sproken iszie ik overigens niet invan de eene evenmin dan van de andere voordragt. Wat den aanslag zeiven betreft, hetzij dat men neme ambts halve aanslageigen aangiftehet nu voorgesteldeof dat van den heer Scheltemade hoofdsomdie de belastingschuldige zal te betalen hebben zal bij geen dezer belangrijk verschil maken; het nazien der bestaande kohieren, en ondervinding in deze, is het waarop dit mijn oordeel berust. De heer Cock. Ik vvensch ook de motieven op te gevendie mij voor het concept zullen doen stemmenniettegenstaande ik de grondslagen waarop deze voorgestelde belasting rust, als hoogst onbillijk en ongelijk matig drukkend beschouw. Ik ken namelijk aan dit raadsbesluit geen ander karakter toe, dan dat van een zuiver tijdelijken maatregel. Ik beschouw het eenvoudig als een credietwet. De dienst toch kan, in afwachting van een nieuw belastingstelsel, niet stilstaan; geld moet er wezen en ik meen geen regt te hebben door mijne afstemming stremming in de dienst te brengen. Welnu, om daarin te voorzien stem ik er voor één jaar nog in toe het bestaande te handhaven, met bijvoeging van een zoogenaamden factor, doch ook niet voor langer. Dit is de reden dat ik voor zal stem men, niettegenstaande ik de zaak op zich zelve hoogelijk afkeur, als zijnde, wegens den grondslag deuren en vensters en haardstedeneene belasting op lucht, licht en verwarming. Ik ontveins echter niet dat de factor, al moge hijzoo als teregt door den heer Scheltema is aangemerktniet in staat zijn eene zaakdie in grondbeginsel niet deugtte verbeterenen al moge hij dikwijls het kwaad juist vermenigvuldigen, toch wel eene enkele ver betering aanbrengt. Ik heb hier bepaald op het oog het bezwaar, dat ik tegen de bestaande belasting haden dat daarin bestonddat de meer- gegoede standen ik versta daardoor die klassen waartoe bij voorbeeld de leden van den Eaad behooren mijns inziens veel te weinig betaalden. Door den nu bijgevoegden vrij sterk opklimmenden factor zullen die per sonen heel wat meer, en de stuk of wat rijken wel het dubbel van vroeger betalen. Ik herhaal, ik meen daarom niet dat de factor eene totale gene zing zal aanbrengen; ik wijs alleen op eene kleine verzachting. De Voorzitter. Ik wenschte nog even op het derde punt te antwoor den, dat namelijk de som te hoog zou zijn en gevonden moest worden uit de opbrengst van de gasfabriek. De heer Scheltema heeft dienaangaande uit het oog verloren, dat uit de som van f 45000 reeds voor een gedeelte gedisponeerd is voor het volgend jaar, en van die som gedurende vier jaren telkens ƒ11000 zal strekken tot dekking van hetgeen wij vroeger te veel hebben ontvangen. De heer Scheltema. Door den heer Stoffels is gezegd, dat door Bur gemeester en Wethouders bij de intrekking van hun voorstel in de vorige vergadering was voorgesteld, dat het vorige stelsel weder voor dit jaar zou worden ingevoerd, alleen met bijvoeging van een factor. Ik heb nagezien, wat er toen gesproken is. Daaruit blijkt dat de vergadering alleen berust heeft in de door Burgemeester en Wethouders gedane mededeeling van de intrekking van hun ontwerpover een ander ontwerp is niet gesproken en ik lees zelfs in het verslag dat de heer Goudsmit, die thans niet in ons midden is, heeft aangemerkt, op eene vraag van den voorzitterdat ons geen voorstel gedaan is en wij alleen te berusten hadden in de gedane mededeeling. Wat den brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreftdeze heeft speciaal de Amsterdamsche directe belasting op het oog gehad. En in de Amsterdamsche belasting zijn deuren, vensters en haardsteden niet als grondslagen opgenomen. Dat het resultaat tusschen de Amsterdamsche belastingen en die volgens dit ontwerp weinig verschilt, en dat wegla ting van deuren, vensters en haardsteden weinig verandering in den aan slag zal te weeg brengen, kan ik volstrekt niet toegeven. Ik geloof dat, als men die weglaat en men verhoogt b. v. huurwaardemen dan wel de gelijk een aanmerkelijk verschil bij vele aanslagen zal krijgen en de aansla gen veel billijker zullen zijn. Wanneer reeds als grondslag genomen is de huurwaarde van het huisdat is van het geheele ensembledan mag bij eene belasting van het vermoedelijk inkomen niet bovendien in aanmerking komen of het huis veel deuren of vensters heeft. De toevoe ging van deuren en vensters maakt dien maatstaf niet beter, wel slechter. Naar aanleiding van hetgeen de heer Cock heeft aangevoerd, dat deze be lasting slechts van tijdelijken aard is, als zoude er du3 geen tijd geweest zijn om iets beters te makenen dat wij daarom dit ontwerp zouden moeten aannemenmoet ik zeggen dat dit voor mij geene geldige reden is om dit ontwerp aan te nemen. Het is nu bijna twee maanden geleden dat Burge meester en Wethouders hun vorig ontwerp hebben ingetrokken en in twee maal vierentwintig uren zoude dit ontwerp zoo gewijzigd kunnen worden dat aan vele bezwaren was te gemoet gekomen. Wat de aanmerking van den Burgemeester betreft, dat de som van de gasfabriek door mij te groot is genomen, en dat ik uit het oog zou hebben verloren wat de strekking van het besluit van de vorige vergadering wasik kan dat niet toestemmen. Dat besluit betrof alleen de winst over 1866over die winst is toen beschikt en tevens is mij gebleken dat wijwat betreft de som waarop de winst van de gasfabriek op de begrooting geraamd moet wordenons alleen houden moe ten aan de voorschriften voor de begrootingvermeld in het Provinciaal blad van Zuid-Holland. Volgens die voorschriften moet onder de inkomsten genomen worden de geheele winst van de gasfabriekzoo als die geraamd kan worden, en dit doen wij niet. Ik geloof dat al mijne medeleden mij zullen toestemmen dat de winst over dit jaar geraamd kan worden op ruim f 40000, en toch staat op de begrooting slechts 25000. De heer Stoffels. Ik zal niet andermaal over de zaak zelve spreken; maar ik wensch nog alleen op te merkendat de Baad wel degelijk gebon den is door eene gelijke missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan deze vergaderingeven als aan die te Amsterdamgerigten waarbij is te kennen gegevendatals er een factor bij gesteld werdde Minister geen bezwaar hebben zou de goedkeuring aan den Koning voor te dragen. De heer Scheltema. Dat ziet bepaaldelijk op de belasting te Amsterdam en niet op die te Ley den. Het staat duidelijk in den brief. De Voorzitter. Ik moet alleen tot regtvaardiging van Burgemeester en Wethouders zeggendat zij van het principe zijn uitgegaan om zoo min mogelijk verandering te brengen in het bestaande, daar zij er in de verste verte niet aan denken deze belasting te bestendigen. Dat is de reden geweest dat zij dezelfde grondslagen der personele belasting gehouden hebbenen zulks om niet het denkbeeld te geven, dat het eene verordening zou zijn, die langer dan een jaar zou werken. De heer Buys. Ik verkeer ten deze onder dezelfde omstandigheden als eenige vorige sprekers: alleen door nood gedrongen en omdat voor het oogenblik niets beters te verkrijgen is, zou ik mijne stem kunnen geven aan eene belasting van welker ondeugdelijkheid ik overtuigd ben. Het is inderdaad opmerkelijk, dat de langdurige beraadslagingen van het vorige jaar, over een nieuw belastingstelsel, ten slotte daartoe zullen hebben ge leid dat van de drie plannen, waarover toen gehandeld werd, eindelijk dat geen tot stand komt, hetwelk men vrij algemeen, en ik geloof teregt, voor het slechtste hield. Ik zal nu al mijne grieven tegen dat plan niet op sommen maar moet toch een oogenblik stilstaan bij twee hoofdbezwaren het een van juridischen en het ander van eeonomischen aard. Wat betreft het juridieke punt, zoo deel ik wel eenigzins in het gevoelen van den heer Scheltema, dat de aanhangige verordening weinig overeenstemt met den geest van de gemeentewet. Opdat het getal opcenten op het personeel niet zoude klimmen boven het bepaalde maximum verbiedt die wet als grondslag voor de eigen plaatselijke directe belasting uitsluitend dezelfde grondslagen te nemen als die voor het personeel gelden en toch doet men hier niet anders zoodat het maximum van opcenten feitelijk verre wordt overschreden. Ik ben het volmaakt eens, dat, al3 men de hoofdsom van het personeel, stel f 200, met 40 vermenigvuldigt en dan van die 8000 vier pereent gaat vorderenmen eenvoudig langs een omweg ongeveer 160 opeenten beft. Nu weet ik wel, dat dergelijke opvatting van de gemeentewet met de zienswijze van den tegenwoordigen Minister van Binnenlandsche Zaken overeenstemt, maar het blijft de vraag, of men die zienswijze mag volgen, als men van hare juistheid niet overtuigd is. Maar afgescheiden van dit juridisch bezwaar acht ik het bedenkelijk ongeveer alle belastingen op een zelfden grondslag te bouwen, althans daar waar die belastingen, zoo als hier, hoog moeten worden opgevoerd. Elke grondslag, ook de beste, is een gebrekkige, voor vele personen een valsche maatstaf, en daarom kan het goed zijn de gebre ken van de eene belasting door de gebreken van eene andere althans te temperen. Wie door deze heffing te veel gedrukt mogt wordenwordt alligt bevoordeeld door eene andere. Hierin lag, dunkt mij, zelfs de goede zijde van de accijnsen, dat zij, veelal eenzijdig drukkende, dikwijls aan de eenzij digheid van andere belastingen te gemoet kwamen. Ik vrees dat tegenwoor dig op deze overweging te weinig wordt gelet; wij bouwen veelal op éen grondslagals ware die een volmaakt juiste maatstaf voor allen. De rijks personele belasting wordt eerst verhoogd met 75 en nu nog eens door deze verordening met 150 a 200 opcenten, althans voor velen. Het is alzoo voor de belastingschuldigen personeel, en nog eens personeel, en altijd per soneel. Om al deze redenen acht ik het hoogst wenschelijkdat overeen komstig uwe toezegging, mijnheer de Voorzitterdeze verordening niet lan ger werke dan één jaar, en dat alzoo Burgemeester en Wethouders er in slagen spoedig een nieuw belastingstelsel te ontwerpenopdat de Baad in de gelegenheid zij vóór het einde van het jaar de zaak af te doen. De heer van der Hoeven. Ik ben wat laat in de vergadering gekomen en ben daardoor niet in staat geweest te vernemen hetgeen door vorige spre kers is gezegd. Ik heb intusschen met genoegen vernomen wat door den heer Scheltema is in het midden gebragt, waarvan ik echter alleen het slot heb gehoord. Ik meen, dat hij volkomen gelijk heeft, als hij zegt, dat de hier voorgestelde grondslag ongelijkmatig is; en dan moet natuurlijk die ongelijkmatigheid bij vermenigvuldiging nog grooter worden. Dat punt is niet beantwoord. Maar ik ben vooral daarom niet tegen het ontwerpdaar ik wel degelijk meen, dat het plan is om den maatregel alleen voor dit jaar te doen werkenen dat wij dus behouden zouden het stelsel van verleden jaar. Derhalve 'al wat verkeerds mogt zijn in dit stelsel, is eene reden te meer om het in het volgend jaar niet te hebben. Kon er echter reeds nu eene bepaling worden opgenomenten einde ook hen te treffendie op ka mers wonen, ik zou mij daarmede wel vereenigen. De heer Meerburg. Ik zal mij met dit concept vereenigen om dezelfde reden als de heer Cock, daar het slechts een tijdelijken maatregel geldt. Evenwel vereenig ik mij met de meening van den heer Scheltemanamelijk dat de belasting op deuren en vensters niet gelijk draagt. Ik zal tot voorbeeld my zeiven noemen. Doordien ik in een hoekhuis woonben ik in dien grondslag hoog aangeslagen. Met het voorstel om ook hen aan te slaan die op kamers wonen, kan ik mij geheel vereenigen. De heer Hartevelt. Ik wenschte met enkele woorden te motiveren, waarom ik tegen dit ontwerp van belasting zal stemmen. Ik heb of liever ik had, drie hoofdbezwaren: 1°. dat deze belasting hoogst ongelijkmatig drukt; 2°. dat die in strijd is met de gemeenteweten 3°. dat er niet tevens door worden getroffen zij die op kamers wonen; wat dit laatste punt betreft, hoorde ik met genoegen, dat er bij Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaatom dien aanslag te doen plaats hebben. Ik zal tegen dit belas tingplan stemmenomdat het zoo ongelijkmatig drukt. Herinneren zich de leden dezer vergadering niet, wat er in de sectiën gesproken is, naar aan leiding van een staat, getrokken uit de kohieren, en waaruit duidelijk bleek dat mensehen wier inkomen op verre na niet met elkander overeen komt, op gelijke lijn worden geplaatst? Een 20 a 30 tal voorbeelden, den eenen belastingschuldige met den ander vergelekendeed ons allen het schreeuwend onregtvaardige in het oog vallenen nu zoude ik medewerken tot het bestendigen dier onbillijkheid, dier onregtvaardigheid voor dit loopende jaar (indien het waar is, dat het slechts naar dit jaar zijn zal), nu die nog grooter worden zal, door de toevoeging van den factor van vermenigvuldi ging? Dat het in strijd is met de gemeentewet is voor mij overtuigend bewezen; want hier zijn geen andere grondslagen, dan die der rijks personele belastingmen heeftdoor dit ontwerp van belasting aan te nemenzoo veel meerdere opcenten en niet anders. Het tegenwoordige ministerie moge ons de faculteit hebben gelaten, als nieuwen grondslag spionnetjes, of een factor of iets van dien aard er bij te voegen, een ander ministerie zal ons be wijzen dat dit niet de bedoeling der gemeentewet isen wij daarmede in strijd handelen; de ondervinding, opgedaan met beschikking over het volle 4/5 van de rijks-personele belasting, is ons nog versch in het geheugen. De heer Tieleman. Ik ben met het voornemen naar deze vergadering gegaan om vóór het concept te stemmenofschoon ik deelde in al de bezwaren die thans door onderscheidene sprekers er tegen zijn ingebragt. Ik ben door de discussiën in dit voornemen niet veranderdomdat ik mij overtuigd houddat het slechts voor dit jaar zal dienen. Het doet mij genoegen dat er in het bestaande niet meer veranderingen zijn gemaakt dan die onvermijdelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2