De heer Stoffels. Ik geloof, dat wij den heer van Puttkammer dank baar moeten zijn, dat hij die zaak voor zijne kosten wil aanleggen, 't Zal tot verlraaijing en verbetering bij het inkomen der stad dienen. Wat het denkbeeld betreft om den grond precario uit te gevendaar ben ik wel niet tegenmaar ik moet vragen, of het wel noodzakelijk is; want de ge- heele grond is reeds aan den heer van Puttkammer precario en persoonlijk uitgegeven. Het is alleen aan hem, niet aan zijne opvolgers uitgegeven. Dus regelt de zaak zich zelve. De heer de Moen. Om den vorm kan het geen kwaad, dat er die voorwaarde bij komt; maar de noodzakelijkheid zie ik er niet van in. Waar voor zou de gemeente dat plekje grond toch immer noodig hebben? De heer Krantz. Wanneer de brug herstelling behoeftzal het geheel eene verandering ondergaanen dan zou dat plekje grond groote waarde hebben. De heer de Moen. Als de grond aan den heer van Puttkammer ge durende zijn leven is uitgegeven, kan er nooit eene goede verandering ge maakt wordenof het stukje grond moet er bij genomen worden. De heer Meerburg. Als de grond den adressant gedurende zijn leven is gegeven, dan maak ik er geen voorstel van, maar moet er in berusten. De heer de Fremery. Ik geloof, dat iedere vergunning, die gegeven wordt tegen eene bepaalde recognitieten allen tijde kan worden opgezegd. De Voorzitter. Dat hangt van de conditiën af. Maar het geldt hier eene persoonlijke uitgifte. De heer de Fremery. Het geldt hier toch eene jaarlijksche recognitie tegen 60 cents, die volgens mijne meening, zooals ik reeds gezegd heb, ten allen tijde kan opgezegd worden. De heer Hubrecht. Als de heer van Puttkammer de stad mogt verla ten, of onverhoopt mogt komen te overlijden, dan komt de geheele grond met het aangevraagde stukje aan de stad terug. De conclusie van het rapport, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met algemeene stemmen aangenomen. IX. Adres van de wed. Ds. C. B. Bentfort van Valkenburg om ver gunning tot het leggen van eene brug over de sloot buiten de voormalige Witte-poort. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricagehet leggen van de brug toe te staanmits onder toezigt van den gemeente-architect, en betalende de kosten van het herstellen van den gemetselden wal voor het inbrengen der brugleggers en het inkorten enz. der ketting-baliesalsmede het regt van 1 's jaars bepaald bij art. 3. n#. 35 van het tarief, vastgesteld 5 Maart 1857. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Alvorens tot de behandeling der verordening nopens de bewaring enz. van petroleum over te gaanwenschte ik wel een voorstel te doen, om ons namelijk tot de hooge regering te wenden met het ver zoek de veemarkt voor schapen en lammeren weer hier te mogen houden. Zoo als bekend is, is met Maart die markt opgeheven binnen de lijn van afsluiting. Wij vreezen, dat wij door dien maatregel zeer benadeeld zullen worden. Met afwijking van het reglement van orde, zou ik de vergadering wel in overweging geven te besluiten om ons tot de hooge regering te wendenten einde die openstelling der schapen- en lamraerenmarkt te bewer ken. Het is eenigzins vreemd, dat binnen de lijn van afsluiting het ver voer van schapen niet verboden is, en toch de markten voor dat vee ge schorst worden. De heer Cock. Mag ik vragenof dat verzoek zou strekken tot herstel van de volledige veemarkt? De Voorzitter. Neen, alleen van de schapen- en lammerenmarkt. De heer Cock. Dan kan ik er mij mede vereenigen. Wordt besloten zich ten voorschreven einde bij adres te wenden tot de hooge regering. De heer van der Hoeven. Is daarvan reeds een concept-adres ontworpen? De Voorzitter. Neen, wij hadden eerst heden morgen het besluit ge nomen om dit voorstel aan de vergadering te doen. Ik wilde nu vragen of de Baad eene commissie wenscht te benoemen tot het ontwerpen van een adres, of dat men de zaak verder geheel aan Burgemeester en Wet houders wil overlaten. Wordt besloten Burgemeester en Wethouders te magtigen tot het namens den Baad indienen van een adres. Op het daartoe te kennen gegeven verlangenwordt nog vooraf aan den heer Hartevelt het woord verleend. De heer Hartevelt. Van eene geachte zijde daartoe aangezochtmijn heer de Voorzitter, wilde ik u vragen, of er iets nader bekend is omtrent eene op te rigten schietbaan, en hoe ver die zaak thans gevorderd is. De Voorzitter. De vergadering zal zich herinneren, dat bij de behan deling der begrooting het voorstel gedaan is om eene schietbaan in fe rig ten doch dat het voorstel door de meerderheid verworpen is. Wel is het prin cipe aangenomen, dat de Baad genegen zou zijn tot eene geldelijke bijdrage, maar niet om de schietbaan op kosten der gemeente in te rigten. Burge meester en Wethouders hebben nader, bij de oprigting van scherpschut- tersvereenigingenbegrepen, dat het zaak was zich tot het hooger bestuur te wenden met de vraag, of het genegen zou zijn zoodanige schietbaan op 's rijks kosten alhier in te rigtenals wanneer het gemeentebestuur hoogst waarschijnlijk wel genegen zou bevonden worden om daartoe uit de gemeentekas zekere som als bijdrage in de kosten te verstrekken. Wij hebben daarop echter voor alsnog geen berigt ontvangen. Wij hebben ons daarop ander maal tot de regering gewend, ten einde op ons verzoek nader aan te drin gen en alzoo spoedig in het bezit van eene schietbaan te geraken. Dat is al wat ik omtrent deze aangelegenheid voor het oogenblik kan mededeelen. De heer Hartevelt. Ik dank u voor de gedane mededeelingenmijnheer de Voorzitter, en hoop dat de regering spoedig antwoord geven zal. X. Concept-verordening omtrent de bewaring en den verkoop van bron olie (petroleum). De Voorzitter opent hierover de beraadslaging, voor zooveel de algemeene strekking aangaat. De heer van Wensen. Het komt mij voor, dat de verordening, zoo als zij is opgesteld, al te belemmerend voor den handel zijn zal, daar het aantal vaten met petroleumdie men te gelijk mag voorhanden heb ben, zich tot slechts drie bepaalt; terwijl ik weet, dat er winkeliers zijn, die tien vaten en meer op enkele dagen uitslaan. Ik vrees dus, dat die beperkende bepaling tot groote belemmering zal aanleiding geven. De Voorzitter. Ik geef het toe; maar de commissie is van de mee ning uitgegaandat door dien toestand een andere is geborenzoodat men naar andere middelen zal moeten omzien om het petroleum te bewaren. Het zal de vraag zijnof dat van particulieren of van de gemeente behoort uit te gaan. De heer van Wensen. Ik zou dan willen vragen, of die plaatsen voor pakhuizen buiten de stad zullen aangewezen worden. De Voorzitter. Als hoofd der policie heb ik mijne vrees aan de Commissie van Fabricage te kennen gegeven voor mogelijke gevaren bij de aanzienlijke voorraden petroleum, die alhier aanwezig zijn, en de vraag gedaanof zij daarvoor eene geschikte plaats kon aanwijzenhetzij dat men van wege de particulierenhetzij dat men van wege de gemeente bewaar plaatsen wilde oprigten. Toen zijn door de Commissie daartoe twee plaatsen aangewezenalshet Galgeveld buiten de Morschpoort en het eiland buiten de Zijlpoort aan de Spanjaardsbrug, Nu zijn er van particulieren nog geene aanvragen ingekomen. Ik heb echter gehoorddatenkele handelaren bereid zijn tot de zaak mede te werken. De heer van Wensen. Ik geloof, dat het best was, als bewaarplaats aan te wijzen den grond aan de Naakte Sluisomdat de schepen die van Botterdam komen aldaar het gevoegelijkst kunnen uitladen, terwijl de hoofdaanvoer van daar geschiedt. De Voorzitter. Door de Commissie van Fabricage wordt die plaats als niet geschikt geoordeeld, als zijnde nog te veel binnen de kom der gemeente. De heer van Outeren. De algemeene strekking dezer verordening is reeds besproken bij de behandeling van het ontwerp der policie-verordening, in de sectiën. En na deten gevolge daarvanin deze verordening aange- bragte wijzigingen, is er alleen verschil overgebleven over den voorraad petroleum, die in de bewaarplaatsen mag voorhanden zijn, hetgeen alzoo een punt van discussie zal zijn in deze vergadering. Nog eene wijziging is in dit ontwerp opgenomennamelijk het verbod van ongezuiverd petro leum voorhanden te hebben. De commissie heeft gemeenddat de handel daarin moest worden verboden, in de eerste plaats, omdat daardoor niet kan geacht worden veel belemmering aan de nijverheid te worden toege- bragt, daar het zeer schaars gebeurt, dat ongezuiverd petroleum hier wordt aangevoerd; maar ten andere, omdat, mogt men in het vervolg ook daarin handel willen drijvende ondervinding geleerd heeft dat zelfs eene kleine voorraad van die ongezuiverde olie al ligt aanleiding tot brand zou kunnen geven. De commissie heeft voorts gemeenddatvermitsvolgens de jurisprudentie van den Hoogen Baad, bewaarplaatsen die opgerigt zijn vóór het koninklijk besluit van 29 April 1864, niet vallen in de verbodsbepa ling van dat besluit, men zich moest bepalen met de hoeveelheid, die be waard wordt, te beperken. Wij kunnen op geene andere wijze tegen het gevaar van die bewaarplaatsen waken, maar beter was het en wenschelijk, dat de regering eene wet vaststelde, die de zaak voor goed regelde. Be lemmerend zal de verordening zeker zijn, maar in het algemeen belang zal men er zich aan moeten onderwerpen. En als die belemmering werkelijk blijken mogt te groot te zijn, dan zal de handelaar wel zelf maatregelen nemen om zijn bedrijf, buiten de kom der gemeente, te kunnen uitbrei den. Mijns insziens is het buiten den werkkring van een stedelijk bestuur in het bouwen van eene bewaarplaats voor petroleum te voorzien. En het zou niet genoeg zijn zoodanig entrepot te bouwenmaar het bestuur zou dit dan ook moeten blijven beheeren, en dit zou eene omslagtige zaak zijn. Voor veilige bewaarplaatsen heeft de handelaar zelf te zorgen. Het eenige zou zijn, dat de gemeente een geschikt terrein afstond; maar meer kan van haar niet gevergd worden. De heer van Heukelom. Het komt mij voor, dat de quantiteit, die geoorloofd is, wel wat te gering is, en dat men daardoor later er toe komen zou om er de hand mede te ligten. Men had dan geen effect van de zaak. De heer Hubrecht. De Commissie van Fabricage heeft in haar rap port aan den Burgemeester den vestwal over de Naakte Sluis tusschen den Vliet en de Cellebroersgrachtals naar haar oordeel ondoelmatig, ontraden. Ook zoude daardoor het verder bebouwen onmogelijk worden. De grond tegenover de Spanjaardsbrug was daartoe beter geschikt. De heer van Wensen. Ik geloof, dat aan de overzijde dier brug geen bezwaar zou bestaan tot aanwijzing eener geschikte bewaarplaats. De heer Buys. Ik kan mij met de algemeene strekking van deze ver ordening volkomen vereenigenwant er bestaat inderdaad dringende behoefte aan eene regeling als thans wordt voorgesteld. Intusschen wensch ik in verband met de algemeene beschouwingen aan de Commissie, welke de ver ordening opstelde, eene vraag te doen. Het verbod om bewaarplaatsen van petroleum op te rigtenzonder goedkeuring van het plaatselijk bestuursteunt op het koninklijk besluit van 29 April 1864 en geldt dus niet voor de bewaarplaatsen welke vóór dien tijd tot stand kwamen. Deze, ofschoon zonder magtiging gevestigdkunnen ook volgens de jurisprudentie van den Hoogen Baad blijven bestaan, omdat aan het koninklijk besluit geen terug werkende kracht mag worden toegekend. Nu zou ik willen vragen of men bepaald weet, welk gebruik van die vroegere vrijheid gemaakt werd, en waar de bewaarplaatsen gelegen zijn, welke van vóór 29 April 1864 dag- teekenen. Immers ook op die andere bewaarplaatsen is de tegenwoordige verordening van toepassingen om te wetenof die dan behoorlijk wordt nageleefd, dient men juist te weten, waar zij gelegen zijn. Bestaat te dezen aanzien geen volkomen zekerheid, dan zou het, dunkt mij, goed zijn, even als te Amsterdam, in de verordening te schrijven, dat ieder gebruiker van eene bewaarplaats van petroleum verpligt is binnen veertien dagen na afkon diging der verordening daarvan opgave te doen aan het plaatselijk bestuur. De policie zal in dat geval juist weten, welke gebouwen zij te surveille ren heeft. De heer van Outeren. Ik heb niets tegen die bijvoeging,, daar het nu niet uitgemaakt is, waar die bewaarplaatsen gevestigd zijn. Maar zeker is het, dat vóór 29 April 1864 bewaarplaatsen zijn aangelegd, die op groote schaal zijn ingerigt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2