Md; 17 tegen 2 stemmen wordt besloten de benoeming alsnog nan te houden, in afwachting eener nadere wijziging in de verordening. Tegen hebben gestemd de lieeren du Rieu en van Outeren. III. Benoeming van eene Vrouwe Regentesse van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis. l)e heeren Meerburg, van Outeren en Hoog worden door den Voorzitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De voordragt bevat de volgende namen: mevrouw Jeanne Everdina Snel len van Vollenhoven geboren Meijer, en mevrouw baronnesse L. van Heemstra, geboren van Cammingha. De uitslag der stemming is, dat met 17 stemmen benoemd wordt me vrouw J. E. Snellen van Vollenhoven, geb. Meijer, zijnde 2 stemmen uit- gebragt op mevrouw van Heemstra. IV. Benoeming van eene Vrouwe Regentesse van het R. C. Wees- en Oudeliedenhuis. De voordragt bevat de volgende namen: mevrouw Anna Cornelia Elisabeth Schmierechtgenoote van den heer Johannes Gerardus Carolus Schmier en mevrouw Josephine Elisabeth Borzoechtgenoote van den heer Do- minicus Antonius Schretlen. Met algemeene stemmen wordt henoemd mevrouw A. C. E. Schmier, geb. Schmier. V. Benoeming van leeraars aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs eerste klasse voor meisjes bij de eerste afdeeling, als: a. Leeraars voor de wis- en natuurkunde. De heer Cock. Zou ik hierover even het woord mogen verzoeken mijnheer de Voorzitter? Bij het raadsbesluit, waarbij de scholen geregeld zijn, van den 30 Junij 1866, is voor de school van jufvrouw Renssen één leeraar in de wis- en natuurkunde aangewezen. Nu zullen wij door deze benoemingen van twee personen, in plaats van één, zoo maar eenvoudig af wijken van die verordening, nog zoo onlangs gemaakt. Het is waar, die beide leeraren voor dit vak zullen dan het tractement van ƒ800 verdeelen. Maar dat neemt niet weg, dat die regeling in strijd is met de verordening. Ik heb dus bezwaar tegen den vorm. Maar ookwat de zaak zelve betreft heb ik bezwaren. Ik vrees tochdat eene dergelijke wijze van behandeling weer zal leiden tot uitbreiding dier school, die met der tijd noodzakelijk zal gepaard gaan met eene vrij aanzienlijke vermeerdering der onkosten. Toen er van den zomer, in de maand Junij, zulk eene waarlijk beduidende uit breiding aan deze meisjesschool door ons gegeven werdoordeelden wij dat één leeraar voor de wis- en natuurkunde genoeg was, en nu zullen wij er twee gaan benoemen. En geschiedde dit nu nog slechts voor dezen keer alleen, men zoude er over heen kunnen stappen; doch ik voorzie, dat wij wel genoodzaakt zullen zijn den toestand te doen voortduren. Verlaat één der benoemde twee heeren vroeger of later de stad, terwijl de andere blijft, dan zullen wij welwil men het onderwijs niet laten stilstaaneen tweeden moeten benoemen. Wij zullen zoodoende genoodzaakt zijnde dubbele waar neming te doen perpetueren. Daardoor zullen ongemerkt de kosten van dat onderwijs worden verhoogdin strijd met den geest en de letter der veror dening. Nu heb ik wel gehoord, dat de Commissie moeijelijkheid had om andere personen voor die leervakken te vinden, die daarin gelijktijdig zou den kunnen doceren; maar dit neemt niet weg, dat ik er bezwaar in blijf zien, om zoo maar in eens tot die benoemingen over te gaan, welke de verordening niet toelaat. Dit zijn mijne bezwaren, zoowel wat den vorm als wat de zaak zelve aangaat. Ik zal intusschen afwachten, of ik hierom trent uit de discussiën meer licht zal verkrijgen. De Voorzitter. Bij ons heeft de zaak niet dien indruk gemaakt. De heeren zullen gezien hebben, dat er moeijelijkheid bestond om de vereischte personen te vinden, die de noodige kunde in die verschillende leervakken in zich vereenigden. Maar in de splitsing der leervakken ligt nog niet het voornemen om aan de zaak uitbreiding te geven. Het onderwijs zal blij ven zoo als het is. Omdat wij nu geene personen vonden, die in beide vakken konden doceren, zoo geloof ik niet, dat het daarom noodig is al aanstonds eene wijziging in de verordening te brengen. Nog moet ik hier opmerken dat het woord «technische chemie" minder juist schijnt uit te drukken het onderwijs dat bedoeld is, namelijk de elementaire chemie. De heer Cock. De verordening spreekt bepaaldelijk van één leeraar. Ik vrees nu maar, ik herhaal het, dat wij door die dubbele benoeming de zaak in de toekomst perpetueren. De beide aanbevolene heeren zijn stu denten of candidaten in de philosophie aan deze hoogeschool; het is dus te verwachten, dat zij hier niet altoos zullen blijven wonen. Ook is het zeer onwaarschijnlijk, al moge het mogelijk zijn, dat beiden op hetzelfde oogenblik de stad zullen verlaten. Wat zullen wij dan doen, in geval van vertrek van den éénen? Zullen wij den anderen, die nu den tijd en de gelegenheid niet schijnt te hebben om de twee vakkeu te onderwijzenook zoo maar zijn ontslag geven? Neen, dat gaat niet. Wij zullen alsdan alweer een tweeden benoemen. Door den heer Burgemeester is nog opgemerkt, dat men door dat onderwijs in de «technische chemie" eigenlijk meer moest verstaan een elementair onderwijs in de chemie. Ook mij is hetzelfde na ingesteld onderzoek bij deskundigen gebleken. Het scheen mij toch vreemd toe, dat men de jonge dames wilde onderwijzen scheikunde, meer bepaal delijk met het oog op de toepassing daarvan op de industrie. Er moet hier dus gedacht worden aan een zeer elementair onderwijs, voor meisjes, van chemie toegepast op het dagelijksch leven. Voor dat onderwijs behoe ven dus waarlijk zulke zware eischen niet gesteld te worden, dat een candi- daat in de philosophie het niet zou kunnen geven. Ik meen dus, dat dat onderwijs, tegelijk met het ander, zeer goed door den eerst aanbevolene kan gegeven worden, die, zoo als wij vernomen hebben, zijn candidaats- examen in de philosophie met veel lof heeft afgelegd. Daarom dan ook acht ik het niet noodig, dat die post worde gesplitst. De heerrE Fremery. Wat mij betreft, meende ik dat deze regeling slechts als eene tijdelijke benoeming moest beschouwd worden, even als bij andere scholen het geval is, wanneer de hoofd-onderwijzer ontbreekt en een ander tijdelijk met de waarneming zijner betrekking belast wordt. Ik heb de zaak dus zoo opgevat, dat, bij instandhouding der verordening, het onder wijs in een deel van dit leervak tijdelijk aan een ander zou worden opge dragen. Het bezwaar om eene voordragt van één persoon te doenontstaat meer in den tijd, die voor de lessen gevorderd wordt, dan in de geldelijke belooning. Ik geloofdat geen van de beide voorgedragen docenten toe reikenden tijd kan vinden om dat onderwijs in zijn vollen omvang te ge ven. Ik zie er ook geen bezwaar voor het vervolg in; beide heeren weten dat (leze benoeming slechts tijdelijk is en, als later de gelegenheid zich voordoet, om het onderwijs aan één persoon op te dragendaartoe de voordragt zal gedaan worden. Het tractement, door den Raad toegekend, zal ook dan voldoende zijn in verhouding van den tijddie voor dit onder wijs zal worden geeischt. De heer Hartevelt. Ook ik deel voornamelijk het finaticiëel bezwaar voor de toekomst; ƒ800, voor een docent bestemd, zullen nu aan twee personen worden gegeven en wel ƒ500 en ƒ300; dit is schijnbaar zeer eenvoudig en kost de stad niet meer, dan primitief daarvoor is uitgetrokken maar nu verlaat een van die twee personen de stadof erlangt eene andere betrekking; waar dan den remplacant gevonden, die voor ƒ500 of voor 300 doen zalwat zijn voorganger deed En is het te veel gezegdals misschien binnen een paar jaren reeds tweemalen ƒ800 salaris zal worden toegekend? Ook wensch ik er op te wijzen, dat duidelijk en bepaald worde vastgesteld, hoevele uren les zal gegeven wordennog kort geleden bleek het ten aan zien van den heer de Vink, dat het noodzakelijk is, omtrent het getal uren van het te geven onderwijsbepaaldelijk overeen te komenwil men niet genoodzaakt zijn hooger salaris te gevenof onbillijkheid tc begaan. De Voorzitter. In de voordragt ismeen ikgesproken van zes a acht uren. Ik zou thans de voordragt in stemming willen brengen. De heer van der Hoeven. Ik zou meenendat de bedenking van den heer Cock geen ander resultaat zou hebbendan datals de verordening werd herzien, juist daardoor zou verkregen worden wat hij niet wenscht, de bepaling namelijk van twee docenten voor de vakken van wis- en natuur kunde. Wij zouden dus in de werkelijkheid doen wat hij bestrijdt, door de verordening te herzien. Ik voor mij ben overtuigd, dat die beide hee ren dat onderwijs wel zullen willen verdeelen. De heer Brongersma is door gebrek aan beschikbaren tijd verhinderd al die lessen te geven. Het is dus eene soort van schikking,die beide heeren daaromtrent onderling maken. Ik ben dienaangaande officieus geinformeerden ik kan eenigermate hunne geschiktheid beoordeeleii. Ik mag van die mededeeling dan ook gebruik maken om tot eene conclusie te komen. De voordragt, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt ver worpen met 11 tegen 8 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren Hoog, Hubrecht, Stoffels, van Wensen, van der Hoeven, du Rieu, Tollens en de Eremery. De Voorzitter. Na deze beslissing zal nu de verordening moeten wor den herzien. De heer Hubrecht. Of er zal één leeraar moeten worden voorgedragen. De heer van der Hoeven. Zal dit nu niet dienen uitgemaakt te worden De Voorzitter. Het bezwaar, door den heer Cock in het midden ge bragt is teregt door den heer van der Hoeven voorgesteld als nu te bestaan. De heer Cock. De heer van der Hoeven veroorlove mij hem beschei- denlijk te doen opmerken, dat mijn bezwaar betrof èn den vorm, èn de zaak zelve. Nu zal zeker door eene herziening der verordening van Junij het eerste bezwaar kunnen weggenomen worden maar dan blijft het tweede nog over. Mogten Burgemeester en Wethouders er toe besluiten om, na intrekking van deze voordragt, ons een nader voorstel aan te bieden tot wijziging der verordening van Junij in bedoelden geest, dan moet ik mij wel bepaaldelijk mijn regt reserveren om alsdan tegen die wijziging te stemmen. De heer van der Hoeven. Ik ben geheel buiten de zaak. Maar ik moet alleen dit opmerken, dat het hoogst moeijelijk zal zijn om altijd be kwame personen te vinden die de kennis van al die vakken in zich ver eenigen. Het zal in allen gevalle tot de groote uitzonderingen behooren. Als er nu eene wijziging op de verordening wierd voorgedragen, zou ik er tegen moeten stemmen. De Voorzitter. Zou het niet beter zijn de stukken te renvoyeren aan Burgemeester en Wethouders? Dan kunnen zij met betrekking tot letter a eene nadere voordragt doenhoe dan ookhetzij door eene wijziging op de verordening of niet. Dienovereenkomstig wordt hierop besloten. b. Een leeraar voor de geschiedenis. De voordragt deswege bevat de volgende namen: II. C. Rogge, leeraar aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, W. J. Bonte en J. J. H. Bokhorst, hulponderwijzers aan de openbare lagere scholen. De heer de Moen. Mijnheer de Voorzitter, heeft de eerst voorgedragene ook de gelegenheid vrij om die lessen te geven zonder schade voor het onderwijs aan de hoogere burgerschool? De Voorzitter. Ja, wij hebben daarnaar onderzoek gedaan. Tot de benoeming overgegaan zijnde, wordt met 15 stemmen benoemd de heer H. C. Rogge, zijnde 4 briefjes in blanco gelaten. VI. Verzoek van den heer B. E. Krantz om ontslag als lid van de Commissie van toezigt. op de scholen van middelbaar onderwijs. Burgemeester en Wethouders raden het verzocht ontslag eervol te ver- leenenonder dankbetuiging voor de dienstendoor den heer Krantz be langeloos bewezen. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming "aangenomen. VII. Onderzoek der geloofsbrieven van de nieuw inkomende ledende heeren mr. J. T. Buijs en A. Rutgers. De Voorzitter benoemt eene commissie, bestaande uit de heeren van der Hoeven, Cock en Hoog, om de bedoelde stukken te onderzoeken. De commissie, zich ten bedoelden einde verwijderd hebbende, keert na eene wijl tijds terug, waarna de Voorzitter het woord verleent aan den rap porteur der commissie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 2