ook de eerbiediging van het regt der minderheid, gelijk een der sprekers
zoo juist heeft gezegd, maar ten koste van dat der meerderheid, en ik zou
wel gaarne van den heer Burgemeester wenschen te vernemenwanneer eene
meerderheid van eene of twee stemmen hem ongenoegzaam voorkomt, hoe
groot dan zijns inziens de meerderheid in den ltaad moet zijn om zaken
van eenig gewigt tot stand te brengen.
De heer de Moen. Ik kan 't mij niet ontveinzendat ik zeer verrast
ben geworden met het besluit, door u, mijnheer de Voorzitter, in het
midden der vergadering gebragt. Niets minder dan dat had ik durven ver
wachten. Evenwel na kennisneming van de overwegingen, die u en twee
Wethouders daartoe hebben geleidkan ik mij daarover niet verwonderen.
Ik wil nu alleen zeggendat ik het gezond verstandja de wijsheid
waarmede hier de meerderheid van het dagelijksch bestuur is te werk ge
gaan op hoogen prijs stel.
De heer de Fremery. Niet zonder leedgevoel moet ik, wat mij betreft,
den dank, aan het dagelijksch bestuur betuigd, afwijzen. Ik kan, nu het
besluit tot terugname van het ontwerpdat eerst was goedgekeurdtegen
mijn wensch en overtuiging plaats heeft, dezen niet aannemen. Het was
mijne overtuigingdat door het aangeboden ontwerp allendie niet geheel
onvermogend zijn, zouden getroffen worden, in meer billijke verhouding dan
tot nu toe het geval is. Zeker deze belasting trof naar eigen aangifte het
inkomen; maar juist dat was altijd naar mijne meening hare voortreffelijke
zijde. Ik wenseh allen die niet onvermogend zijn, zij het ook tot een ge
ring bedrag, zooveel mogelijk te treffen. Niettemin zouden zeker ook aan
het teruggenomen ontwerp gebreken hebben aangekleefddie niet te ver
mijden maar welligt te verbeteren waren. Men heeft het als eene grief
aangemerktdat alleen het bekende inkomen zoude getroffen wordenmaar
is het onbekende wel te treffen? Het Rijk doet het ook niet. Wel treft
het door de grondbelasting de vaste bezittingen, maar de waarde, die ter
beurze verhandeld wordt, ontsnapt haren aanslag. Ook wij mogen dus,
dunkt mijwel het lekende vermogen treffen en daarvan een deel vragen om
de uitgaven te bestrijden. Is dat nu onredelijk en onbillijk? Integendeel,
ieder, die pligtgevoel heeft, zou, vertrouw ik, aangeven het deel, dat hij
verschuldigd is. Wenschelijk ware het zeker dat ook hier, gelijk men
zegt dat in eene hoofdplaats var. Europa plaats heeft, alles door vrijwillige
bijdragen konde worden bestreden. Dat ware voorzeker de meest wensche-
lijke toestanddoch ook waar die niet bereikbaar ismoet men er niette
min naar trachten om op dien goeden weg te komen, en ik geloof dat
ons ontwerp, met vertrouwen voorgedragen en aanbevolen, daartoe zou heb
ben medegewerkt. Ook daarom doet mij de intrekking van het ontwerp
leedomdat ik mij had voorgenomen hetgeen in de laatste vergadering om
trent de inkomstenbelasting te Groningen is gezegd te wederleggennaar
aanleiding van een geschrift van den heer mr. S. van Houtenlater ver
schenen dan de opgavenin deze vergadering verstrekt. Door ons voorstel
zouden veel meerderen worden getroffenterwijl volgens de bestaande ver
ordening, die nu andermaal voor het laatst zal worden voorgedragen, eene
groote onredelijkheid zal blijven bestaan, daar niet veel meer dan één derde
van de bevolking iu de gemeentelijke uitgaven zal blijven voorzien. Zulk
een stelsel kan ik niet meer aanbevelenevenmin als in deze vergadering
er immer mijne stem aan geven. Ik wil er thans niets meer bijvoegen
maar alleen herhalen dat mij de intrekking zeer veel leed doet.
De heer Hartevelt. Het zij mij vergund, mijnheer de Voorzitter, te
verklaren, dat mij het besluit van Burgemeester en Wethouders niet enkel
zeer verrast, maar dat het mij bijna onverklaarbaar toeschijnt, na al wat
aan deze zaak is vooraf gegaan. Mag ik alleen wijzen op het kalm en rijp
overleg in de sectiën en als uitvloeisel daarvan het goedkeurend votum
dezer vergaderingtwee dagen geleden bij art. 1 en 2zij het ook bij ge
ringe meerderheiduitgesproken Ik heb niet anders kunnen denkendan
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het einde toe zoude
worden bediscussieerd; alleen konde ik mij voorstellen, dat, indien het
woord minstens in art. 7 bij stemming had moeten wegvallen (de heer
wethouder Stoffels zegt wel vooruit te welenwat het lot van art. 7 zoude
geweest zijn), daarop de intrekking van het geheele voorstel was gevolgd.
Dan zeker had men eene waardige houding aangenomen; maar nog veel
beter ware het mijns inziens geweest, het geheele ontwerp ten einde toe te
behandelenen in stemming te brengenenaangenomen dat dit was ver
worpen dan hadden wij behooren te zienwelk lot het voorstel van den
heer Scheltema zoude zijn wedervaren, en was ook dit misschien verworpen,
dan eerst was de tijd daar geweest, ons te annonceren, wat reeds bij den
aanvang dezer vergadering plaats had: een ander voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan deze vergadering. Eene zaak doet mij bijzonder genoe
gen en weldat ons geacht medelidonze wethouder de Fremeryniet
heeft ingestemd met de aangekondigde intrekking, maar het integendeel
diep betreurt, nu niet meer in de mogelijkheid te zijn, een, naar zijne
overtuiging, goed systeem nader te ontwikkelen en te steunen. Wat zal ik
verder, wat zal het publiek zeggen van deze handelwijze?Ik herhaal,
dat mij het besluit van Burgemeester en Wethouders ontzaggelijk leed
doet.
De Voorzitter. Een paar woorden slechts tot antwoord aan de heeren
die hunne verwondering over het besluit van Burgemeester en Wethouders
hebben te kennen gegeven. De heer Goudsmit zag in onze handelwijze
eene transactie. Juist het tegendeel is waar. De verordening van Burge
meester en Wethouders was reeds zoozeer gewijzigd, dat wij daarin ons
oorspronkelijk voorstel niet meer herkenden. Eene reeds van verschillende
zijden verlangde wijziging van art. 7 zou er den laatsten slag aan hebben
toegebragt. Toen wij heden morgen dat art. bespraken, zag ik met een
ander lid van het dagelijksch bestuur in de wijziging van art. 7 eene ge
heele opoffering van ons systeem. Daarom besloten wij nu reeds ons voor
stel in te trekken, ten einde juist dat te vermijden wat door u wordt
bedoeld, mannen van transactie te worden. De heer Krantz was onaange
naam getroffen door ons besluit, maar wij waren nog onaangenamer getrof
fen door de aanneming dezer zoo gewijzigde verordening met eene geringe
meerderheid. De heer Wttewaall wees op de mogelijkheid, dat nog amen
dementen hadden kunnen worden voorgesteld en aangenomen, maar het
gevolg daarvan zou geweest zijn, dat in ons stelsel nog grooteregreep ware
gedaan. De heer Scheltema trekt zijn voorstel terug en ik zeg hem daar
voor dank, in het vooruitzigt dat Burgemeester en Wethouders in de toe
komst een geheel nieuw plan zullen voorstellenwaarin een andere geest
zal doorstralen. Het is zeker ons voornemen een geheel nieuw plan later voor
te stellen. De geest in welken dit evenwel zal geschiedenhieromtrent kan
ik mij nu niet uitlaten. Wij wenschen door niets gebonden te zijn. De
heer van Heukelom eindelijk heeft gevraagd, hoe groot mijns inziens de
meerderheid in den Baad moet zijn om zaken van eenig gewigt tot stand
te brengen. Daarop antwoord ik dat eene wijziging van belastingstelsel
de meest épineuse questie isdie men zich denken kanvooral bij de
uitvoering. Daartoe wordt meer dan eene meerderheid van een paar
stemmen gevorderddaartoe is noodig de medewerking van verreweg het
grootste deel der burgerij. En hebben wij den moed gehad ons ontwerp te
verdedigenwij hebben ook nu den moed het terug te nemennadat het
door deze vergadering zoo belangrijk was gewijzigd.
Verlangt nog iemand het woord over ons voorstel?
De heer Goudsmit. Er wordt ons geen voorstel gedaanmijnheer de
Voorzitter. Wij moeten in de ons gedane mededeeling berusten.
De Voorzitter. Niemand meer het woord verlangendesluit ik de
vergadering.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.
J868-
48