De heer Goudsmit. Bij nader inzien moet ik dit toegeven. Art. 8 (nu 9). Overtreding dezer verordening wordt, voor zoo ver daar tegen niet bij de wet, algemeetien maatregel van inwendig bestuur of pro vinciale verordening is voorzien gestraft met eene geldboete ten bedrage van tien gulden en gevangenis van één dag, te zamen of afzonderlijk. Wanneer in strijd met de 2do alinea van art. 1 of met art. 2 eene groo- tere hoeveelheid bronolie aanwezig bevonden wordt, zal de overtreder, indien hijbinnen drie dagen na het daarvan opgemaakt proces-verbaal de aanwezige hoeveelheid niet verminderd heeft tot het vastgestelde maxi mum, gestraft worden met eene geldboete van vijf en twintig gulden en drie dagen gevangenis, te zamen of afzonderlijk. De heer Gouüsmit. Nu komen wij terug op de bedenking van den heer Cock. De redactie is in ieder geval onjuist. Daartegen slaat natuur lijk op deze verordening. Ik wenschte dus te hebben gelezen: //voorzoover in dit onderwerp," enz. Dit amendement wordt behoorlijk ondersteund en met algemeene stem men aangenomen. De heer Hartevelt. Mij dunkt, dat bij de tweede alinea van dit artikel een ontzaggelijk groote tijd gegeven wordt aan de overtreders, om de verordening te ontduiken, en daarentegen aan de handelaars veel te geringe tijd wordt gelaten om zich van petroleumals dit noodig iste voorzien. Ik geloot, dat 24 uren ruim genoeg is, om de hoeveelheid te verminderen en daarentegen 3 dagen veel te ruim. Zijtegen wie proces verbaal is opgemaakt, weten dat zij de verordening hebben overtreden. En dan zal men die overtreders nog driemaal 24 uren tijd geven tot herstel? De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat voor hen, die thans eene groote hoeveelheid voorhanden hebbeneen behoorlijke tijd tot ontruiming dient te worden gelaten. De heer Hartevelt. Daar slaat de bepaling niet op. Het is eene doorloopende bepaling. De Voorzitter. Ik zóu een minderen tijd bezwarend achten voor hen, die eene groote hoeveelheid aanwezig hebben. De heer Hartevelt. Men zou voor hen dan eene uitzonderende bepa ling kunnen maken. De Voorzitter. Zou de heer van Outeren bedenking hebben om den tijd tot 24 uren te beperken? De heer van Outeren. Ik moet daartegen bezwaar makenwant de hoeveelheid kon wel zoo groot zijndat die in 24 uren niet kon worden opgeruimd. De Voorzitter. Daarvoor zou men dan eene overgangsbepaling kunnen maken. Maar ik geloof, dat voor gewone hoeveelheden 24 uren wel vol doende te achten is. De heer Hubreoht. Juist deze discussie brengt de belanghebbenden op de hoogtezoodat zij nu van zelf tijd hebbenomvoor dat deze verorde ning zal zijn afgekondigdhunne schikkingen te maken. De heer van der Hoeven. Slaat de bepaling op de thans bestaande hoeveelheden? Dan zal eene overgangsbepaling noodig zijn. De heer van Outeren. De bepaling heeft ten doel voor de toekomst te werken. De heer van der Hoeven. Ik dacht dat het artikel reeds een over gangsmaatregel inhieldmaar dan is de termijn ook veel te lang. De heer Buys. De tweede zinsnede behelst, dunkt mij, eene noodelooze beperking van de magt aan Burgemeester en Wethouders toekomende. Immers art. 180 der gemeentewet bepaalt, dat onder de uitvoering der verordeningen van den Baad behoort de bevoegdheid tot het, des noods ten koste der overtreders, beletten of verrigten van hetgeen in strijd met die verordeningen wordt daargesteldondernomen of nagelaten. Als nu blijkt, dat iemand meer petroleum voorhanden heeft dan de verordening toelaat, dan zijn reeds, krachtens genoemd wetsartikel, Burgemeester en Wethouders bevoegd om te handelenterwijl elke tijdsbepaling slechts strekken kan om de magt van het collegie van dagelijksch bestuur te beperken. De heer Hubrecht. Was dan de bedoeling van den heer Buys, om de eerste alinea te doen vervallen? De heer Buys. Neen, de tweede alinea. De heer van Outeren. De strekking van die alinea is om, wanneer eenmaal proces-verbaal was opgemaakt, herhaling van onderzoek gebiedend voor te schrijven, dat, drie dagen later ingesteld, den overtreder met de hoogste boete en gevangenisstraf zal bedreigen. Men mag aannemen dat dergelijke bepaling wel goed zou werken, en men zich niet telkens aan hare gevolgen zou blootstellen. De Voorzitter. Die faculteit hebben de ambtenaren toch altijd en dan geloof ik, dat art. 180 der gemeentewet voldoende in de zaak voorziet. Daarenboven geschiedt er nog eene schriftelijke aanmaning, spoed eischende gevallen uitgezonderd. De heer Buys. Hetgeen de Voorzitter aanmerkt is, dunkt mij, volkomen juist. Van daar dat ik dan ook ingevolge art. 180 de zaak geheel aan Burgemeester en Wethouders wensch over te laten. De heer Hubrecht. Het zal toch wel tot eenige moeijelijkheid aanlei ding geven. Immers waar zullen Burgemeester en Wethouders met die vaten blijven. De Voorzitter. Op het eiland bij de Spanjaardsbrug. De heer de Fremery. Als men de zaak naar aanleiding van art. 180 der gemeentewet aan Burg. en Weth. overlaat, zal men de bevoegdheid, die nu bestaat, om eene verhoogde boete en meerdere gevangenisstraf toe gepast te zien wegnemen. De heer Buys. Men heeft naar mijn oordeel aan de eerste zinsnede van het artikel genoeg, mits zij zwaarder straffen bepale dan nu wordt voorgeschreven. De heer Hubrecht. Welke straf wenscht dan de heer Buys te bedreigen De heer Buys. Eene boete van f 10'tot f 25, en gevangenis van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk. De heer Hubrecht. Ik vrees dat de toepassing van art. 180 der gemeen tewet tot groote moeijelijkheid zal kunnen leiden. Deze verordening bepaalt hoeveel petroleum voorhanden mag zijn, maar stel nu dat een overtreder, tegen wien proces-verbaal is opgemaakt, daarna zijnen voorraad niet tot de bepaalde hoeveelheid kannen verminderd. Dan zouden Burgemeester en Wet houders, krachtens art. 180, ten koste der overtreders doen wegnemen, wat in strijd met de verordening is daargesteld. Maar waar zal dit moeten geborgen of opgeslagen worden?; De hoeveelheid zal grooter zijn dan de verordening toelaat, en om dit in eene andere gemeente te bergen, hier voor zal ook de toestemming van het bestuur van die gemeente moeten verkregen zijn, en dan zoude dat bestuur wel eens aan ons kunnen weige ren, wat wij zelf in onze gemeente verbieden. De moeijelijkheid met het bestuur van Soeterwoude, toen wij in die gemeente eene schietbaan wilden inrigtenheeft ons doen zien, dat er wel bezwaren kunnen ontstaan. De heer Goudsmit. Het is slechts eene bevoegdheid. Als het plaatse lijk bestuur kans ziet de zaak op eene andere wijze te vinden, staat het zulks natuurlijk volkomen vrij. De Voorzitter. Wij kunnen des noods alle dagen verbaliseren. De heer van Outeren. Ik kan mij met het amendement van den heer Buys niet vereenigen. Het amendement, strekkende om de geldboete in de eerste alinea te bepalen op f 10 tot f 25, en de gevangenis op één tot twee dagen, te zamen of afzonderlijk, wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren de Fremery, van Wensen, van Outeren en Hubrecht. Tot weglating van de tweede alinea wordt met algemeene stemmen besloten. Art. 9 (nu 10). De regter is bevoegd de bronolie, ten aanzien waarvan in strijd met de bepalingen van deze verordening gehandeld is, verbeurd te verklaren of de vernietiging daarvan te bevelende voorwerpen waarin zij is vervatkunnen desgelijks worden verbeurd verklaard of hunne ver nietiging bevolen. De heer Stoffels. Als de regter nu verklaartdat het petroleum ver nietigd zal worden, hoe zal dat dan gebeuren? Zou men dat dan in het open veld verbranden. De heer Goudsmit. Misschien zou eene opruiming wel voldoende zijn. De heer van der Hoeven. Er zal toch iets op moeten gevonden wor den. Wij zitten hier wel niet als natuurkundigen, maar een ieder weet, dat er in geen geval mogelijkheid bestaat om stof te vernietigen. De heer van Outeren. Het is zeker, op gronden der wetenschap, bekend dat geen stof kan vernietigd wordenmaar in alle bepalingen van dergelijken aard zal men toch zien opgenomen verbeurte of vernietiging van voorwerpen. Zoo zal b. v. de vernietiging kunnen bevolen worden van een werktuig dat tot het plegen van misdrijf heeft gediend. In de strafwet is het dus een geijkte termdie herhaaldelijk wordt aangetroffen. De heer van der Hoeven. Dan is zeker die bepaling gemaakt voor dat men ontdekt had, dat stof niet kan vernietigd worden. De heer Stoffels. Ik zou het alleen willen laten bij verbeurdverklaring. Dan komt men in geen moeijelijkheid. De heer Goudsmit. En wat dan? De heer Stoffels. Men zou er dan nog den verkoop bij kunnen be palen. De heer Goudsmit. Dat heeft ook zijn eigenaardige bezwaren. De Voorzitter. Ten tijde van de accijnsen moest het goed ook ver kocht wordenals het verbeurd was verklaard. Dan kunnen wij er mede doen wat wij willen. De heer Goudsmit. Ik zou dan voorstellen, om achter de woorden //ver beurd te verklarente lezen«alsmede de voorwerpenwaarin ze is vervat." Dat amendement wordt voldoende ondersteund en aangenomen met 12 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren van Outeren, Cock en Buys. De Voorzitter. Dan zou er nu nog eene overgangsbepaling noodig zijn ten aanzien van diegenen, die reeds eene aanzienlijke hoeveelheid voorhan den hebben; want die kunnen ze niet in 24 uren tijds wegruimen. De heer Hubrecht. Die zwarigheid is reeds vervallen door de wegla ting van de tweede alinea van het vorig artikel. De heer Krantz. Zoude het niet voldoende zijn den tijd te bepalen van het in werking treden der verordening, na de afkondiging? De heer Goudsmit. Het dagelijksch bestuur kan reeds van zelf in spoed eischende gevallen naar goedvinden handelen. De Voorzitter. Volgens de gemeentewet is de tijd bepaald op drie dagen na de afkondiging. De heer Krantz. De tijd van afkondiging wordt immers door Burge meester en Wethouders bepaald? De Voorzitter. Wij hebben 14 dagen volgens de wet. De verordening, in haar geheel in stemming gebragt, wordt aangenomen met 12 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren Meerburg, van Wensen en Hartevelt. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 6