De heer du Rieu. Men meent, dat er eene vacature bestaat. Maar daar er drie leden uit den Gemeenteraad in de Commissie zitting hebben zou ik zeggen, dat er geene vacature bestaat. De heer Goudsmit. De heer du Eieu gaat van de onderstelling uit, dat de grondslag van de zamenstelling der Commissie altijd moet zijn drie leden uit den Gemeenteraad en drie leden uit de burgerij. Ik ben dat volstrekt niet eens. Er is nu eene vacature in de Commissie, die aangevuld moet worden. De verordening schrijft dien regel volstrekt niet voor; ergo men kan benoemen wien men wil. De Voorzitter. Wij dachten danl ook eerst tot de benoeming over te gaan en later tot eene wijziging der verordening, als dit noodig mogt wor den bevonden. De heer Stoffels. Als gij nu een voorstel doet, mijnheer de Voorzit ter, zal het dan zijn om nu tot de benoeming over te gaan? Zoo ja, dan zou het moeten zijn een lid in de plaats van den heer Krantz, die zitting had in de Commissie als lid van den Gemeenteraad. Intusschen zou men volgens de wet de zaak nu kunnen laten zoo als zij isen kunnen over gaan tot de benoeming van een lid uit de burgerij. Is deze vergadering daar wel op voorbereid? De heer Goudsmit. Ik zou van geen burgerij willen gesproken hebben. De verordening zwijgt er over. Maar nu hebben Burgemeester en Wet houders, naar het mij voorkomt, gedwaald, gedwaald te goeder trouw door te anticiperen op die meeningdat er bepaald drie leden uit den Eaad en drie uit de ingezetenen in de Commissie moesten zijn. Men heeft altijd regt uit de ingezetenen eene keuze te doen. De heer van Outeren. Wij zijn bij het oproepingsbillet bepaald ge convoceerd om een lid in de Commissie te benoemen uit den Gemeenteraad. Ik heb daardoor niet nagedacht over eene keus uit de ingezetenen en ik mag met grond veronderstellen dat geen ander raadslid dit zal hebben ge daan. Ik zou er dus uit dat oogpunt tegen zijn om nu tot de benoeming over te gaan. De heer Meerburg. Ik ben van hetzelfde gevoelen. De heer van Heukelom. Het zou mij leed doen, als wij de vrijheid, die ons in deze gegeven is, gingen beperken, door eene wijziging te ma ken in de verordening. De Voorzitter. Ik geloof, dat het rationeelst zou zijn tot de benoe ming over te gaanzonder van iets te spreken. En als dan later de nood zakelijkheid bleek van eene wijziging in de verordeningzou dit een punt van nadere behandeling kunnen uitmaken. De heer Hoog. Ik zou dan verzoekendat de woordenuit den Ge meenteraad wierden gebiffeerd. Anders sluit het een niet op het ander. De heer van der Hoeven. Als het sustenu van de heeren Hoog en Goudsmit doorgaat, kan de heer van Heukelom niet worden benoemd; deze is reeds lid der Commissie. Maar ik meende, dat er iets dergelijks plaats heeft als ten aanzien van het Gymnasiumbij hetwelk er namelijk eene voordragt wordt gedaan door Curatoren bij het ontstaan eener vacature. Zal men dat regt dan niet meer geven aan de Commissie De heer Hoog. Ik moet het aangevoerde door den heer van der Hoe ven tegenspreken met het oog op den tijdtoen ik tot lid van het collegie van Curatoren werd gekozen. Toen was er geen voordragt of aanbeveling; als lid van den Eaad werd mij de stemming op eens voorgelegdzonder eenige aanduidingwie de bedoelde persoon was. De heer van der Hoeven. Toen waart gij toch gekozen als lid uit den Eaad. De heer Goudsmit. De Commissie doet geene voordragt. De heer van der Hoeven. Ook geene aanbeveling? De heer Goudsmit. Ook dat niet. De heer van der Hoeven. Curatoren doen het wel. De Voorzitter. Ik zou thans voorstellen de woorden: uit den Gemeen teraad door te schrappen. De heer van Outeren. Daardoor is mijn bezwaar niet weggenomen. De leden zijn, ik moet dit met nadruk herhaleDopgeroepen tot het doen eener benoeming uit den Gemeenteraad; naar mijn oordeel kunnen wij heden niet overgaan tot de benoeming van een lid der Commissie buiten den Eaad. Ik verzoek alzoo dat mijn bezwaar aan de beslissing dezer ver gadering worde onderworpen. Dé héér Meerburg. Ik ben van hetzelfde gevoelen. De Voorzitter. Ik geef in overweging, indien niemand meer het woord verlangt, de debatten te sluiten. Mijn voorstel was tot de benoeming over te gaanhoe dan ook. Dat voorstel wordt verworpen met 16 tegen 8 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren: Goudsmit, Buys, Wttewaall, Tollens, Hoog, de Fremery, Stoffels en van Wensen. De Voorzitter. De benoeming zal alzoo moeten worden aangehouden; en nu zou het eerst in overweging dienen te komen de verordening te herzien. De heer Stoffels. Daar zou ik niet voor zijn. De wet spreekt zoo duidelijken onze verordening kan niet in tegenspraak zijn met de wet. Ik kan niet inzienWaarom de Eaad niet eene vrije benoeming zou kunnen doen. De wet laat ons hierin geheel vrij. Ik geloof, dat wij van die vrijheid in casu gebruik kunnen maken, zonder de verordening te herzien. Ik ben dus voor eene benoeming in de eerstvolgende vergadering. De Voorzitter. Ik wenschte de herziening ook daarom, omdat dan het bezwaar van verscheidene leden ware uit den weg geruimd. Mijn voor stel was de verordening te herzienten minste te overwegenin hoeverre dit wenschelijk ware. De heer Goudsmit. Ik zou daar niet voor zijn; daar zou nog al tijd mede heen gaan en er bestaat nog al noodzakelijkheid voor die benoeming. Maar bovendien, de heer Stoffels heeft teregt opgemerkt, dat, daar de wet die onderscheiding niet maakt, wij ook geenszins beperkt zijn in ons regt van vrije keuze. En of wij nu ook bepalendat wij tot leden der Com missie kunnen benoemen leden van den Eaad, mits de helft uit de burgers worde gekozen, het beteekent niets. In facto is het ook niet noodig; want de Eaad is toch bij magte het te doen, als hij het noodig acht. In geen geval acht ik het dus wenschelijk de verordening te herzien. Als de Eaad het dienstig acht eene keus te doen buiten zijn midden, kan hij het doen. De Voorzitter. Hoe is dan de Eaad er vroeger toe gekomen om te bepalendat bij de eerste benoeming drie leden uit den Gemeenteraad en drie uit de burgerij zouden worden gekozen? Men heeft dit dan toch, zou ik zeggen, als principe aangenomen. De heer Goudsmit. Men heeft het niet als principe aangenomen. Alleen is, als extraordinair geval, de voordragt geschied door Burgemeester en Wethouders. Maar de Eaad heeft zich over de wijze van benoeming nooit uitgelaten. Er bestaat ook geene groote reden voor. Er kunnen gevallen zijn, dat het nuttig is, dat een lid buiten den Eaad in de Commissie worde benoemd. Het kan omgekeerd wenschelijk worden geoordeeld, dat een lid uit den Eaad er toe worde aangewezen. De Eaad moet in ieder geval in zijne keus geheel vrij blijven. De Voorzitter. Als de Eaad die bedoeling dan werkelijk niet gehad heeft, trek ik mijn voorstel in, en geef ik in overweging in de volgende vergadering tot de benoeming over te gaan. Dienovereenkomstig wordt besloten. V. Benoeming van onderwijzeressen in de handwerken aan de openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden. a. Voor eene onderwijzeres der Ie klasse aan de scholen n#. 1 voor on- en voor minvermogenden warden voorgedragen Dirkje Engelbrecht, Anna Maria Felix, Wilhelmina Johanna Verhoeven. Met 17 stemmen wordt benoemd mejufvrouw D. Engelbrecht, zijnde 4 stemmen uitgebragt op Felix en 1 op Verhoeven, terwijl 2 briefjes in blanco waren gelaten. b. Voor eene onderwijzeres der le klasse aan de scholen n°. 2 voor on- en voor minvermogenden worden voorgedragen: Anna Maria Felix, Dirkje Engelbrecht, Adriana Visser. Met 20 stemmen wordt benoemd mejufvronw A. M. Felix, zijnde 4 briefjes in blanco gelaten, c. Voor eene onderwijzeres der 2e klasse aan de scholen n°. 1 voor on- en voor minvermogenden worden voorgedragen: Wilhelmina Johanna VerhoevenAdriana VisserDirkje Engelbrecht. Met 21 stemmen wordt benoemd mejufvrouw W. J. Verhoeven, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten. d. Voor eene onderwijzeres der 2e klasse aan de scholen n°. 2 voor on- en voor minvermogenden worden voorgedragenAdriana VisserWil helmina Johanna Verhoeven, Anna Maria Felix. Met 14 stemmen wordt benoemd mejufvrouw A. Visser, zijnde 2 stemmen uitgebragt op Felix, terwijl 8 briefjes in blanco waren gelaten. VI. Benoeming van twee leden in de Commissie van Financiën ad hoe ter opname van de rekening van de Kamer van koophandel, in de plaats van de heeren Krantz en du Eieu. Met II stemmen worden de heeren Driessen en Meerburg daartoe aan gewezen; zijnde verder uitgebragt op de heeren: Tieleman 5, Scheltema 4, Wttewaall, Hoog en ten Sande elk 3, Hartevelt 2 stemmen, Kneppelhout van Sterkenburg, van Wensen, Cock en Tollens elk 1 stem. De heeren Cock, Driessen en Meerburg laten zich de op hen uitge- bragte benoemingen welgevallen. VII. Voordragt tot wijziging der verordeningen op den bijstand aan en de jaarwedden van de hoofdonderwijzers enz. (Gemeenteblad n°s 15 en 16 vau 1866). Die voordragt is van den volgenden inhoud VERORDENING houdende wijziging der verordening van den 30»te" Junij 1866 (Gembl. n°. 15), bepalende den bijstand aan de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen te verleenen, op de open bare lagere scholen binnen de gemeente Leyden. De Eaad der gemeente Leyden Gelet op art. 18 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103); Besluit De Verordening van den 30 Junij 1866, bepalende den bijstand, aan de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen te verleenen op de openbare lagere scholen binnen de gemeente Leydenwordt gewijzigd als volgt Art. 3 op een na de laatste alinea wordt dus gelezen: »één of twee leeraren voor de wis- en natuurkunde." VERORDENING houdende wijziging der verordening van den 30en Junij 1866 (Gembl. n°. 16), bepalende de jaarwedden van de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressenvan de hulponderwijzers en hulponderwijzeressen, alsmede de toelagen voor de kweekelingen op de openbare lagere scholen binnen de gemeente Leyden. De Raad der gemeente Leyden Gelet op art. 19 en 69 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103), Besluit De Verordening van den 30 Junij 1866, bepalende de jaarwedden van de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressenvan de hulponderwijzers en hulponderwijzeressen, alsmede de toelagen voor de kweekelingen op de open bare scholen binnen de gemeente Leydenwordt gewijzigd als volgt «In art. 3,8e alinea, worden de jaarwedden der volgende leeraren dus gelezen Bij de afdeeling Aan den leeraar voor de wis- en natuurkunde f 800 of bijaldien deze betrekking aan twee leeraren wordt opgedragen aan dien voor de cijferkunst en de natuurkunde f 500 aan dien voor de plant en dierkunde f 300; aan dien voor de geschiedenis f 200.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2