabij het water ontstaatdan is er
geen bezwaar en dan zijn de aanwezige bluschmiddelen voldoende. Maar
als er brand ontstaat op eene plaats, gelijk ik reeds zeide, ver van het
water verwijderd, dan zijn de spuiten en de slangen ontoereikende. En dit
is juist bij de laatste branden geblekendie ontstaan zijn op eene plaats
zoover van het water gelegen als in geen twintig jaren het geval was.
De heer Scheltema. Het doet mij leeddat er twee branden noodig
waren om aan te toonendat onze bluschmiddelen in geen voldoenden toe
stand verkeerdenof ontoereikend waren om op enkele plaatsen midden in
de stad te kunnen werken. Maar ik moet toch doen opmerkendat men
dit ook bij het opmaken van de begrooting heeft kunnen wetenen dat men
toen de noodige voorstellen tot voorziening had kunnen doenwant althans
de eene branddie op de Hooigrachthad plaats lang voor de behande
ling der begrooting.
De heer Hubrecht. Ik moet daartegen opmerkendat de laatste brand
is ontstaan toen de begrootiug reeds was vastgesteld. Nu is er wel een
hulpmiddel, door twee spuiten op elkander te doen werken, of liever door
de perspomp van eene andere spuit tusschen in te plaatsen, doch men be
denke dat het getal spuiten dan van acht tot vier wordt verminderden dat
dit alligt tot verwarring leidt.
De heer Cock. Ik bevind mij ten opzigte van deze zaak volkomen in
hetzelfde geval als vroeger tijdens het voorstel van vernieuwing van de
Blaauwpoorstbrug. Ik keur de zaak hoogelijk goed, maar kan mij niet
vereenigen met het voorgestelde middel om de onkosten te dekkennamelijk
het verkoopen van kapitaal. liet onderhoud van oude en aanschaffen van
nieuwe brandspuiten behoort zeer stellig tot de gewone stedelijke uitgaven.
Daarvoor komt reeds sedert jaren lang een vaste post op de begrooting
voor onder de gewone uitgaven. Gold het hier eene buitengewone uitgave,
b. v. voorziening in eene onvoorziene ramp of stichting van eenig nieuw
groot werk, ik had er niets tegen. Maar hier geldt het eene jaarlijks
terugkomende uitgave, die best te voorzien is en waarin bij de begrooting
voorzien wordt. En nu strijdt het, mijns inziens, met de regelen eener
goede huishouding gewone, telkens terugkomende, uitgaven door verkoop
van kapitaal te dekken. Deed een particulier zoo ietsmen zoude zeggen
dat hij zich ruineerde. Hadden de voorgestelde uitgaven nog gevonden
kunnen worden op den post van onvoorziene uitgaven, het zoude iets anders
zijn. Dit schijnt niet te kunnen en nu ben ik genoodzaakt er mijne goed
keuring aan te onthouden. Dit verhindert niet, dat ik de zaak op zich
zelve zeer wenschelijk oordeel en gaarne breng ik hier openlijk hulde en
aan het dagelijksch bestuur en aan het collegie van de gezamenlijke brand
meesters die den moed hebben gehad omtoen de onvoldoende toestand
aan het licht kwam, ons de schillen van de oogen te ligten en zoo doende
aanleiding tot dit voorstel hebben gegeven.
De heer de Fremery. Er is in deze zitting uit den post voor onvoor
ziene uitgaven reeds zooveel geput, dat het overige van dien post niet
meer voldoende is om de thans voorgestelde uitgaven daaruit geheel te
dekken. Maar het is mogelijk dat later blijken zal, dat de rekening over
I860 oen overschot oplevert, voldoende om daaruit de thans voorgestelde
uitgaven te bestrijden. Hoe men eene begrooting ook inrigteer kunnen
altijd in den loop van het jaar uitgaven voorkomenwaarop men niet be
dacht is geweest. Dit is ook hier het geval. Wij hebben dus voorloopig
als middel aangewezen afschrijving van kapitaal, maar wij gelooven niet
dat men daartoe zal behoeven over te gaan.
De heer Cock. Als ik het wel hebdan blijft er van den post voor
onvoorziene uitgaven nog slecht3 ƒ6000 over. Dat is niet voldoende om
in de nu voorgestelde uitgaven te voorzien, maar als de Wethouder van
Financiën mij nu zegtdat het niet noodig zijn zal ons kapitaal aan te
sprekendan zal ik gaarne voor het voorstel stemmenwant dan zie ik in
het voorstel om kapitaal te verkoopen niets anders dan een voldoen aan
de gebiedende eischen der gemeentewet, welke niet toelaat dat Gedeputeerde
Staten eenige uitgave van dien aard goedkeuren, zonder dat gelijktijdig de
middelen tot dekking aanwezig zijn en aangewezen worden.
De heer de Fremery. Ik heb slechts mijne meening medegedeeldeene
bepaalde belofte kan door het dagelijksch bestuur niet worden gegeven
zoolang het dienstjaar, waarvan sprake is, niet is afgesloten. Maar ik kan
wel verzekeren, dat ook Burgemeester en Wethouders de hoop voeden,
dat het niet noodig zijn zal kapitaal te gelde te maken.
De heer Oock. Ik zeg den heer de Fremery dank voor de gegevene
inlichting. Na die verklaring zal ik voor het voorstel stemmen.
De heer van Heukelom. Het doet mij leed dat ik mij met het voorstel
niet kan vereenigen. Ik begrijp zeer goed dat, na de laatstelijk opgedane
ondervinding, de verantwoordelijkheid ten opzigte van brandgevaar aan Bur
gemeester en Wethouders en aan de directie over de brandweer zwaar drukt
en dat er naar middelen omgezien wordt om den bestaanden toestand tp
verbeteren, maar ik betwijfel, of wij langs den weg, door het voorstelaan-
gewezen het doel op de eenvoudigste en voldoende wijze zal bereiken. Men
stelt voor nieuwe en betere brandspuiten aan te schaffen, omdat de oude bij
eenen zoo grooten afstand van het water, als waarop de beide laatste bran
den plaats haddenniet genoegzaam water kunnen aanvoeren. Maar is men
zeker dat nieuwe spuiten niet onder hetzelfde gebrek zullen lijden Bij eene
zoo lange geleiding van het water toch zal het altijd, zelfs bij de best in-
gerigte spuiten en slangen te vreezen zijndat er hier of daar een gebrek
in den aanvoer zal ontstaan. De kwade kansen vermeerderen ontzagge
lijk bij verlenging der geleiding. Ware toch bij de bedoelde branden die
afstand minder groot geweest, men had geen klagten gehoord over de oude
spuiten evenmin als er tot hedenvoor zooverre mij bekend isover ge
klaagd is. Men moet dus naar mijn oordeel beginnen met het water dig-
ter bij de spuiten te brengen, voor die bijzondere plaatsen in de stad,
waarvan het toch'bekend is dat zij zoo ongunstig zijn gelegen. Het voor
stel geeft daartoe slechts gedeeltelijk de middelen aan de hand in de brand
putten die men wil aanleggenmaarnaar ik vermeenniet genoegzaam in
getal. Men beginne met een voldoend aantal zoodanige brandputten te ma
ken, en ik heb de stellige overtuiging dat de oude spuiten weder dezelfde
goede diensten zullen bewijzen als tot hiertoe. Daarmede wil ik niet te ken
nen geven dat ik er tegen ben nieuwe en betere spuiten aan te schaffen
wanneer het blijkt dat ook daaraan behoefte bestaat; maar ik meen dat men
daarin met wat te veel overhaasting wil te werk gaan, zonder daarom toch
het kwaad in het hart aan te tasten. Wij kunnen toch nooit gerust zijn
voordat wij een genoegzaam getal brandputten zullen hebbendie het gansche
bestaande brandbluschmateriëel bruikbaar doen zijnzelfs tot op de plaatsen
die het verst van het water verwijderd zijn. Zonder zoodanige brandputten
kunnen nieuwe spuiten ons die gerustheid niet geven. Zijn er echter nieuwe
spuiten om andere redenen noodig, men schaffe die gaandeweg aan, naar
aanleiding van posten, daarvoor op de begrooting te vermelden, terwijl in-
tusschen zoodanige partiële verbeteringen kunnen worden aangebragt als de
ondervinding zal hebben bewezen noodig te zijn. Zoo meen ik vernomen en
ook gezien te hebben dat er eporm waterverlies plaats vond bij den laatsten
brandten gevolge van gebrekkige koppeling der slangen dienaar ik hoor,
niet alle van wortelschroeven zijn voorzienzulke verbeteringen zijn aller
noodzakelijkst en kunnen onmiddelijk worden gemaakt. Maar om nu zoo in
eens eene som van f 8000 uit te geven buiten de begrooting, zonder zeker
heid dat daardoor alle zwarigheid zal zijn weggeruimd, acht ik bedenkelijk,
en kan daartoe mijne stem niet geven.
De heer van Oüteren. Ik merk den vorigen spreker op, dat het aan
leggen van brandputten in het aanhangige voorstel is opgenomen.
De heer Meerburg. Ik deel het gevoelen van den heer van Heukelom.
Ook mij bevreemdt het dat er geen ander voorstel is gedaan. En is het waar
dat het bij den laatsten brand is gebleken dat er slangen waren met aanhecht-
schroeven zonder wortels, dat zijn dingen van 1700; al voor meer dan
vijftig jaren waren er schroeven met wortels en deze behooren aan dusdanige
dingen. Ik geloof dat het bestaande bij een ordelijk gebruik niet zoo slecht
is. Langzame verbetering acht ik geraden. Inmiddels kan met het maken
van brandputten worden voortgegaan.
De heer ten Sande. Ik ben het volkomen eens met de Commissie van
Financiën en zal dus voor het voorstel stemmen.
De heer Stoffels. Het komt mij voor dat de zaak zeer urgent is en
dat het voorstel behoorlijk is toegelicht. Ik ben het volkomen eens met
den heer de Fremery, dat de vrees voor verkoop van inschrijvingen op het
grootboek niet veel grond heeft, en dat er genoegzame gronden bestaan,
dat uit het overschot van de dienst van het vorig jaar in de voorgestelde
uitgaven zal kunnen worden voorzien.
De heer de Moen. De Commissie van Financiën heeft, ik kan dit
verzekeren alles met napuwgezetheid overwogenzij heeft niet ligtvaardig
gehandeld en is niet dan na rijp beraad tot een besluit gekomen. Ik zou
wel gaarne wenschendat haar gevoelen kon worden gedeelddit staat in
verband met wat financiëel in 1867 kan worden bestreden. Als toch het
voorstel van de Commissie van Fabricage wordt aangenomendan zal er
zeker een groot deel van het jaar voorbijgaan, zonder dat men in het bezit
van de beoogde spuiten en slangen komen zal. En toch zullen wij ons
daardoor in financiëlen onspoed brengen. Kennen wij eenmaal het batig
slot van 1866, dan ja kunnen wij dat overschrijven op de dienst van 1867,
zooals daar als hulpmiddel is aangevoerd; beter ware het, dat dit overging
op de begrooting van 1868 en wij volgden den voorgeschreven en meest gepasten
regel. Hoe dikwerf heeft men er hier niet over geklaagddat batige sloten van
een vorig jaar verpast en aldus vernietigd worden. Dat is niet de ware en
goede financiële weg. Ik ben dus voor het voorstel van de Commissie van
Financiën, om te doen dit jaar wat kan betaald worden en in 1868, zoo
noodigmeer.
De heer Stoffels. Ik zal alleen zeggen dat Burgemeester en Wethou
ders in vereeniging met al de brandmeesters ernstig over de zaak hebben
gesproken en dat allen het volkomen eens waren, dat tot den maatregel
moet worden overgegaan.
De heer de Moen. De Commissie van Financiën heeft niet over de zaak
gesproken dan met den heer Hubrechtmaar heeft informatiën ingewonnen en
nagegaanhoeveel sedert de laatste tien jaren voor het brandwezen is be
steed, en toen is het haar gebleken, dat daaraan nog al wat ten koste was
gelegd. Het is haar tevens gebleken dat de bluschmiddelen niet zoo slecht
waren, maar redelijk. En daarom is zij van oordeel dat bij de aanstaande
begrooting een nader voorstel dienaangaande kan worden gedaan.
De Voorzitter. Ik meen te moeten herinneren dat Burgemeester en
Wethouders hebben voorgesteld: 1®. de aanschaffing van nog twee brand
spuiten f 3500; 2°. slangen f 1900; en 3°. vier brandputten f 3000,
te zamen f 8400. De Commissie van Financiën heeft daarentegen het
voorstel gedaan, tot aanschaffing: 1°. van slangen f 950 en 2°. twee
brandputten f 1500. Ik zal het voorstel der Commissie het eerst in
stemming brengen.
De heer Hartevelt. Na al wat ik over deze zaak heb hooren in het
midden brengenben ik er niet vooreene zoo enorme som extra voor