zijn, onoverkomelijk acht ik die niet. Het is toch reeds in verschillende
plaatsenwaar die belasting is ingevoerdgebleken dat zij bijzonder gunstig
werkt. Den moed, door Burgemeester en Wethouders door het voordragen
betoond, stel ik niet zoo bijzonder hoog, aangezien zij daartoe eenigerrnate
verpligt waren, en had er dit jaar geene verandering van ministerie plaats
gehad, dan zouden wij tot de aanneming zijn genoodzaakt geworden.
De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten.
Art. 1 is van den volgenden inhoud
nEr wordt, te beginnen met 1 Januarij 1867, jaarlijks, met inbegrip
van 10 ten honderd voor kwade posteneene directe belasting geheven ten
bedrage van f 180,000 of zooveel minder als bij de begrooting zal worden
vastgesteldin verhouding der te heffen opcenten op de personele belasting
overeenkomstig art. 247 der Wet van den 7 Julij 1 865 (Staatsblad n°. 79),
met vergunning zoo noodig 10 pCt. of minder bij suppletoire kohieren te
mogen omslaan."
De heer Hartevelt. Ik zoude gaarne weten, waarom juist de som van
f 180,000 is genomen. Geen der raadsleden heeft daaromtrent iets gezegd,
en schijnt men dit cijfer goed te keuren, ik vind het enorm hoog, en de
hemel beware onsdat die som ooit door de belastingschuldigen moet
worden opgebragt, tenzij daaronder ook begrepen zijn de opcenten op de
rijks-personele belasting; hiervan is echter voor 1867 geen sprake, en
was het mijns inziens beter het aangegeven cijfer te verlagen.
De heer de Fremery. In de eerste memorie van toelichting is daarom
trent reeds eene explicatie gegeven. Wij wilden de som zeer ruim nemen
om niet telken jarewanneer meer benoodigd zou zijn, de koninklijke goed
keuring te moeten vragen. Op de begrooting is echter het juiste cijferdat
geheven zal worden, vermeld, en daarvan kan niet meer afgeweken worden.
De heer Cock. Ofschoon ik geloof, dat het hoofdprincipe in art. 2
voorkomt, zoodat door de stemming over art. 2 het raadsbesluit staat of
valtzal ik toch maar zekerheidshalve ook tegen dit art. stemmen daar ik tegen
de geheele voordragt ben. Er is daarvoor des te meer grond, dewijl door
dit art. min of meer reeds geprejudicieerd wordt aan het beginsel, vervat
in het voorstel van den heer Scheïtemaom geen 50 opcenten op het per
soneel te heffen.
De Voorzitter. Het zijn hoofdzakelijk die 50 opcentendie op den
voorgrond staanmaar men moet niet uit het oog verliezendat het cijfer
elk jaar aan het oordeel van den Baad zal worden onderworpen.
In stemming gebragt, wordt art. 1 aangenomen met 11 tegen 9 stemmen.
Tegende heeren Kncppelhout van Sterkenburgvan der Hoeven Tol
lens, Meerburg, van Outeren, Scheïtema, ten Sande, de Moen en Cock.
Art. 2 luidt aldus:
»In deze belasting wordenin evenredigheid van hun inkomen en het
aantal leden waaruit het gezin bestaat, aangeslagen de hoofden van huisge
zinnen zoo mede de meerderjarige afzonderlijk wonende of bij anderen
inwonende personen."
Dit artikel wordtzonder beraadslagingaangenomen met 11 tegen 9
stemmen.
Tegendezelfde heeren als boven.
De heer Hoog. Vóór gij nu art. 3 in rondvraag brengt, mijnheer de
Voorzitter, zou ik nu voorstellen, in verband met hetgeen ik de eer had
te ontwikkelen bij de algemeene beschouwingenhier in te lassohenals
artt. 3 en 4, twee bepalingen van de verordening, houdende de belasting
op de inkomsten te Middelburg, zoo als die gedrukt bij den Secretaris is
gedeponeerd; en zulks ten einde hier te omschrijven, wat men onder in
komsten in dit raadsbesluit hebbe te verstaan.
De heer de Fremery. Het was ook mijne gedachteals de Baad eene
nadere omschrijving dier inkomsten verlangde, daaraan toe te geven, of
schoon het mijne opinie blijft, dat het zeer moeijelijk zijn zal daarbij alles
te omschrijven, en niets voorbij te zien, en dit toch wordt in de eerste
plaats geeischt, wil men niet onbillijk zijn. De omschrijving in de Arn-
hemsche verordening kwam mij aanvankelijk de meest juiste voor, doch nu
die van Middelburg bijzonder wordt aanbevolen, kan ik mij ook daarmede
wel vereenigen.
De heer Cock. Ik moet verklaren dat ik op een amendement van eene
zoo gewigtige portee als de definitie van inkomsten niet voorbereid ben
en dat ik er mij bepaald tegen verklaren moet daarover op dit oogenblik
mijne stem uit te brengen. Men heeft wel eens gezegd, dat in hoogere
wetgevende vergaderingen de zamenhang en het hoofd-idee van menige wet
door het haastig voorstellen en aannemen van amendementen is bedorven
en uit zijn geheel gerukt. Indien dat daar gebeurt, is het voor ons eene
reden te meer om bedachtzaam te zijn, en het bloote voorlezen van zulke
diep ingrijpende bepalingen beduidt niet veel. Wij hebben alles, wat tot
dit onderwerp betrekking heeft, zoo naauwkcurig mogelijk trachten te beoor-
deelen. Ik weet dus niet, waarom wij zulke belangrijke bepalingen zoo maar
dadelijk, zonder behoorlijk onderzoek, zouden goedkeuren. Ik althans kan
ze zoo op het gehoor af niet beoordeelcn. Wij dienen ten minste 24 uren te
hebben om ze in overweging te kunnen nemen.
De Voorzitter. Als voorzitter der vergadering was het mijn voornemen
te verzoeken dat elk amendement, dat van eenigzins ingrijpenden aard
mogt zijnschriftelijk geschiedde. Dit amendement is meer dan schriftelijk
ingediendhet is gedrukt. Ik zou echter voorstellenook met het oog op
liet vergevorderde uur, dat amendement, als het behoorlijk mogt worden
ondersteundin de volgende vergadering te behandelenen wel op aan
staanden Maandag.
De heer Hoog. Ik wil mij zeer gaarne met dat uitstel van behandeling
vereetiigen. Het was verre van mij de vergadering te willen vergaauwen
of overrompelen. Ik heb dat amendement intusschen niet van mij zeiven
maar ik heb het overgenomen van elders, waar het goed werkt. De heer
de Fremery heeft reeds gezegd, dat, als wij het woord inkomsten gebrui
ken wij nog niets definiëren en nu geloof ikdat die definitie genoeg
zaam is uitgedrukt in de bepalingendie ik de vrijheid nam ter overneming
voor te stellen.
De heer van Heükelom. Ik voor mij ben niet zoo verlegen met dat
amendement. Het uur is reeds van zelf te ver gevorderd om het nu nog
j| te behandelen. Maar anders zou ik zeggen, dat dat amendement zoo een-
II voudig is en van zoo weinig belang, dat ik niet begrijp, dut daaromtrent
ji zooveel zwarigheid kan bestaan. Hoe zal het moeten gaan, als er nog
andere amendementen mogten worden voorgesteld? Voor elk amendement
bestaat helzelfde regt. Als dus voor ieder een uitstel noodig is, kunnen
wij wel een jaar over de zaak zitten.
De Voorzitter. Ik geloof wel, in verband met hetgeen er reeds be
sproken is, dat het amendement van grooten omvang is, de omschrij
ving toch moet alles omvatten, zoodat er bij de belastingschuldigen geen
I twijfel kunne bestaan.
De heer Hoog. Ik zou kortheidshalve in overweging geven om eenvou
dig in stemming te brengenof wij tot een uitstel van behandeling van het
amendement zullen overgaan ja of neen.
De heer Cock. Maar er wordt toch door ons niets meer verlangd dan
licht over de zaak verspreid te zien. En al is het, dat bij het ver gevorderde
uur het daglicht ons verlaat, laat ons toch zorgen, dat ook niet ik moet
het woord uitspreken duisternis over onze beraadslagingen worde ver
spreid. Het gaat niet aan maar zooals het ware bij overrompelingdiep
ingrijpende amendementen aan te nemen. En zijn wij het niet aan ons
zeiven verschuldigd om bij de beslissing over den zwaren lastdie ten ge
volge van eiken hoofdelijken omslag op de burgerij zal rustenden noodi-
gen ernst in acht te nemen? Als wij gaan regelen, moeten wij weten,
wat wij regelen. Maar ik zou dan ook de andere heeren willen uitnoodi-
genindien zij op dit of dat artikel amendementen wenschten voor te
dragen, die van ingrijpenden aard waren, die dan op schrift te willen bren
gen. Dan konden al die amendementen tot de volgende vergadering wor
den uitgesteld.
De heer van Heukelom. Ik begrijp zeer goeddat wij nu niet kun
nen voortgaanmaar ik ben er niet voor om het beginseldatalleen om
een amendementde behandeling der zaak worde uitgesteld. Men kan
wel elk amendement var. ingrijpenden aard beschouwenom een uitstel te
provoceren.
De Voorzitter. Ik stel voor, de verdere behandeling te verdagen tot
aanstaanden Maandag, doch eerst ten half twee ure, daar dien dag nog
moet plaats hebben de aanbesteding van het maken der nieuwe brug bij de
Bijnsburgsche-poort.
De heer Hubreciit. Die aanbesteding heeft ten twaalf ure plaats, en
zal dus wel vóór half twee afgeloopen zijn.
De Voorzitter. Dan stel ik voor de vergadering op aanstaanden Maan
dag te bepalen op half twee ure.
Dienovereenkomstig besloten zijndewordt de vergadering tot dien dag
verdaagd, hebbende de heer van Heukelom zich daarbij buiten stemming
gehouden.
Zitting van Maandag 17 December 186G,
geopend des namiddags ten half 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, Krantz, Hubrecht, Tollens, Wttewaall,
van Wensen, Meerburg, Driessenvan Outeren, du llieu, Scheïtema, van
Heukelom ten Sandede Moende FremeryHarteveltCockKneppel-
hout van Sterkenburg, van der Hoeven, Hoog, Goudsmit, Tieleman en
van Kaathoven.
De Voorzitter. Ik open de vergadering.
Burgemeester en Wethouders hebben heden morgen nader in overweging
genomen art. 7 van de door hen voorgedragen concept-verordening; deze
bespreking strekte om zooveel mogelijk tegemoet te komen aan de bezwa
ren, die reeds in de vergadering van Zaturdag 11. tegen dat artikel zijn ter
sprake gebragt. Zij hebben daarbij tevens den tot hiertoe gevolgden gang
der deliberatiën nagegaan en zij willen het niet ontveinzen, dat het hen
getroffen heeft, dat, zoo het zich laat aanzien, met slechts eene meerder
heid van twee ledenhun voorstel kans heeft te worden aangenomenter
wijl zich negen bepaald daartegen verklaren. Bij zulk een belangrijk onder
werp beschouwen zij dit niet wenschelijk, vooral nu niet, daar voor het
volgend jaar de hoofdelijke omslag door de afschaffing der accijnsen zoozeer
moet verhoogd worden. De meerderheid heeft daarom, na ernstige over
weging, het raadzamer geoordeeld dat uwe deliberatiën omtrent dit onder
werp niet verder mogten worden voortgezetwaarom Burgemeester en
Wethouders besloten hebben, gelijk zij doen bij deze, u voor te dragen
hun voorstel terug te nemen, ten einde hun in de gelegenheid te stellen
een ander concept nader aan uwe vergadering aan te bieden, en zulks
onder gelijktijdige voordragt, dat het uwe goedkeuring moge wegdragen het
bestaande belastingstelselgewijzigd voor zooveel noodigter voldoening
aan de voorschriften van het hooger bestuur, nog voor één jaar te be
stendigen.
De heer Cock. Ofschoon het jongste lid dezer vergadering, acht ik mij
gedrongen Burgemeester en Wethouders dank te zeggen voor dit besluit.
Daar ik, zooals de vergadering weet, tot dc felste bestrijders van hun
voorstel heb behoord, zal het haar niet verwonderen dat ik gaarne hulde
breng aan het besluit, waartoe Burgemeester en Wethouders nu na rijp
beraad zijn gekomen, om hun voorstel vooralsnog in te trekken en andere
maatregelen te beramen. Ik juich het toe dat Burgemeester en Wethouders
hebben toegegeven aan de bezwaren eener talrijke en krachtige minderheid.
Zij hebben daardoor getoond in hooge mate te bezitten, ik zal niet
zeggen eene eigenschap, maar eene deugd waarover men zich dikwijls be
klaagt, dat zij in hoogere vergaderingen niet altijd wordt in acht geno
men, eene deugd die een Fransch schrijver noemt le respect du aux
minorités. En dit heeft op mij een nog aangenamer indruk gemaakt,
omdat het toegegeven bezwaar, dat hier was geopperd, voornamelijk was een