van Loghem te renvoyeren aan de Commissie van toezigt op de lioogere
bufgerschool. Kan de Kaad zicli ook hiermede vereenigen?
Wordt mede aangenomen zonder hoofdelijke stemming.
III. Voorstel van het raadslid J. Scheltema tot het in de begrooting
voor 1867 brengen der winst van de gasfabriek over dat jaar, en het daar
door verminderen van het bedrag van den hoofdelijken omslag.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt daaromtrent als volgt:
Burgemeester en Wethouders hebben de eer u op het voorstel van den
heer Scheltema, om de winst van de Stedelijke gasfabriek voor 1867 te
brengen in de rekening der ontvangsten en uitgaven der gemeente voor de
dienst van dat jaar, te berigten dat, nu de begrooting van 1867 is vastge
steld deze aan het onderzoek van Gedeputeerde Staten is onderworpen
waarvan de uitslag vooralsnog wordt ingewacht, en de vastgestelde begroo
ting nog niet werkt, vooralsnog het tijdstip voor het minst te vroeg is tot
het doen van eenig voorstel om in die begrooting verandering te brengen
zij mogen voorts niet nalaten u te wijzen op het slot van art. 11 der ver
ordening van den 14eo Mei 1858, houdende Reglement op het beheer en
bestuur der Stedelijke gasfabriek (Gem. bl. n°. 1), waaraan zonder uitzon
dering behoorlijk gevolg wordt gegeven.
Om de genoemde redenen stellen zij u voor het voorstel vooralsnog bui
ten verdere deliberatie te houden."
Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud
f De Commissie van Financiën heeft overwogen het voorstel van den heer
J. Scheltema omtrent het in de begrooting en rekening van 1867 bren
gen van de winst van de gasfabriek over 1867 en het daardoor verminde
ren van het bedrag van den hoofdelijken omslag.
De Commissie gelooft te mogen veronderstellen dat de heer Scheltema
tot dit denkbeeld geleid is, omdat hij het strijdig acht met eene geregelde
administratie, dat, terwijl in de rekening van de gasfabriek over het jaar
waarover deze looptworde verantwoord in ontvang de som van kosten der
straatverlichting ten bedrage van f 10000, en in uitgaaf de interessen van
het van gemeentewege tot aanleg dier fabriek uitgeschoten kapitaal, eerst
in het volgende jaar bij die administratie de winst van het vorig jaar in
rekening wordt gebragt; de commissie beaamt dit ten volle, gelijk zij zulks
reeds meermalen deed blijken en beschouwt het wenschelijk dat deze ab
normale toestand zoo spoedig mogelijk worde verbeterd en zulks reeds bij
de rekening van 1866 plaats hebbe, waartoe zij gaarne zal medewerken.
De Commissie deelt overigens ten volle hetgeen door Burgemeester en
Wethouders bij hun rapport is te kennen gegevengelijk zij niet gaarne
zoude medewerken om deze gelden tot het door den Voorsteller aangewezen
doel te bestemmen.
Eedenen waarom uwe Commissie u moet raden in dit voorstel niet te
treden."
De heer Cock. Is nu in beraadslaging het rapport der Commissie van
Financiën, dat afwijkend is van dat van Burgemeester en Wethouders?
De Voorzitter. Ja, het rapport der Commissie van Financiën heeft de
prioriteit.
De heer Cock. Dan wenschte ik den loop der deliberatie af te wachten.
De heer Scheltema. Ik wenschte eerst de bedenkingen der leden tegen
mijn voorstel te hooren.
De heer Goudsmit. Ik wensch ook den loop der beraadslagingen af te
wachten.
De heer Hoog. Ook ik, mijnheer de Voorzitter.
De heer de Fremery. Ik geloof niet, dat het rapport der Commissie
zoozeer afwijkend is van dat van Burgemeester en Wethouders. Het bevat
wel een voorstel, dat wij nu nog niet kunnen overnemen, maar dat wij
later toch zullen moeten doenzoo men de zaak geheel en niet alleen voor
1S67 regelen wil. Wij achten de zaak echter op dit oogenblik ontijdig,
omdat de begrooting ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten is ingediend
en men, voordat deze hebben beslist, daarin moeijelijk eene wijziging kan
brengen. Wij hebben echter, even als de Commissie, volstrekt niet tegen
gesproken de wenschelijkheid om de winst van de gasfabriek te brengen op
de begrooting van het jaar, waarin die winst is verkregen. Ik geloof dan
ook dat wij laterals daaromtrent een meer bepaald besluit kan worden
genomenwij verpligt zullen zijn de begrooting in dien zin te wijzigen.
Maar dat is een voorstel dat nu nog niet kan besproken worden, omdat
wijziging van de begrooting eerst plaats kan hebben nadat de goedkeuring
is verkregen.
De heer Scheltema. Ik zal een voorstel moeten verdedigendatzoo
't schijnt, thans geene bestrijders heeft, en zal mij dus moeten bepalen bij
hetgeen in de beide rapporten van Burgemeester en Wethouders en van de
Commissie van Financiën voorkomt. Het is mij aangenaam geweest te ont
warendat, wat het hoofddenkbeeld van mijn voorstel betreft, om de winst
van de gasfabriek op de rekening van hetzelfde jaar en niet, zooals thans
geschiedt, op die van het volgende jaar te brengen, men daar niets tegen
heeft, integendeel, dat men dit ten volle beaamt. Maar tevens heeft het
mij verwonderd, dat toch Burgemeester en Wethouders en de Commissie
van Financiën er allen tegen zijn. De conclusie van Burgemeester en Wet
houders strekt om de zaak uit tc stellen en die van de Commissie om er
niet in te treden. De bezwaren van Burgemeester en Wethouders bepalen
zich tot enkele. Op hun eerste bezwaar is ook nu door den heer de Fremery
gewezen, dat het namelijk nog te vroeg was om tot de door mij voorge
stelde verandering te besluiten. Dit bezwaar is gemakkelijk op te heffen
door slechts acht dagen te wachten, dan is de nieuwe begrooting in wer
king. Indien ik gewacht had tot de nieuwe hoofdeb'jke omslag was vast
gesteld, dan zou het te laat geweest zijn, en 't is beter te vroeg dan te
laat. Als er dus geene meer overwegende bezwaren tegen mijn voorstel be
staankan daarin, naar mijn gevoelen, gemakkelijk worden voorzien. Wat
het tweede bezwaar van Burgemeester en Wethouders betreft, dit is gelegen
in het slot van art. II der verordening. Het ligt misschien aan mij dat ik
daarin hoegenaamd geen bezwaar zien kan tegen mijn voorstel. Ik lees
toch in het slot van dat artikel het volgende«wan het overschot worden
tien ten honderd toegekend aan den directeurboven zijne vaste jaarwedde
en drie ten honderd als buitengewone belooning aan de overige beambten
ter beschikking van Commissarissen." Ik kan dus niet begrijpen, hoe Bur
gemeester en Wethouders daaraan eenig bezwaar kunnen ontleenen.
De heer de Fremery. Ik wilde alleen er op wijzen, dat die laatste
alinea behoort tot hetzelfde artikelwaarin uitdrukkelijk en met zoovele
woorden staatdat de bestemming van de winst door den Raad wordt be
paald nadat de rekening is goedgekeurd.
Dc heer Scheltema. Burgemeester en Wethouders zeggen immers in
hun rapport, dat aan die bepaling van de verordening steeds «behoorlijk
zonder uitzondering gevolg wordt gegeven", dat is dus zoo als die bij raads
besluit van 28 Jan. 1864 is gewijzigd. Burgemeester en Wethouders zullen
toch niet blijven opvolgen eene bepaling, die geheel vervallen is.
De heer de Fremery. Ik geloofdat de heer Scheltema zich vergist.
De drie eerste alinea's zijn wel gewijzigd, maar het geheele art. 11 is daar
om niet vervallen. Het laatste gedeelte betrekkelijk de bestemming van de
winst is altijd blijven bestaan. De Raad heeft het immer zoo begrepen en
toegepast.
De heer Scheltema. Ik lees in het raadsbesuit van 28 Januarij 1864
woordelijk het volgende:
«Art. 11 der Verordening van den 14 Mei 1858 (Gem.blad n°. 1) wordt,
naar aanleiding van de raadsbesluiten van 14 November en 3 December
1863, aldus gewijzigd:
Jaarlijks zal van de winsten worden afgetrokken:
a. het bedrag als rentegenot aan de gemeente uitgekeerd
b. de toelage uit de gemeente kas voor de openbare straatverlichting genomen;
c. vier ten honderd van de kosten van aanleg der eigendommenals ge
bouwenwerktuigen, straatpijpenlantaarnen enz., welke vier procent
zullen worden afgezonderd tot een fonds, waaruit in vervolg van tijd
de vernieuwing dezer eigendommen of belangrijke herstellingen zullen
worden bestreden.
Van het overschot worden tien ten honderd toegekend aan den Directeur,
boven zijne vaste jaarweddeen drie ten honderd als buitengewone beloo
ning aan de overige beambtenter beschikking van Commissarissen."
De Voorzitter. Waarschijnlijk is vergeten de laatste alinea over te
nemen.
De heer de Fremery. Ik weet zeer goeddat in het nieuw artikel die
alinea niet is overgenomenmaar ik dachtdat die alineaals niet gewij
zigd, in de verordening van 14 Mei 1858 was in stand gebleven.
De Voorzitter. Het is dan te betreurendat daaromtrent geene zeker
heid bestaat. De zaak was mij onbekend; maar ik moet zeggen, dat de
opmerking van den heer Scheltema mij allezins juist voorkomt.
De heer Scheltema. Ik wensch nu op dc bedenkingen te antwoorden
voorkomende in het rapport van de Commissie van Financiën. Die Com
missie zegt dat zij ten volle beaamt dat de winst van de gasfabriek over
1867 op de rekening van dat jaar moet komen. Dit is de hoofdzaak, het
voorname punt waar het in deze op aan komt. Zij zegt zelfs dat zij dit
meermalen deed blijken, ja dat zij het wenschelijk acht om zoo spoedig
mogelijk «den abnorraalen toestand te verbeteren" en die verandering reeds op
de rekening van 1866 toe te passen. Dat wensch ik niet eens. Mijn voor
stel strekt niet om de zaak zoo overhaastig te behandelen. Verder lees ik
in het rapport dat de Commissie van Financiën tevens ten volle instemt
met «hetgeen door Burgemeester en Wethouders in hun rapport is te ken
nen gegeven;" dit kan ik moeijelijk overeenbrengen, en klinkt mij uiterst
vreemd; want terwijl de laatsten in hun rapport de zaak willen verdagen,
wil de Commissie van Financiën die reeds op dit jaar, dat nog slechts en
kele dagen telt, hebben toegepast en verwerpt tevens mijn geheele voorstel.
De Commissie zegt ten slottedat zij die gelden niet voor het doel door
mij voorgesteld, namelijk tot vermindering van den hoofdelijken omslagwil
hebben bestemd. Dat is juist wat ik met mijn voorstel beoog. Het is mij
niet te doen om in het beheer eenige verandering te brengen. Dat beheer
is goed. Maar ik verlang alleen de winst van de gasfabriek over 1867 te
hebben gebragt in de begrooting van dat jaar; als dat uitgemaakt is,
volgt daaruit, dat de inkomsten zullen worden vermeerderd met f 25.000
en dan ligt het voor de hand dat de hoofdelijke omslag zoo veel minder
kan zijn. Het bedrag daarvan wordt geregeld naar hetgeen aan de andere
inkomsten te kort schiet om de uitgaven te dekkenin de uitgaven voor
1867 is reeds op de begrooting voorzien. Die f 25000 zijn dus over en
kunnen dus strekken in mindering van den hoofdelijken omslag. Het moet,
dunkt mij, regel zijn om van de belastingschuldigen niet meer te heffen
dan wat er wezen moeten te meer nog in de tegenwoordige omstandig
heden mogen wij door de burgerij niet meer laten opbrengen dan wat er
strikt noodig is. En nu begrijp ik nietwanneer men het beginsel aan
neemt, dat die inkomsten behooren tot 1867 waarom men ze dan niet
op de begrooting van dat jaar onder de inkomsten zou kunnen brengen
en de belasting daardoor verminderen.
De heer de Moen. Er is meer schijn dan wezenlijkheid in hetgeen dooi
den heer Scheltema is opgemerkt. Hij stelt voor, de zaak te regulariseren.
De Commissie verlangt hetzelfde, en heeft meermalen te kennen gegeven,
voor jaren reedsdat de tegenwoordige usance niet de ware is. Zij stelt
daarom nu voor, de winst van 1866 te brengen, zoo als behoort, in de
loopende dienst van 1866. Dan volgt van zelf die van 1867, in de dienst
van het aanstaande jaar. Nu dubbel te brengen op 1867 kan niet, daar
nog niet eens die begrooting met goedkeuring van Gedeputeerde Staten is
terugontvangen. Met het doel dat de heer Scheltema zich voorstelt, om
de overwinst der gasfabriek van 1866 te bestemmen tot vermindering van den
hoofdelijken omslag in 1867 vereenigt zij zich niet en raadt u daarin
niet te treden. Nu zegt menwelk een groot batig saldo dan over dit
dienstjaar; doch ik deel nu reeds mede, dat uwe commissie de heimelijke
bedoeling heeft, om bij het doen der gasfabriek-rekening in April 1867
voor te stellen die som aantewendenom te vinden de bijna f40,000die
wij dit jaar te veel genieten van het Rijk, de volle 4/5 der personele be
lasting. U allen is bekend het koninklijk besluit van Oct. jl.waaruit ons
bleek dat slechts 8/12 van Mei af in dit jaar op de begrooting had kunnen
worden gebragt en voorschrijft om dit surplus in 4 jaren met 1/12 minder
te vindendat zou meer in den regel zijnen komt tevens tamelijk over-