De Voorzitter. Mag ik weten wat de heer Cock wenscht voor te stellen De heer Cock. Ik zóu dit voorstellen te lezen: «Als bewaarplaats van petroleum, waarvoor overeenkomstig de koninklijke besluiten van 31 Jan. 1824 (Staatsbl. n°. 19) en 29 April 1864 (Staatsbl. n°. 39) vergunning moet worden gevraagdwordt aangemerkt elk gebouw of bergplaatswaarin of waar eene hoeveelheid van 20 kannen ot meer aanwezig is". Dan heb ben wij eene bepaling van de hoeveelheid, die in ieder huis mag bewaard worden, en geven wij tevens aan de burgerij, die het aangaat, eene aan wijzing van de koninklijke besluiten. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Cock ondersteund? Het voorstel van den heer Cock wordt voldoende ondersteund. De heer Goudsmit. Ik kan mij met dat amendement niet vereenigen, en geef de voorkeur aan dat van den heer Buys. In de eerste plaats, omdat het een vreemde vorm is bij plaatselijke verordening als het ware een koninklijk besluit te interpreteren. Maar bovendien zou het nog de vraag zijn, of, wanneer onze interpretatie van het koninklijk besluit niet dezelfde ware als die van de regterlijke collegiën die het hebben toe te passen, zij wel van kracht en invloed zoude zijn. Nu geef ik den heer Cock in het algemeen toe, dat wij geene lessen aan de burgerij hebben te gevenmaar aan den anderen kant kan het toch geen kwaadvolgens het amendement van den heer Buys, op de koninklijke besluiten, waarbij deze zaak geregeld wordt, te wijzen, terwijl tevens de grief van den heer Cook wordt weggenomen. De heer Cock. Ik hecht niet aan mijne redactie. Intusschen, nu ik zie dat mijn amendement bezwaar ontmoettrek ik het direct inal wordt dit bezwaar niet door mij gedeeld, en ondersteun direct dat van den heer Buys, dat volkomen hetzelfde beoogt wat ik verlangde. De Voorzitter. Ik verzoek dan den heer Buys zijn amendement nader op te geven. De heer Buys. Het strekt om de eerste woorden van het artikel dus te lezen: «Het is ingevolge de koninklijke besluiten van 31 Januarij 1824 (Staatsblad n°. 19) en van 29 April 1864 (Staatsblad n°. 39) verboden" enz. Dat amendement, voldoende ondersteund zijnde, wordt in stemming ge- bragt en met algemeene stemmen aangenomen. De heer de Moen. Ik zou willen vragen, of de commissie voor de verordeningen ook eene voorliefde heeft voor de regeling van het petro leum alleenen of niet ook de andere voorwerpen van soortgelijken aard door mij genoemd, in deze verordening zouden kunnen worden opgenomen. Anders zou ik daaromtrent wel een voorstel willen doen. De heer van Outeren. Zoolang niet blijkt, dat daarvan zulke groote hoeveelheden worden opgeslagen als van petroleum, acht ik het niet wen- schelijk ook die artikelen in deze verordening op te nemen. De heer de Moen. Als in die zaken dan maar nader in de algemeene policie-verordening voorzien wordt. Want ook door kleine hoeveelheden van de door mij bedoelde stoffen kan er veel gevaar ontstaan. De heer de Fremery. Ik geloof dat de ondervinding juist geleerd heeft, dat de brandbare artikelen, waarvan nu gesproken wordt, niet zoo gevaarlijk zijn als petroleum, en ik acht het daarom niet wenschelijk ook daar omtrent belemmering aan handel en nijverheid toe te brengen. De heer de Moen. Ik zal dan daarop geen amendement voorstellen. Het is dan gelukkig, dat de ondervinding ons nog niet geleerd heeft het bestaau van een gelijk gevaar bij die artikelen als bij petroleum. Maar ik achtte in ieder geval het nemen van voorzorgsmaatregelen noodzakelijk. De heer van der Hoeven. Ik zou willen vragenof niet, naar aanlei ding van hetgeen door den heer Hartevelt zoo even is opgemerkt, er niet alsnog eene wijziging in het artikel kon worden aangebragt, waardoor de laatste alinea aldus luidde: «Gebouwen, waarin tot huishoudelijk gebruik niet meer dan 20 kannen bronolie worden geborgenzijn hieronder niet begrepen." Dan kan men niet in eene kamer 20 kannen plaatsen, en in eene andere kamer weer 20 kannen. De Voorzitter. Ik wil dit amendement gaarne overnemen. Alzoo nader gewijzigd, wordt het artikel met algemeene stemmen aan genomen. De heer Buys. Ik neem thans de vrijheid terug te komen op hetgeen ik bij de algemeene beschouwing in het midden bragten daarom voor te stellen tusschen de artt. 1 en 2 een nieuw artikel in te lasschen, mede brengende de verpligting, om binnen veertien dagen na de afkondiging der verordening aangifte te doen van de bestaande bewaarplaatsen. Dit artikel zou, dunkt mij, dus kunnen luiden: «Binnen veertien dagen na de af kondiging van deze verordening zijn de houders van bewaarplaatsen van petroleum, welke ten tijde van het in werking treden van het Kon. besluit van 29 April 1866 (Stbl. n°. 39) reeds bestonden, verpligt aan Burge meester en Wethouders eene schriftelijke, juiste en volledige opgave te doen van de ligging en inrigting der bewaarplaatsen en van de wijze waarop het petroleum aldaar wordt bewaard." Het voorstel wordt voldoende ondersteund en het artikel met algemeene stemmen aangenomen. Art. 2 (nu 3). Niemand mag in eene bewaarplaats van bronoliebinnen de kom der gemeente, of in een winkel waar bronolie verkocht wordt, eene grootere hoeveelheid voorhanden hebben dan van drie vatenhet vat bepaald op 100 kannen inhoudzijn bewaarplaats en winkel gedeelten van hetzelfde gebouw, dan mag de hoeveelheid bronolie, daarin voorhanden, te zamen niet meer dan vier vaten bedragen. De heer de Fremery. Toen de zaak in de sectiën behandeld is, heb ik er op aangedrongen dat eene ruimere hoeveelheid zou worden toegelaten, wel niet al te groot, maar toch eenige meerdere vaten dan hier vermeld zijn. Ik wil echter gaarne afwachtenhoe andere leden er over denken voor mij zeiven zoude ik wel wenschen, dat de beperking tot op 6, 8 of 10 vaten wierd bepaald. De heer van Wensen. Ik stem ook in met de wenschelijkheid om het getal vaten althans wat uit te breiden. Ik zou minstens wel 5 vaten wil len hebben toegelaten. Maar ik heb hieromtrent nog eene opmerking. De handelaars namelijk ontvangen de vaten ter inhoud van 150 a 160 kan. Het zou dus moeijelijk vallen ze te splitsen of tot de hoeveelheid van 100 kannen te reduceren, daar het petroleum van Amerika uit in oorspronkelijk fust van 150 a 160 Ned. kannen verzonden wordt. De heer Stoffels. Wanneer het dan vaten van 160 kan waren en er werden vijf toegelaten, had men op eenmaal eene hoeveelheid van 800 kan; eene hoeveelheiddie toch nog al aanzienlijk is. De heer van Outeren. In eene verordeningik weet op dit oogenblik niet waar vastgesteld, heb ik eene bepaling gevonden, houdende, dat het petroleum moet bewaard blijven in het oorspronkelijk fust. De bedenking van den heer van Wensen moet ik overigens deelen. Ik geloof ook, dat petroleum-vaten in den regel 150 a 160 kan inhouden, en dat het dus niet wenschelijk is eene overstorting uit te lokken. Als men dus bepaalde, dat 3 vaten van 150 a 160 kan elk, in oorspronkelijk fust, mogen worden bewaardzou daardoor tevens eenigermate worden toegegeven aan het ver langen van hendie meenendat de voorgestelde hoeveelheid te gering is. De heer Cock. Ik vond de hoeveelheid van 300 kan reeds vrij aanzien lijk. Men moet niet vergeten, dat het geldt de kom der gemeente. Zij, die dus een grooten handel voeren in dat artikel, zullen zich buiten de poort een groot pakhuis moeten aanschaffenwaar dan de dorpschuiten op marktdagen kunnen komen aanleggen, om het petroleum in te laden en te vervoeren. Maar wat kunnen de handelaars hier in de stad bij avond b. v. verkoopen? Het zou mij al zeer verwonderen, indien zij 300 kan per avond sleten. En mogt dat al zooveel of meer bedragendan zullen zij zich de moeite moeten getroosten om zich even buiten de stad te begeven. Door het denkbeeld van den heer van Outeren zou de hoeveelheid 450 kan worden of meer. Ja niets verhindertdat men nog veel grooter fusten gaat uitvinden, al was het maar om deze verordening te ontduiken. Men dient dus hoogst noodzakelijk een maximum van kannen te bepalen, bij voorbeeld drie honderd. De heer Hubrecht. Ik zou ook wel een maximum van het getal kan nen willen hebben opgegeven. De heer Buys. Ik appuyeer zeer dat denkbeeld en zou dus, na hetgeen door den heer van Wensen is opgemerkt, het getal vaten van drie op twee willen hebben gebragt. De heer van der Hoeven. Ik wilde ook zeggendat het woord oor spronkelijk fust ons niet veel verder brengen zou. Het kan toch zijn, dat men met een fust van 300 kan te doen hadzoodat het wel degelijk van belang is het getal kannen op te geven. En dan is het zeker wenschelijk, hoe minder hoe liever voorhanden te hebben. De heer Goudsmit. Ik vereenig mij volkomen met hetgeen door den heer van der Hoeven is in het raidden gebragt. Immers als men spreekt van oorspronkelijk fust, zal men afhankelijk zijn van de inzigten en han delingen van den verkooper. De heer Hartevelt. Naar mijn begrip hangt alles daarvan af, hoeveel de groothandelaar gemeenlijk benoodigd heeftvooral op marktdagen. Ben ik wel geinformeerddan moet Stokhuyzen b. v. wel meer dan 300 kan op eenen marktdag slijten. Is het niet der moeite waardig dit eerst te on derzoeken? Wat omtrent het fust is gezegd, beaam ik volkomen; er zijn fusten in den handel die meer dan 160 kan bevatten; ben ik wel onder- rigt, dan zijn er zelfs van 400 a 500 kannen inhoud. De beer Krantz. Bezwaar is zeer goed te voorkomen. Een winkelier kan twee a driemaal daags zijn voorraad aanvullen. De heer Hartevelt, Op marktdagen kan hij dat niet. Men is dan geborneerd in zijn tijd. De schuiten vertrekken op gezette uren. Wij moeten weten, hoeveel de kleinhandel dagelijks, dooreen genomen, slijt. Wij willen den handel niet geheel dooden. Wij wenschen alleen gevaar te voorkomen. Ik voor mij ken het benoodigde quantum niet, maar acht het van belang, zich daarvan vooreerst te vergewissen. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat inderdaad beperking noodzakelijk is, en door de zucht tot zelfbehoud genoegzaam geregtvaardigd wordt. De beperking tot twee a drie vaten is, ja, eene belemmering in het vertier maar als men daartegen overstelt het ontzettende gevaardat men moet trachten te voorkomenzoo is dat offer niet te groot. De heer Meerburg. Wat de heer Hartevelt daar gezegd heeft, acht ik volkomen juist; maar als men den handelaar vraagt, zal deze waar schijnlijk eene groote hoeveelheid opgeven. Wat echter 's avonds betreft, kan die niet zoo groot zijn. De heer Hubrecht. Ik heb ook van de handelaren gehoorddat velen het petroleum in vaten aan de marktschippers afleverenen het dus vooral hierop ahnkomt dat de bergplaats gemakkelijk toegankelijk zij. De heer van Wensen. Ik heb van eenen winkelier gehoord, dat hij in de stad wel 400 kan per dag slijt. De heer de Moen. Ik ben voor het voorstel van den heer Buys, om slechts twee vaten toe te laten; maar daarbij zou dan moeten gevoegd worden, dat die te zamen 300 kan mogen bevatten. De Voorzitter. Ieder zal het wel toestemmendat dan de bepaling van drie vaten a 100 kan niet kan blijven bestaan. De heer Cock. Zou het niet beter zijn het getal fusten weg te laten en dat der kannen alleen te bepalen? De Voorzitter. Zou het niet eene vreemde berekening zijnin een pakhuis van kannen te spreken? De heer Goudsmit. Zou het niet beter zijn de vaten geheel weg te laten, en zich te bepalen tot kannen? De heer van der Hoeven. Die bedenking is reeds door den heer Cock gemaakt. Wij behoeven geen vaten te melden. Het is toch de bedoeling geene grootere hoeveelheid dan 300 kan toe te laten. De heer Hartevelt. Men neemt hier het woord «vaten" verkeerd op. De inhoudsmaat van een ned. vat is 100 ned. kannen, en in den handel is het genoeg van 1 vat of van zoo veel vaten te sprekenom te weten dat men daarmede 100 of zoo veel maal 100 ned. kannen aangeeft. De heer Goudsmit. Eeden te meer om het hier weg te laten. De Voorzitter. Dan zou ook het denkbeeld van den heer van Outeren om van oorspronkelijk fust te spreken, moeten vervallen. De heer van der Hoeven. Jadat moet zeker vervallendaarals men van fust spreekt, dat wel grooter zoude kunnen zijn dan men bedoelt. Is het niet beter alleen van kannen te spreken? De heer van Heukelom. Is dan 300 kan niet veel te weinig? De heer de Fremery. Ik ben het volkomen eens met den heer van Heukelom. Immers als een fust 320 kan inhieldzou de opslag reeds ver boden zijn. De Voorzitter. Het amendement van den heer Cock strekte om de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 4