door anderen zoo weinig schade en hinder wordt geleden, dat, indien dit verzoek wordt afgewezenmen dan wel nimmer eenig verzoek van dien aard zal kunnen toestaan. Het ligt in den aard der zaakdat er altijd opposanten zullen zijn; want, al wordt er nog zoo weinig gebruik van gemaakt, wil men het behouden, omdat men er niets voor terugontvangt. Ik geloof, dat om genoemde redenen dit verzoek eene ernstige overweging en eene betere beoordeeling verdient. Ik wil er gaarne mijne toestemming aan geven. De heer Hubrecht. De heer Tieleman meent dat op de opposanten in deze zaak veel pressie is uitgeoefend. Ik voor mij kan verklarendaar hoe genaamd niets van af te wetenmaar bij het hooren der belanghebbenden zijn vele bezwaren tegen de afsluiting aangevoerden dat nu zoowel de eigenaarsals bewoners der pandendie meenen benadeeld te worden hunne bezwaren inbrengenis dunkt mij aliezins geoorloofd. De heer van Outeren. Ik heb het groot aantal personen, die tegen dit verzoek, of als eigenaren of als bewoners van bedoelde huizen, zijn op gekomen toegeschreven aan de zeer aanmerkelijke nadeelendie zij door eene inwilliging van dat verzoek zouden ondervinden. Het straalt dan ook door in de nota van den verzoeker, bij de stukken voorhanden, en de heer Tieleman heeft het nog duidelijker gezegddat men met dat verzoek op het oog heeft te bereiken dat de huizen niet meer zullen worden be woond en ze alzoo in het vervolg op te ruimen. Is dit nu, om der ge zondheids wille, een maatregel van algemeen belang, waarvan blijken kon, dan moet menzoodra wij zoo verre zullen gekomen zijn dat wij daartoe de bevoegdheid bezittenvoor dat algemeen belang hier en overal in de gemeente den ruiterlijken weg inslaanmaar nietzooals bij dit verzoek handelen in het belang van een enkelen verzoeker ten nadeele van velen. De heer Meerburg. Ik ben het geheel eens met den heer Tieleman. De bezwaren, die geopperd zijn, zijn veel te hoog opgegeven en zijn niet voldoende om op te wegen tegen de voordeelen die uit de inwilliging van het verzoek zullen voortvloeijen. Zoo heeft men o. a. als een bezwaar geopperd dat men zijn turf of brandstoffen niet behoorlijk zoa kunnen opdoen en dat verschil is slechts in de lengte drie a vier ellen. Ik beschouw de zaak voor den heer van Hartrop bijna als eene levensquaestie. In elke fabriek, maar bijzonder waar wollen garens worden gefabriceerd, moet tegen oneerlijkheid worden gewaakt. Zooals het nu gelegen is, kan hij zich zelf niet daartegen vrijwaren. Ik beschouw, dat uit het toestaan van het verzoek meer voor- dan nadeel zal voortspruiten. Ook het bezwaar van het water bestaat vol strekt niet. Ik zal dus tegen het rapport stemmen. De heer de Moen. Hoevele bezwaren er ook geopperd zijnis mijn ge voelen over deze zaak niet veranderd. Gedurende eenigen tijd heb ik het oog hierop gevestigden dan kan ik zeggenvolgens informatiedat tegen 20 a 30 personendie aan het Noordeinde uitgaaner één is die aan het Galgewater uitgaat. Dat levert dus volstrekt geen bezwaar op. Wat het bezwaar betreft, wegens het opdoen van turf, ook dit is ongegrond, want die bewoners doen geen turf op met schepenwel de twee bewoners der hoekhuizen in het Noordeinde, die wel zoo kort door de nabij zijnde steeg kunnen doen dragen. Groot bezwaar maakt men, dat het steegje slechts één uitgang behouden zal; maar ik moet vragen, of dit werkelijk een bezwaar kan genoemd worden. Slechts weinige hofjes hebben twee uitgan gen. Ik ben dus voor de inwilliging van het verzoek; ik acht dit van meer overwegend belang. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben volhard in hun voorstel tot afwijzing van het verzoek. Men heeft beweerd dat er pressie door de buren wordt uitgeoefend; dat deze bij het bestaan van dit steegje geen belang hebben; dat zij genoegzaam water hebben en het Galgewater niet behoeven; dat zij aan één uitgang volkomen genoeg hebben. Ik meen daarentegen dat zij er veel belang bij hebben. Van de zoogenaamde twee waterputten in dat steegje is er een bedorven, door eene mestvaalt in de buurt; maar dit nog daargelaten, is het niet wenschelijk, als men daar woont, ook van den Bijn water te kunnen bekomen? Men heeft ge wezen op verscheidene hofjes en poorten, die maar een uitgang hebben. Dit is zoo; maar is men eenmaal in het bezit van twee uitgangen, dan wordt men ongaarne in dit regt verkort, dit noem ik onbillijk, Daaren boven kan adressant, zoo hij zulks verlangt, zich zeiven helpen; hij doe afstand van een strookje van zijn erf en geve daarlangs uitgang voor de buren naar het Galgewater. Dit verlangt adressant niet. Men heeft aange voerd, dat die huisjes zoo ongezond zijn. Welnu, ik zeg het den heer van 'Outeren na: zijn zij schadelijk, men amovere ze, maar op wettige wijze. Men heeft gezegdadressant heeft zulk een overlast van die burenomdat het verkeer met hen aanleiding geeft tot misbruiken. Ook daarin mag men langs dezen weg niet voorzien. Adressant zal dan maar een strenger toezigt moeten doen houden op zijne onderhoorigen. Dat ik overigens met het oog op de handhaving der policie tegen poorten en zoogenaamde culs de sac ben, zeide ik bij de vorige behandeling. Bij brand als anderzins bieden zij eigenaardige bezwaren aan. De heer Meerburg. De tuin loopt wel tegen het fabriekgebouw aan maar niet tegen het Galgewater. Ik geloof dus dat het onmogelijk zijn zou dat van Hartrop op andere wijs in zijne behoefte zou kunnen voorzien. De Voorzitter. Ik moet toeh vragenwie moet hier eigenlijk worden gebaat? Gaarne bied ik de nijverheid de hand, en wil haie belangen be vorderen maar als men door de inwilliging van een verzoek de belangen van één persoon bevordert en die van vele anderen benadeelt, dan gaat dit m. i. te ver. Als het den verzoeker zooveel waard is, als men voor geeft laat hij dan aan de buren een anderen uitweg gevendan is de zaak ook gevonden. In omvraag gebragt, wordt het afwijzend voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Tegen de heeren TielemanScheltemaMeerburg en de Moen. Vni. Voordragt tot verbetering der brandbluschmiddelen. Die voordragt is van den volgenden inhoud: »De Wethouder van Fabricage heeft ons nevensgaande voordragt overge legd tot verbetering der brandbluschmiddelen binnen deze gemeente. Over tuigd als wij waren, zoo ten gevolge van de onlangs genomen bijzondere proevenals naar aanleiding van hetgeen bij de beide laatste branden bij Loeber en Kostershad plaats gehadwas het ons aangenaam deze 1807. voordragt te ontvangen. Wij nemen haar gaarne over en onderwerpen haar alzoo aan uwe goedkeuring. Zij strekt 1°. tot den aankoop van nog twee brandspuitenwaarvoor benoodigd is ƒ3500. 2°. tot het aanschaffen van nog 256 ellen slang voor de vier oude spuiten, berekend op1900. 3°. tot vier brandputten op de meest verwijderde puntenelk be rekend op 750 u 3000. alzoo te zamenƒ8400. Tot vinding dezer buitengewone uitgaaf nemen wij tevens de vrijheid aan uwe vaststelling den gevorderden suppletoiren staat van begrooting over te leggen." Het rapport van de Commissie van Financiën daaromtrent bevat o. a. het volgende: »De Commissie van Financiën moet uit een financiëel oogpunt tegen deze gezamenlijke aanschaffing van bluschmiddelen op eenmaal bezwaar maken; zij mag niet toegeven dat bij twee nieuwe brandspuitendie in alles vol doende moeten kunnen geacht worden behalve de acht oude aanwezige spui tenop eenmaal buitengewoon voor dat onderwerp ƒ8500 kunnen benoodigd zijn en moeten uitgegeven worden; zij zoude evenwel, ten einde te toonen dat zij ook deze aangelegenheid met zorg heeft nagegaaner wel toe kun nen komen u te raden te besluiten tot de helft der aangevraagde brand spuitslangen ad ƒ950 en tot twee brandputten tot eene som van ƒ1500, welke ƒ2450 op de onvoorziene uitgaven zouden moeten gevonden worden." Burgemeester en Wethouders hebben daarop nog het volgende gerapporteerd «Burgemeester en Wethouders hebben kennis genomen van het rapport van de Commissie van Financiën op hunne voordragt tot verbetering der brandbluschmiddelen binnen deze gemeente, en het doet hun leed daaruit ontwaard te hebben dat hunne voordragt bij die commissie zoo weinig bijval heeft mogen ondervindendaar zij niet dan noode tot deze zijn gekomen opziende tegen de hooge daaraan verbonden kosten. Doch hunne overtuiging heeft eindelijk boven de bij hen gerezen bezwaren moeten zegevieren, wel verzekerd dat het hun teregt zoude geweten worden, wanneer bij het onver hoopt ontstaan van brand geen behoorlijke middelen aanwezig waren om dien te stuiten. Men roemde vroeger altijd de brandweer te dezer stede, omdat men op de plaatsen waar vroeger branden ontstonden hare gebreken niet leerde kennen; men meende op grond dat het mogt gelukken de toenmalige bran den te kunnen wederstaan, dat men ook op andere punten een ontstaanden brand zoude kunnen blusschenmaar men bedacht niet dat men van de bestaande middelen alles gevorderd hadwat zij slechts kondenen dat men bij een meer verwijderd punt te vergeefs op die middelen zoude kunnen bouwenals daartoe geheel ontoereikend. Door de ervaring geleerd hebben wij naar andere middelen omgeziendie eene betere blussching aanbrengen. Daarmede is men thans meer bekend, men is geheel op de hoogte; maar nu heeft men ook de ondervinding op gedaan dat, al zijn de bestaande niet geheel te verwerpen en al kunnen zij ook nog hunne diensten bewijzen, het onverantwoordelijk zoude zijn langer te blijven stilstaan, en geen gebruik te maken van die betere middelendie de wetenschap thans aanbiedt. Wij moeten u daarom dringend onze voordragt aanbevelen, en doen zulks met volle overtuiging, omdat wij ons daartoe verpligt rekenen en onze ver antwoording als collegie van dagelijksch bestuur dit vordert." De heer Buys. Tenzij ik door de discussiën tot andere gedachten ge bragt worde, zal ik stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders, en dus tegen het advies van de financiële commissie. Als het toch eene waarheid is, wat in het aanhangig voorstel wordt gezegd, dat na melijk het brandwezen in zeer slechten toestand verkeert, en dat de jongst voorgekomen brand eigenlijk zich zei ven heeft moeten blusschen, dan be hoort, dunkt mij, in dien slechten toestand zoo spoedig mogelijk te worden voorzien, en zou ik in geen geval de verantwoordelijkheid willen dragen van een besluit, waarbij aan het dagelijksch bestuur de middelen worden ont houden, welke naar zijn inzien noodig zijn om het brandwezen in goeden staat te brengen. De heer Hoog. Ik deel het gevoelen van het geachte lid den heer Buys. Ook ik heb met groote belangstelling de stukken, tot dit voorstel betrekke lijk, gelezen. 'Het resultaat mijner overwegingen was, dat ik ook voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen zal. Ik wil het denk beeld ver van mij afwerpen, alsof ik niet zou willen medewerken tot de verbetering van het brandwezen hier ter stedeen appuyeer daarom het reeds geuit gevoelenom 8400 te dier zake toe te staan. Het voorstel van de Commissie van Financiën acht ik een halven maatregel. De heer Hubrecht. Tot toelichting van dit voorstel moet ik mededee- len, dat de directie, de brandmeesters en het personeel aan de spuiten geplaatst, is er gevaar, steeds met ijver en volharding dienst doen; de twee laatste brandendie hier hebben gewoedop de Hooigracht en in de Schoolsteeghebben echter bewezendat het materiëelindien de brand op een meer dan 150 el van het water verwijderd punt ontstaat, onvol doende is. De oude spuiten hebben dooreengenomen 155 ellen slang. De proef is genomen op eene plaats 250 el van het water verwijderd. De nieuwe brandspuit en spuit n°. 7 door de wakkere weesjongens bediend, de laatste met slangen uit de reserve aangevuld, werden geplaatst aan het Kapenburg, nabij de Ruïne, de perspomp stond achter de Pieterskerk nabij de Choorsteeg. en toen is gebleken dat de nieuwe spuit daar aliezins vol deed, en spuit n°. 7 geen nut konde doen; het water kon zoo verre niet opgevoerd worden. Met eene andere spuit is de proef herhaald, doch met dezelfde uitkomst. Dit heeft mij tot de overtuiging gebragt, hetgeen ook, in eene vergadering met directeuren en opperbrandmeestersdoor allen eenparig is bevestigd, dat dit dringend voorziening vereischt. De heer Tollens. Moeijelijk valt het mij dit, financiëel zóó belangrijk, voorstel goed te keuren, en ik zou het waarlijk niet aandurven, indien Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage mij niet, als met het pistool op de borst, tot een toestemmend votum noodzaakten. Waar toch die beide collegiën verklaren, bij brand voor geene behoorlijke blussching te durven instaan, tenzij tot den verlangden aankoop van de gevraagde brandbluschmiddelen worde besloten, daar waag ik het niet eene 22

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 5