De beer van Heukelom. Ik zou bet volstrekt niet wenschelijk achten dat de Raad de benoeming deed, maar wel dat dit aan Burgemeester en Wethouders werd overgelaten. Ik aeht het toch niet doelmatig dat in eene openbare vergadering in beoordeeling van personen worde getreden. De heer de Moen. Wij zouden dan in besloten vergadering tot de be noeming kunnen overgaan. De beer van Heukelom. Naar het mij voorkomtkan in den Raad geene beraadslaging over personen worden gevoerd. Ik meen zelfs dat de discussiënnu reeds hier gehoudennadeelig op de benoeming en de aanne ming zouden kunnen werken. De heer Cock. Ik meen toch te moeten herinneren dat den 16<len Augustus 1866 een bepaald besluit ten deze is genomen. Nu weet ik wel dat men op een eenmaal genomen besluit kan terugkomenmaar ik acht dit toch een hoogst gevaarlijk precedent, wanneer daartoe geen overwegende redenen bestaante meer daar het door ons reglement van orde wordt verboden. Zeker is het dat wij op dit oogenblik geheel onvoorbereid zijn om zoodanig besluit te nemen. Wij zijn daartoe ook niet opgeroepen. Het zou dus welligt beter zijn over dit vraagstuk eerst in eene volgende vergadering te beslissen. De heer Hubrecht. Yan de gelegenheidom personen uit deze stad te hooren, is reeds gebruik gemaaktmaar wij wilden juist deskundigen uit andere groote plaatsen, die met maatregelen bij het dempen van grachten en inrigting van riolering bekendons met hunne ervaring zouden kunnen voorlichten. Wil men ook voorlichting van hier verkrijgen, de weg daartoe staat altijd open. De Voorzitter. Ik moet aan de vergadering mededeelen dat uit de notulen der zitting van 16 Augustus 1866, die ik thans voor mij heb, duidelijk blijkt dat de benoeming der deskundigen aan het dagelijksch bestuur wordt overgelaten. De heer de Moen. Na deze mededeeling zal ik op de zaak niet terug komen maar ik moet toch zeggen dat wij door de aanwijzing van te be noemen personen in dwaling gebragt zijn. Nu de zaak is uitgemaaktvalt er niet meer over te spreken. De Voorzitter. Ik geloof, na al het gehoorde, dat ik deze discussie thans kan sluiten. De heer Hoog. Alvorens tot de behandeling van een ander punt worde overgegaan, moet ik nog zeggen dat ik met groote belangstelling het rap port van de Commissie van Fabricage heb gelezen. Ik wenschte wel dat ook onze medeingezetenen daarvan kennis droegen, en dat dus het ge- heele plan en het rapport in het verslag onzer handelingen werd opgeno men. Ik zou dit beschouwen als eene ware hulde aan de Commissie van Fabricage. Het moge, gelijk alles, soms tot aanmerkingen aanleiding ge ven, maar het is toch van gewigt dat het rapport algemeen bekend worde, zoo als het uit handen van die commissie is gekomen! Ik stel dus voor, dat dit alles worde gedrukt en wij gelegenheid bekomen over al het voor gestelde te huis meer te kunnen nadenken. De heer Tollens. Ik ondersteun dat voorstel, te meer omdat ik tot mijn leedwezen bij de veelvuldigheid van stukkendie ditmaal moesten wor den ingezien, buiten staat was dit rapport geheel te lezen. Wat ik er ech ter van lezen mogt, kwam mij zoo belangrijk en met zorg zamengesteld voor, dat het mij begeerig maakte het geheel en met de vereischte aan dacht te kunnen herlezen. Het voorstel van den heer Hoog wordt hierop bij acclamatie aangenomen, V. Voordragt tot verlenging der onderhandsche verpachting van de Spanjaardsbrug. Burgemeester en Wethouders stellen voor, daar de koninklijke goedkeuring alsnog op het tarief der bruggelden van de Spanjaardsbrug wordt ingewacht, inmiddels voor nog twee maanden de bestaande tijdelijke onderhandsche verpachting op dezelfde voorwaarden voort te zetten, waarin door het Hoog heemraadschap van Rijnland genoegen is genomen. De Commissie van Financiën raadt dienovereenkomstig te besluiten. Aangenomen, zonder discussie, met algemeene stemmen. VI. Adres van bestuurders van het genootschap Mathesis Scientiarum Ge- nitrix, om vrijstelling van betaling voor het gebruik van gas. Burgemeester en Wethouders nemen de vrijheid te raden, in het belang dier instelling, welks nut, behalve dat zij voor deze gemeente verpligtend isniet kan ontkend wordendeze kosten geheel over te nemen ten laste van het middelbaar onderwijs. De Commissie van Financiën raadt voor 1866 conform de conclusie van Burgemeester en Wethouders te besluiten, en verzoekt het tweede gedeelte van het adres aan te houden en haar voor diligent te houden. De heer Tollens. Ik zou gaarne willen weten, welk voorstel nu eigenlijk in discussie komt. De Commissie van Financiën toch heeft alleen het voor stel gedaan om de vrijstelling voor 1866 te verleenen en later te beslissen of die vrijstelling op de begrooting zal worden gebragt. Blijft dus nu de vrijstelling voor 1867 in de lucht hangen? De heer de Fremery. Ik wenschte wel dat de vrijstelling ook tot 1867 werd uitgestrekt. Op de begrooting der inrigting voor 1867 is toch op die betaling mede niet gerekend. Nemen wij dit nu niet aan, dan zullen wij weder spoedig gelijk voorstel ontvangen. Ik geloof dus dat het beter is de vrijstelling te verleenen over 1866 en 1867 en dan bij de behande ling der begrooting voor 1868 te beslissen op welke wijze in die behoefte zal moeten worden voorzien. De heer de Moen. De Commissie van Financiën was bij de behandeling van dit verzoek niet voltallig. De twee ledendie aanwezig warenkonden het over deze zaak niet eens worden. Daarom hebben wij besloten een middenweg voor te stellen, die daarin bestaat om de vrijstelling voor 1866 te verleenen; maar, daar voor 1867 f 1000 meer subsidie is toegestaan, hebben wij gemeend voor 1867 nog geen bepaald voorstel te moeten doen. Dit is de grond, waarom wij het voorstel deden om de aanvrage voor 1867 nog uit te stellen. Welligt dat de Commissie later voltallig over eene nadere aanvrage kan raadplegenen dat er dan twee leden voor de inwilliging gestemd zijn. De heer Hoog. Ik ben het wel eens met den heer de Fremery. De Commissie van Financiën bepaalt zich tot een voorstel voor 1866maar reserveert bet jaar 1867 en verder. Ik geloof echter dat de Raad ook het jaar 1867 in de vrijstelling moet begrijpen. De rekening van de gasver lichting, groot f 300 is ruw op de administratie van dit genootschap ge vallen. Zij heeft daarop voor 1867 ook zeker niet gerekend, en het is dus beter om ook 1867 onder het voorstel op te nemen, dan om later met ^en nieuw voorstel voor den dag te komen, hetgeen ik zeker ook dit jaar te gemoet zie. Wij konden deze bemoeijing in eens nu voorkomen. De heer Hubrecht. Ik deel geheel en al het gevoelen van twee vorige sprekersom de vrijstelling ook over dit jaar toe te staan. De gelden worden met de meeste spaarzaamheid gebruikt, en indien ik bedenk het groote nut en de belangrijke uitkomsten die het genootschap oplevert, heb ik voor mij alle vrijheid, ook de som voor dit jaar nu reeds toe te staan. De heer Tollens. Ik ben van een tegenovergesteld gevoelen. Wij heb ben eerst 4 maanden van dit jaar doorleefd. Heeren bestuurders hebben dus nog alle tijd en gelegenheid om hunne uitgaven over de nog overblij vende maanden van dit jaar te regelen. Ik geef dus in overweging, over 1867 nog geen besluit te nemen. Achten bestuurders zulks later noodig, dan kunnen zij altijd een nader voorstel doen. De heer de Moen. Ik ben het volkomen eens met den vorigen spreker dat wij de aanvrage voor 1867 nog niet moeten toestaan. De heer Cock. Ik kan mij ook zeer goed vereenigen met het voorstel van de Commissie van Financien. Het zou wat al te ver gaanom zelfs ongevraagd eene vrijstelling te geven. Nu ben ik wel niet bang dat, als men het toestaathet bestuur het zal weigerenmaar ik meen toch dat men van den gewonen weg tot het doen eener aanvrage niet moet afwijken. De heer Tollens. Bestuurders hebben wel degelijk de aanvraag tot vrijstelling ook voor het vervolg gedaan. De heer Cock. Dan trek ik in zoover het door mij gezegde in. De heer van Heukelom. Ik deel het gevoelen van den heer de Fremery. De heer van Outeren. Ik ben het eens met de Commissie van Finan ciën. Door haar voorstel zijn wij in de gelegenheid de zaak voor het ver volg op eene andere en betere wijze te regelen, b. v. door verhooging van subsidiewant wel beschouwd, is liet, indien de gemeente aan de gasfabriek betaalt het gasdat het genootschap verbruiktniet anders dan eene ge- deguiseerde verhooging van het bestaande subsidie aan dat genootschap. De heer van Wensen. Ook ik deel het gevoelen van den heer de Fremery. De heer Meerburg. Ik ben het eens met de Commissie van Financiën en dit des te meer, omdat er ƒ1000 meer subsidie dit jaar is verleend. En nu geloof ikdat men aan allesook aan subsidiënpaal en perk stel len moet. De heer ten Sande. Ik kan mij met het voorstel van de Commissie van Financiën volkomen vereenigen. De heer Stoffels. Ik kan niet nalaten op het groot belang van het genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix te wijzen. Er zijn toch vele jongelieden die daar goede studiën maken en gemaakt hebben. Aan die in rigting is sedert eenigen tijd ook verbonden eene burger-avondschool. Daar door zijn natuurlijk hoogere uitgaven ontstaan. Men is verpligt geweest vaste docenten aan te stellen. Men had dus veel meer geld noodig. Ik zal mij echter voor het voorstel van de Commissie van Financiën verklaren, omdat ik het beter acht dat de zaak later, bij gelegenheid der begrooting, op vasten voet worde geregeld. Ik zou het doelmatiger oordeelen, dat dan het subsidie werd verhoogd. Dan is de rekening beter en eenvoudiger. De Voorzitter. Thans breng ik het eerst in omvraag het amendement van den heer de Fremery, om de vrijstelling ook voor 1867 toe te staan. Dat voorstel wordt verworpen met 12 tegen 6 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren Buys, de Fremery, Hoog, Hubrecht, van Heukelom en van Wensen. De Voorzitter. Nu breng ik in omvraag het voorstel van de Commis sie van Financiënom de vrijstelling over 1866 te verleenen. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. VII. Verzoek van T. W. van Hartrop, om gemeentegrond. Burgemeester en Wethouders berigten dat zij zich met de zienswijze van de Commissie van Fabricage geheel kunnen vereenigen en alzoo moeten per- sisteeren bij hun afwijzend rapport van den 21eQ Januarij 1867. De heer Tieleman. Het schijnt mij toe, dat er magtig veel pressie ge bruikt is tot de oppositie, blijkbaar in het groot getal opposanten die tegen dit verzoek zijn opgekomen. De bezwaren, tegen dat verzoek ingebragt, zijn zeer overdreven voorgesteld. Men heeft aangevoerd, dat men zich voor het benoodigde water voorzien moest uit het Galgewater. Ik meen wel on- derrigt te zijn, dat er twee putten in die poort of steeg aanwezig zijnwaar van het water des eenen gebruikt wordt om schoon te maken en van den anderen om te drinken. Wat den uitgang aan het Galgewater betreftdaar aan is weinig of niet verlorenvooral nietsedert de brug over het Kort- Rapenburg is weggenomenwant als men van daar de stad verder wil in gaanmoet men omloopen naar de Noordeindsbrugterwijl naar de zijde van de Witte-poort bijna geene huizen meer zijn. Men kan dus evengoed het Noordeinde gaan. De woningen, waarvan hier sprake is, zijn in een slechten toestand. Volgens getuigenis van een geacht geneeskundige zijn zij schadelijk voor de gezondheid; zoo zelfs, dat wanneer zij een weinig tijds gesloten zijn, zij vervuld zijn met een akeligen stank, voortkomende uit de daaronder loopende riolen. Een der bewoners van die steeg, die tot de sterkste opposanten behoort, heeft daar eene koffijnering, die aan het werk volk van den heer van Hartrop de koflij in keteltjes bezorgt. Het is dezen meer malen gebleken dat er, in plaats van keteltjes met koflijkoffij-keteltjes met ster ken drank worden ingebragt, zoodat het werkvolk daardoor wel eens in staat van dronkenschap verkeerde, en aanleiding tot vele onaangenaamheden heeft gegeven, die den heer van Hartrop, met meer andere gevaren voor zijne veilig heid aangespoord hebben tot het indienen en herhalen van zijn verzoek. Boven dat alles komt het mij voor, dat er door de afsluiting van die steeg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 4