ïnoreel bezwaar, ik zou het kunnen noemen een gemoedsbezwaar. Mijn j gevoelen is het dat deze intrekking getuigt van meer wezenlijke kracht ilan het doordrijven van een maatregel, met eene meerderheid van slechts enkele stemmen verkregen. Immers deze handeling is bijzonder geschikt om de»eensgezindheid in ons midden te bevorderen, cene eensgezindheid, die bij het vasthouden van ieder aan zijne overtuiging, doch tevens met eerbiediging van het gevoelen van andersdenkendeneen onmisbaar ver- eischte is om de belangen der gemeente in deze vergadering werkdadig te behartigen. Ik herhaal, Burgemeester en Wethouders hebben den dank dezer vergadering verdiend. De heer Goudsmit. Ik benmijnheer de Burgemeesterwaarlijk be schroomd om te zeggen wat mij thans op het harte ligt. Voorzeker, wij kunnen Burgemeester en Wethouders niet dwingen om anders te handelen dan zij raadzaam achten. Hebben zij gemeend, na rijp beraad, hun ont werp te moeten intrekkendan zullen wij wel behooren daarin te berusten. Maar dit wil ik toch wel zeggen dat deze handelwijze van Burgemeester en Wethouders op mij een tegenovergestelden indruk maakt dan op den heer Cock. Vooreerst toch heb ik de overtuiging dat deze intrekking niets ba ten zal, en dat wij na verloop van eenigen tijd voor dezelfde quaestie staan en geen schrede zullen gevorderd zijn. Maar in de tweede plaatshet gold hier beginsel, waarover men moet geacht worden rijpelijk te hebben nage dacht, en nu kan ik mij naauwelijks voorstellen hoe, wanneer men krachtig een beginsel heeft voorgestaan en men dat beginsel ziet zegevierenal zij het met eene geringe meerderheidmen eensklaps zijn stelsel prijs geeft en los laat. Zoodanige handelwijze ademt een geest van transactie, zoo men wil, van verzoening tusschen strijdige elementen; maar zij is niet het ken merk van den man die voor zijne overtuiging pal staat, al ziet hij ook eene nederlaag in het verschiet. Er is voor ons, ik herhaal het, geen middel om Burgemeester en Wethouders tot eene andere handelwijze te nopen, maar dit neemt niet weg dat ik den maatregel van het dagelijksch bestuur zeer betreur, en dien beschouw als een blijk van weifeling en van eene wankelbaarheid van inzigtendie bij mij eene zeer onaangename gewaarwor ding heeft opgewekt en een ongunstigen indruk zal achterlaten. De heer Tieleman. Ik vereenig mij geheel met hetgeen de heer Cock gezegd heeft. Naarmate ik met meer naauwgezetheid de zaak over woog, ben ik in mijn afkeer tegen eene income-tax met eigen aangifte ver sterkt geworden. Ik verheug mij dus in het bekend gemaakte besluit van Burgemeester en Wethouders, te meer, omdat ook daardoor voor mij de onaangename noodzakelijkheid is weggenomen van tegen hun ontwerp te moeten stemmen. De heer van Kaathoven. De daad, mijnheer de Voorzitter, is voor mij nieuw en eene verrassing in den goeden zinmaar de wenschdat de in come-tax niet zou worden ingevoerdbestond reeds lang bij velen en mij die de bezwarenaan de toepassing verbondenmet naauwgezetheid hadden onderzocht. Die bezwaren waren vooral van eenen gemoedelijken aard, omdat men het niet eens was wat onder inkomsten moest worden begrepen maar overgelaten aan eigene meening of willekeur van anderen. In de afdee- ling, waarvan ik de eer had lid te zijn, werd dan ook de wenk gegeven om nog provisioneel voor één jaar te doen werken die wijze van heffing, die voor dit jaar was aangenomen. Met dat denkbeeld de leden mijner afdeeling zullen zich dit herinneren heb ik mij reeds toen vereenigd. Ik betuig voor deze daad aan het dagelijksch bestuur mijnen hartelijken dank. De heer Stoffels. Als lid van het dagelijksch bestuur wensch ik ant woord te geven op hetgeen hier is gesproken te dezen aanzien. En dan moet ik al dadelijk zeggen, dat er hoegenaamd geene weifeling heeft bestaan, maar dat juist het besluit, door ons genomen, 't gevolg is van rijp beraad. In onze laatst gehouden vergadering op Zaturdag is het geblekendat bij de tegenstanders van ons voorstel zulk eene diep gevestigde overtuiging heerschte en dat deze met zooveel nadruk door hen werd ontwikkeld, dat ook het gevoelen der minderheid op onze overwegingen niet zonder invloed mogt blijven. Was al het beginsel zelf met de meerderheid van twee stemmen aangenomen, art. 7 der verordening zelve deed bij de minderheid van Burgemeester en Wethouders en ook bij mij groot bezwaar in de uit voering ontstaan; ja, ik wil wel zeggen, dat Burgemeester en Wethouders geen kans zagen daaraan uitvoering te geven zonder den bestaanden tegen stand in en buiten deze vergadering nog aanmerkelijk te vermeerderen'. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend, dat dit een punt van gewigt was, hetwelk zij verpligt waren in rijpe overweging te nemen. Ik voor mij geloof, dat ook bij eene stemming over art. 7 de voorstanders van het stelsel zouden hebben moeten terugdeinzen. Op Burgemeester en Wethou ders zoude toch daardoor een pligt worden gelegd, die niet uitvoerbaar wasen was hij uitgevoerdde grootste verdeeldheid in de gemeente zou in het leven roepen. Ieder weet de gevolgen van zoodanige verdeeldheid en het kan dus van Burgemeester en Wethouders geene zwakheid worden genoemd, dat zij gemeend hebben gehoor te moeten geven aan de wenken, door de minderheid in de vorige vergadering gegeven, en daarvoor eigen meening hebben opgeofferd. De heer Krantz. Ik heb de mededeeling van den Voorzitter met leed wezen vernomen. Er heeft in deze zaak, gelijk in iedere andere, verschil van opinie bestaan en de meerderheid was niet groot, maar naarmate eene zaak meer of minder belangrijk is, zal dit wel immer het geval zijn. De minderheid heeft gesproken van een onzedelijk beginsel, dat aan het ont werp ten grondslag zou liggen. Ik trek dit mij zeiven niet aandit is geheel een verschil van opvatting. Naar mijne meening is het beginsel, ten grondslag liggende aan het voorstel van den heer Scheltema, onzede lijk en onaannemelijk; maar des niet te min zou ik in het besluit der meerderheid van den Baad hebben berust, wanneer zij dat had aangenomen. Het is mijne overtuiging dat de belasting op het inkomen de belasting der toekomst worden zal. In groote steden heeft men daartegen nog bezwaren; in kleinere, waaronder ook van niet onaanzienlijke bevolking, is zij met goed gevolg ingevoerd. Zoo zoude het ook hier gegaan zijn. Alvorens nu evenwel door Burgemeester en Wethouders een ander plan worde voorge dragen, komt het mij voor, dat eene beslissing omtrent het voorstel van den heer Scheltema moet genomen worden. In eene tijdelijke regeling van ons belastingstelsel zie ik geen bezwaar. De gebreken die aan het bestaande klevenkunnen gewijzigd worden. Door de intrekking van het voorstel echter blijven wij in het onzekere, en komen wij geen stap verder, en ik mag niet ontveinzendat het ook op mij een onaangenamen indruk heeft ge maaktdat, alvorens wij zijn getreden in eene beoordeeling der artikelen, het ontwerp wordt teruggenomen. De heer Hubrecht. Ik heb bij t|l)' ontwerpen van het raadsbesluit en de verordening mede mijne stem ox..,' ati gegeven, maar wil gaarne er kennen dat de vele bezwarendie (artegen in onze laatste vergadering zijn ingebragt, bij mij zwaar hebber gewogen. Het voorstel is op eene loyale, maar niettemin heftige wijze bestreden. Vele van de daartegen aangevoerde bedenkingen waren niet weg te nemenen bij de zoo uiteen- loopende, reeds geuite gevoelens over art. 7 gevoegd bij het verschil dat in ons collegie daarover bestondachtte ook ik het wenschelijk ons voor stel terug te nemen. Ik zoude ongaarne zien dat een voorstel van Burge meester en Wethouders over eene zoo gewigtige zaak, gelijk het zich liet aanzienmet eene meerderheid van tweeof misschien wel eene stem werd aangenomen. De heer Tollens. Mij verheugt de intrekking van het ontwerp inede in hooge mate, omdat ik de aanneming er van beschouw als zeer in het nadeel der staddie door ieder zou worden verlatendie er niet bepaald wo nen moest, en het daarom niet zou willen omdat hij eene heffing als de voor gestelde ondragelijk vond. Daarenboven zou de aanneming van het ontwerp Burgemeester en Wethouders het prestige doen verliezen, hetwelk zij thans te regt genietenen dat wel door de vexatoire maatregelenaan het slot van art. 3 opgenomen. Ik vertrouw in gemoede dat na verloop van een jaar de voorstanders van dit concept tot een ander gevoelen zullen zijn ge komen en zich later verheugen daarover, dat het nu teruggenomen werd. De heer Wttewaall. Mijnheer de Voorzitter, ofschoon ik de overtui ging heb, dat de invoering van een ander belasting-stelsel steeds onvermij delijke bezwaren zal hebbenzoo acht ik het echter niet wenschelijk om eene voordragt als deze, van zoo groot gewigt, te zien aannemen met 12 tegen 11 stemmen. Met vele artikelen kan ik mij vcreenigen. Er volgen er nog te behandelenwaarop ik amendementen zoude wenschenzij hadden die bezwaren kunnen wegnemen of verminderenen zoo zij na de aanne ming in strijd waren met de zienswijze van de voorstellersdan nog kon de voordragt door Burgemeester en Wethouders zijn ingetrokken. Dat zoude ik na zooveel arbeid en strijd wenschelijker hebben geacht. Er schiet nu niets over dan zich neder tc leggen bij het genomen besluit van Burge meester en Wethouders. De heer van Wensen. Mij daarentegen spijt het zeer, dat de behan deling der zaak geen voortgang heeft en tot eene eindbeslissing heeft geleid. Intrekking had altijd kunnen geschiedenwanneer art. 7 door afstemming daartoe aanleiding had kunnen geven. Ik vereenig mij overigens volkomen met hetgeen door den heer Krantz is opgemerkt. De heer Meerburg. Daar ik behoord heb tot de minderheidzal ik niet behoeven te zeggen, dat mij het besluit, door Burgemeester en Wet houders genomen, verheugt. Ik geloof, dat er moed toe noodig was, hun ontwerp terug te nemen, en ik twijfel niet, of onze ingezetenen zullen dit gaarne met mij erkennen. De heer van Outeren. Uit hetgeen ik in de voorlaatste vergadering heb gezegdhetgeen door den heer van Kaathoven daar zoo even is beves tigd en aangedrongenvolgt dat ik mij verheugen moet over de mededee ling door den Burgemeester gedaan. De heer nu Rieu. Ik kan niet nalaten te betuigendat mij het besluit van Burgemeester en Wethouders zeer heeft verrast. En toch heb ik het niet zonder genoegen vernomen. Immers was in het laatst gewijzigd ont werp van de oorspronkelijke beginselen in vele opzigten afgeweken. Er was iets tweeslachtigs voor in de plaats gekomen, waaraan ik moeijelijk mijne stem zou hebben kunnen geven. De heer Scheltema. Ik verkeer op 't oogenblik in een moeijelijk ge val. Burgemeester en Wethouders hebben hun ontwerp ingetrokken; het mijne blijft nu alleen over, en zou dus in behandeling moeten komen. Ik wensch eerst een enkel woord te zeggen omtrent het karakter van mijne bestrijding, en de drijfveer die mij tot het doen van mijn voorstel geleid heeft. Het was geene oppositie tegen Burgemeester en Wethouders, het was niet omdat ik meende de aangewezen persoon te zijn, in staat om aan Leyden een goed ontwerp voor eene belasting te geven. Neen! dit zij verre. Doch ik voorzag dat ons eene income-tax met eigen opgave zou worden voorgesteld, Daarmede zou ik mij volstrekt niet kunnen vereeni gen; ik zou die dus moeten bestrijden zoo veel ik kon; maar dan kon ik verwachten dat men mij zou toevoegen: het is gemakkelijk te bestrijden, maar weet gij dan iets anders. Daarom alleen beb ik mijn voorstel gedaan, om namelijk bij mijne bestrijding van het ontwerp van Burgemeester en Wethouders een ander daartegenover te kunnen stellen. Of nu het mijne, indien het in behandeling kwamaangenomen zou wordennu Burgemeester en Wethouders het hunne, niettegenstaande het aanvankelijk eene kleine meerderheid hadhebben ingetrokkengeloof ik niet. Doch die ge dachte heeft mij niet geleid tot het besluit, dat ik ga mededeelen. Indien het eene zaak betrof waarin ik meende naar mijne overtuiging te moeten volhardendan zou ik voor de vrees voor een échec niet terugdeinzenal stond ik ook alleen. Doch hoezeer ik niet van denkwijze in zake van be lasting veranderd ben, zoo is zulks hier het geval niet. Al kon ik ver wachten dat mijn voorstel de meerderheid zou erlangen, zoo zou ik nu zelfs geene overwinning tegenover Burgemeester en Wethouders willen beha len. Mijne bestrijding gold alleen hun ontwerp. Nu dit door lien is inge trokken, vervalt ook mijne bestrijding. Burgemeester en Wethouders heb ben een nieuw ontwerp toegezegd, en ik mag verwachten, dat het niet in denzelfden geest zal zijn als dat, wat Burgemeester en Wethouders heb ben ingetrokken. Ik wil dat afwachten. Prijs stellende op de mededee ling, ons door Burgemeester en Wethouders gedaan, waardeer ik zeer het door hen genomen en voor de burgerij zoo hoogstbelangrijke en gewenschte besluit en verklaar ik ook mijn voorstel in te trekkenin afwachting van het geen Burgemeester en Wethouders later aan den Raad zullen voorstellen. De heer van IIeukelom. Ik zal niet veel zeggen over het besluit van Burgemeester en Wethouders, waarvan wij zoo straks kennis ontvingen. Ik betreur het niet alleenmaar ben daarover zeer verwonderd. Ik zie daarin

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 8