HANDELINGEN VAN DEN TAS LEÏD1N. 2. Zitting van Donderdag 24 JanuariJ 1867, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Meerburg, du Rieu, de Moen, van Outeren Tollens, Kneppelhout van Sterkenburg, Cock, TielemanHartevelt, de FremeryHoog, Hubrecht, Stoffels, Scheltema, ten Sande, van Wensen, van Heukelom, Wttewaall en van der Hoeven. De aanteekeningen van bet verhandelde in de zitting van Donderdag 10 Januarij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidhollandvan den 8«n Januarij 1867, B. n°. 77 (3e afd.), G. S. n°. 87, houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 27 December 1866, tot de onderhandsche verpachting van de Spanjaardsbrug. 2°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidholland, van 15 Januarijjl. B. n°. 182 (3C aid.), G. S. n°. 42, inhoudende goedkeuring van het raadsbesluit van 27 December 1866, tot onderhandsche verhuring der Stalling enz. aan den Rijnsburgervliet. 3°. Missive van de Commissie in 1866 belast geweest met het afnemen der examens als hulpapolheker, van 14 Januarij dezes jaars, n°. 77, waarbij deze dank zegt voor het haar verleend gebruik van de Gehoorzaal. Deze missive is van den volgenden inhoud: «Leiden, 14 Januarij 1867. De Commissie, in IS66 belast geweest mét het afnemen der examens als hulpapotheker, heeft de eer u haren dank te betuigen voor de bereid vaardigheid waarmede door u voldaan werd aan haar herhaald verzoekom voor hare vergaderingen gebruik te rnugen maken van de Gehoorzaal op de Breêstraat, voor zoover dat lokaal beschikbaar was. Het is der Com missie aangenaam geweest, dat op die wijze door u aan den wensch van Z. Exc. den Minister van Binnenlandschc Zaken werd voldaan. Namens de Commissie voornoemd A. H. van der Boon Mesch, Voorzitter, J. P. C. van Triciit, Secretaris." Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen. 4°. Missive van het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, waarbij aan het Bestuur dezer gemeente, voor het archief, wordt aangeboden een exemplaar van: Informatie op de verponding van 1514. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit in het archief te deponeren. De Voorzitter legt vervolgens over 1°. Adres van J. M. Dieben, houdende het verzoek tot het leggen van eene brug over de Singelsloot bij de voormalige Wittepoort. 2°. Adres van de loge La Vertuom de lokalen achter de Gehoorzaal in huur te mogen ontvangen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 3°. Voordragt van Burgemeester en Wethouders, ter uitbreiding van de brandbluschmiddelen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in handen der Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. 4°. Rapport van de Commissie van Financiën omtrent de concept-veror dening der plaatselijke directe belasting. De Voorzitter. Ik stel voordat rapport ter inzage te leggen in de leeskamer. Naar het mij voorkomt, is de zaak, zoo als zij thans is voor gesteld, slechts van tijdelijken aard en zeer eenvoudig, zoodat ik twijfel, of de leden er prijs op zullen stellen om het ontwerp nog naar de sectiën te verzenden. Ik geef dus in overweging, het rapport blootelijk ter inzage te leggenten einde in eene volgende vergadering te worden behandeld. Kan de vergadering alzoo goedvinden destukken te deponeren in de leeskamer Dienovereenkomstig wordt besloten. 5°. Jaarlijksch verslag van den geneesheer in het Caecilia-gasthuis, Dr. W. M. S. Junius, over den toestand dier instelling. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit aan te nemen voor ken nisgeving en het gedurende 14 dagen in de leeskamer, ter inzage van de ledenneder te leggen. 6°. V erzoek van P. Schouten c. s.gewezen ambtenaren bij de plaatselijke belasting, om het wachtgeld nog over de vier maanden van 1866 te ontvangen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. De Voorzitter. Ik heb nog de eer mede te deelen en aan de goed keuring van den Raad te onderwerpendat aan Bestuurders van het genoot schap Mathesis Scientiarum Genitrixvoor den tijd van twee maandenter hunner beschikking is gesteld een der thans buiten gebruik zijnde lokalen achter de Stads-gehoorzaal op de Aalmarkt, ten einde aldaar, onder be hoorlijk toezigt, aan jongelieden uit den fatsoenlijken burgerstand de gele genheid te geven om zich te oefenen in het model-timmeren. Wordt goedgekeurd. De Voorzitter. Ook heb ik de eer voor te stellen aan de Leydsclie Scherpschutters-vereeniging, even als aan de Vcreeniging uit de studenten, het gebruik te verleenen van een lokaal achter de Gehoorzaal op de Aalmarkt, tot het houden harer gewone bijeenkomsten. Dienovereenkomstig wordt besloten. 1867. Aan de orde is I. Beëediging van den benoemden gemeente-ontvanger H. Henkes. De heer Henkes, ter vergadering binnengeleid, legt in handen des Voor zitters de eeden af, voorgeschreven bij art. 83 der grondwet en art. 108 der gemeentewet. De Voorzitter. Het is mij aangenaam, mijnbeer Henkes, u geluk te kunnen wenschen met de aanvaarding uwer zoo gewigtige betrekking, waar door gij thans eenen zoo lang gekoesterden wensch vervuld ziet. Het zal u wel niet verwonderen zoo ik die betrekking gewigtig noemgij die er al den omvang van kent, door de ervaring welke gij reeds gedurende zoo vele jaren, als ambtenaar van het kantoor uwer voorgangers, opdeedt. Gij hebt het aan die ervaring en aan den door u betoonden ijver te danken dat deze vergadering u tot Ontvanger dezer stad benoemde. Wil het vertrou wen dat in u gesteld wordtniet beschamenvervul den u opgedragen post met dien ijver en die naauwgezetheid, waarvan gij tot dus verre zoo vele blij ken gaaft. Daartoe zij eene ongeschokte gezondheid uw deel en moge het u gegeven worden langer de genoegens uwer betrekking te smaken dan zulks aan uwen geachten ambts-voorganger te beurt viel. De heer Henkes. Mijnheer de Voorzitter! u dank zeggende voor het mij toegesprokenemeen ik ook deze gelegenheid niet te mogen laten voor bijgaan zonder in de eerste plaats heeren Burgemeester en Wethouders en ten tweede den heeren leden van den Raad mijnen hartelijken dank te be tuigen voor het bewijs van vertrouwen, in mij gesteld, door mij te benoe men tot Ontvanger dezer Gemeente. Ik zal trachten dat vertrouwen zoo veel mogelijk waardig te blijven. II. Benoeming van leden der commissie voor de bewaring van voorwer pen van waarde of belaugrijk voor,de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst. De heer Hartevelt. Alvorens daartoe over te gaanmijnheer de Voor zitter, wenschte ik wel even het woord te erlangen. Het is mij namelijk voorgekomen, uit de aangeboden voordragt, dat er in de verordening op dit onderwerp eene leemte bestaat, die nog moet aangevuld worden, alvo rens wij tot die benoeming overgaan. Bij de geformeerde dubbeltallen zag ik o. a. de heeren Elsevier, stads-archivarisen Cornet. Het kwam mij toen voor dat de stads-archivaris per se lid van die commissie behoorde te zijn, en ik sprak daarover met den voorzitter der commissie van huishoude lijke verordeningen, die verklaarde het met mij eens te zijn, en eene wijzi ging in art. 1 in de verordening d. d. 16 Augustus 1866 (Gemeenteblad n°. 29) ivenschelijk te achten. Naar aanleiding hiervan wensch ik te vra gen, of het niet goed zoude zijn art 1 aldus te lezen: »De commissie is zamerigesteld uit één lid van het collegie van dage- lijksch bestuurden stads-archivaris enz." Zoo als ik zeg, moet, volgens het gevoelen der commissie voor de ver ordeningen, de archivaris per se lid zijn van de commissie; hij toch is uit den aard zijner betrekking de aangewezen persoon, om in vele gevallen van raad te kunnen dienen, of onderzoek in te stellen. Mogt de Raad zich met dit gevoelen vereenigendan zoude er een nieuw dubbeltal moeten worden opgemaakt. De Voorzitter. De zaak is ook bij ons ter sprake gebragt bij het op maken der voordragt. Maar wij hadden gemeend ons aan de verordening te moeten houden. Ik heb er nog heden morgen een ander lid uwer ver gadering over gesproken, die ook zoodanige wijziging in die verordening raadzaam oordeelde, met het oog op de wenschelijkheid om der. archivaris per se als lid zitting in die commissie te doen nemen. Maar ik heb hem geantwoord, dat dit nu niet aan de orde konde zijn. Iets anders is het, zoo men de benoeming wenschte aan te houden. Ik meende evenwel, dat het doel even goed zou kunnen worden bereikt door een voorstel uit den boezem van de commissie, wanneer die zal benoemd zijn en het wensche- lijke daarvan zal inzien. De heer Hartevelt. Ik herhaal nogmaals dat de bedoeling der com missie isdat de archivaris per se lid van de te benoemen commissie zijn moet. De benoeming kan dus, naar het mij voorkomt, niet geschieden zonder dat wijziging in art. 1 van de verordening is gebragt; wij kunnen toch nu de kans niet loopenof de archivaris wel of niet zal benoemd worden. De heer Hubrecht. Ik geloof wel dat de Commissie voor de huishou delijke verordeningen het wenschelijk acht dat de archivaris dezer gemeente zitting in de commissie voor oudheden zoude hebben; het blijkt echter uit de door hen ontworpen verordening niet, dat hare bedoeling was dat hij per se daarvan lid zoude moeten wezen. De commissie is nog niet be noemd en nu reeds eene verandering in de verordening te makenacht ik vreemd, en dit zoude, daar het nu niet aan de orde is, toch een afzon derlijk voorstel moeten worden. Burgemeester en Wethouders achten het ook van veel belang dat de archivaris in deze commissie zitting hebbe en juist daarom hebben zij hem de eerste op de voordragt geplaatst. De heer Hartevelt. Mij dunkt, mijnheer de Voorzitter, dat ik duide lijk genoeg gezegd heb, dat juist de voordragt mij heeft doen zien dat er bij het maken van de verordening niet op is gelet. De heer van der Hoeven. Zou het niet voorzigtiger zijn, indien wij na het alternatief, door den heer Hartevelt gesteldde zaak alsnog niet behandelden? Wij zouden dan in de volgende vergadering kunnen overgaan tot eene wijziging in de betrekkelijke verordening, in den geest als dooi den heer Hartevelt is ontwikkeld. De heer Hoog. Ik deel het verlangen van den heer van der Hoeven volkomen. Eerst wijziging van de verordening op dit punt eri dan nadere voordragt voor de benoeming der commissie. 2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 1