heb zijne meening meer hooren uiten: dat namelijk het voorstel van Bur- I
gemeester en Wethouders wel zoo goed niet is, maar dat men zich nog
minder met dat van den heer Schelteina kon vereenigen en men dus maar
voor het eerste moest stemmen. Ik ben het daarmede niet eensen ge- I
loof niet, dat men, zoo er twee kwaden zijn, de burgerij met één van
beiden moet belasten. In de eerste plaats toch is de tijd nog niet zoo ver
verstreken, dat er niets beters of anders zoude kunnen gevonden worden,
en verder zie ik niet inwaarom men zichzoo lang men niets anders ge
vonden had, niet gedurende één jaar of' korteren tijd met de bestaande
belasting zoude kunnen behelpenmet toevoegingbij voorbeeldvan een
kleinen factor om aan de eischen van de circulaire van den minister te vol
doen. Ook zoude men zoo lang de Amsterdamsche belasting kunnen ne
men. Die bepaalt het inkomen naar vaste kenteekens, ik meen wel naar
al de grondslagen van het personeel, minus deuren en vensters en haard
steden natuurlijk vermenigvuldigd met een factor. Daarbij wordt tevens
het bewijs toegelaten, dat men minder inkomen heeft. Ik prijs echter dit
stelsel nu niet aan, daar ik voor het plan van den heer Scheltema ben,
maar wijs het alleen aan, als een middel om ons zoo lang te behelpen,
voor hen, die meenen in de gegeven tijdsomstandigheden van twee slechte
zaken de minst slechte te moeten nemen.
De heer Stoffels, liet is eene algemecne waarheiddat er nog nooit
eene belasting is kunnen uitgedacht worden, «lie naar de meest billijke
grondslagen kan worden gehevenen niemand stof tot klagen kan geven.
Dat er enkelen zijn, die misbruik maken van bepalingen en omstandighe
den, 'tbehoort tot de mogelijkheid; doch om dat in het algemeen van de
Leydsche burgerij te zeggen ik kan zulks niet toegeven. Maar steldat
men daaromtrent niet verzekerd wasdan vraag ik of datzelfde niet even
zeer kan worden gezegd van de beide andere voorstellen. Het kan gebeu
ren dat men omtrent zijn inkomen minder aangeeft dan volgens werkelijk
heid waarheid is. Maar zoo kan er eveneens van het meubilair eene mindere
taxatie plaats hebben. Zaken van waarde kunnen aan het oog van den
schatter worden onttrokken. Ik betwijfel echter in het algemeen ook die
handelwijze. Ontduiking is bij elk stelsel mogelijk, doch die mogelijkheid
moet niet als maatstaf bij de beoordeeling van het stelsel op den voorgrond
staan. Zeker is het, dat van de middelen om de belasting te krijgen het
voorgestelde het beste is; maar daarbij kan nog niet gezegd worden, dat
men het mes op de keel zet. Het zal zeker worden toegepast, waar eene
kennelijke afwijking plaats heeft. Die ook bekend staat f 16000 te verte
ren en zich aangeeft voor f 3000, zal daardoor van zelf voor zijne mede
ingezetenen ten toon zijn gesteld. In een naburig land, speciaal in Ham
burg, was het geheel aan het publiek vrijgelaten om naar evenredigheid
van zijn vermogen in de gemeentelasten bij te dragen, en tot 1865 is
dat altijd goed en eerlijk toegegaanen heeft men de beste resultaten
verkregen. Zou nu de Nederlander zoo beneden het peil zijn van eerlijk
heid bij den nabuur? Ik voor mij geloof het niet. Ik geloof daarom,
dat de grondslag, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, een van
de beste isen ik kan niet aannemendat de burger en mindere klassen
meer zouden moeten betalen dan de andere. Volgens mijn denkbeeld zal
het tegendeel plaats hebben. Ik geloof, dat, bij eenige naauwkeurige op
gaven, de hoogere standen wel meer zullen betalen. Wij, als leden van
den Kaad, ik heb het opzettelijk nagegaan, zullen wel meer betalen. En
dan het verbazend onregelmatige van de grondslagen van huurwaarde enz.
Het nagaan van het kohier van het vorig jaar kan aantoonen, dat de on
regelmatigheden zoo groot warendat er geene aanleiding bestaat om aan
een aanslag naar de huurwaarde en het meubilair de voorkeur te geven. He
heer Scheltema heeft teregt reeds zelf gezegd, dat deze niet altijd in even
redigheid zijn tot het werkelijk inkomen. Daarom is het best om datgene
toe te passen wat het eenvoudigste en gemakkelijkste is.
De heer Scheltema,. Er is gezegd, dat er evenzeer ontduiking moge
lijk is volgens mijn voorstel als door het ontwerp van Burgemeester en
Wethouders. Maar dan vraag ik, of het niet gemakkelijker is het uiterlijk
vertoon te beoordeelen, wat een ieder ziet, dan de particuliere kas te tref
fen, die tot het geheim behoort, waarvan niemand iets weet. Ik weet, dat
niet alle ontduiking is tegen te gaanmaar ik wenschdat zij althans zoo
min mogelijk kunne plaats hebben. Ik geef toe, dat de volmaaktheid niet
te bereiken is, maar volgens het ontwerp van Burgemeester en Wethouders
is er te veel aanleiding tot ontduiking en is ook de verleiding daartoe
veel te groot.
De heer Stoffels. Wij spreken van huurwaarde, die zeer zeker altijd
tot groote onevenredigheid moet aanleiding geven.
De heer Scheltema. In het ontwerp van Burgemeester en Wethouders
komt toch ook de huurwaarde voor. Doch al was die eenige vaste grond
slag, dan nog geloof ik dat het beter ware meubilair en huurwaarde te ne
men, maar nu, volgens dit ontwerp, hangt alles af van het goedvinden van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Stoffels. Ik ben ook begonnen te zeggen, dat het eerste ge
deelte aan Burgemeester en Wethouders nog het meest toelacht, als het
meest uitvoerbare: eigene aangifte zonder bijkomende bepalingen, zonder
bepalingen die de uitvoering bemoeijelijken.
De heer Cock. De heer Stoffels gaat van de meening uitdat ik en
over het algemeen de meeste tegenstanders van deze voordragt te pessi
mistisch gesproken hebbendat wij de meeste menschen voor veel te on
eerlijk houden, terwijl zij dit niet zijn. In hoeverre ons oordeel al of niet
pessimistisch is, is moeijelijk uit te maken; dat hangt van ieders indivi-
dueele beschouwing af. Ik voor mij houd mij zeiven voor geen pessimist
en ben er verre van de meeste menschen voor oneerlijk te houden. Dat
mijne vrees echter niet geheel ongegrond is en ik dus niet te pessimistisch
heb geoordeeldkan ik met bewijzen staven. Ik heb hier voor mij liggen
het primitief kohier van de inkomsten-belasting met eigen aangifte van
Groningen, eene stad, die wat bevolking betreft, zoo wat ongeveer met
Leyden overeenkomt. Dat kohier bevat 3756 aangeslagenen en onder die
3756 zijn er meer dan duizend, die verklaard hebben een inkomen te heb
ben van honderd gulden, dat is dus nog niet voluit twee gulden per week,
en dat nog wel voor een groot gedeelte hoofden van huisgezinnen 1 Ben ik
nu zoo pessimistisch als ik zeg, dat alligt hetzelfde verschijnsel zich ook
hier zal kunnen voordoen? De heer Stoffels heeft wel, zoo goedig weg,
gezegdochonze Lcydenaar is nog zoo slecht niet. Ik ben dit volkomen
met hem eens en dit is, dunkt mij, juist voor ons eene reden te meer om
te zorgen, dat hij zoo blijve en niet slecht worde. Eindelijk heb ik nog
in den loop dezer discussiën een spreker Burgemeester en Wethouders
hooren geluk wenschen met den moed, dien zij getoond hebben door het
aanbieden van deze voordragt. Ik geef toedat er moed toe moet behoord
hebben om een ontwerp aan te bieden zoo als dit, dat eene vereeniging is
van twee lijnregt tegenover elkander staande stelsels, een zamenraapsel
men vergeve mij dit woordvan de meest tegenstrijdige bepalingen. Waar
lijk met het oog op de eischen ook der theorie mogen wij ons wel eens
afvragenwat zal de vreemdelingdie toch al te zeer geneigd is om op
Leyden neer te zien, wel zeggen, als Leyden het eerst van alle groote ste
den met eene dergelijke onwetenschappelijke zamenvoeging van belasting
stelsels voor den dag komt? Overigens is mijn hoofdbezwaar tegen het
ontwerpde immoraliteit er vanonveranderd gebleven.
De heer de Eremery. Alles hangt af van het standpunt, waarop men
zich plaatst. Ik geloof niet, dat men in deze quaestie onze stad niet met
andere gemeenten kan vergelij ken. Zoo als men weetheeft men te Arnhem
eene zoogenaamde Classen-steuer, die voor dit jaar weer ten tweeden male
is goedgekeurd. Dit heeft mijne overtuiging versterkt, dat ons denkbeeld
zoo slecht niet is. Ik geloof, dat wel een ieder eerlijk genoeg zal zijn
om de aangifte naar waarheid te doen; dat een ieder, die een eerlijk man
wil blijven, alles zal doen wat strekken kan om zijn crediet, de achting
en het aanzien, dat hij geniet, te behouden. Er is op de eerlijkheid in het
buitenland gewezen; wij mogen hetzelfde, zoo ik geloofvan onze medeinge
zetenen zeggenen dat heeft niet alleen betrekking op de zeergegoede
burgerijmaar ook op den kleinen burger. Als lid van de Commissie van
beheer over de Hulpbank heb ik mij hiervan vaak kunnen overtuigen. Ik
geloof, dat een ieder er prijs op stellen zal een eerlijk man te blijven en
men in den regel er niet op uit zal zijn om zich te verrijken ten koste
van de gemeente, ten koste van zijn buurman. Wat de aanmerkingen van
redactie cn andere op sommige artikelen betreft, kan ik daaromtrent mede-
deelen dat, als die aan de orde zijn, ik door het dagelijksch bestuur ge-
raagtigd ben nog nadere wijzigingen voor te stellen.
De heer Tollens. Ik wensch slechts met een enkel woord te zeggen
waarom ik mijne stem tegen het ontwerp van Burgemeester en Wethouders
zal uitbrengen. Zoo even namelijk verheugde zich een onzer geachte mede
leden over den moeddien Burgemeester en Wethouders hadden betoond in
het voorstellen van dit ontwerp; ik integendeel betreur dien moed, die
welligt beter overmoed zou kunnen genoemd worden. Wanneer men in
alienea 2 van het voorgestelde artikel 3 leest: "Ambtshalve aanslag heeft
altijd plaats wanneer enz. of wel dat die aangifte door Burgemeester en
Wethouders niet voldoende wordt geoordeeld." Zoo vraag ik: op welken
grond toch zullen Burgemeester en Wethouders hun oordeel steunen, wan
neer zij zullen vermeenendat de gedane aangifte niet voldoende is, dan
alleen op hunne subjective meening, die zeer zeker veeltijds erroneus we
zen moet? De heer de Eremery schilderde ons daar even de eerlijkheid
van ons volk zoo treffend af, dat de zaak voor Burgemeester en Wethou
ders nog moeijelijker wordt, wanneer de geleverde schilderij absoluut waar
is. Hoe zullen zij bij zooveel eerlijkheid van den, aangifte doende, be-
lastigschuldige er toe durven besluitenom de opgave van een zoo eerlijk
belastingschuldige te verdenken onvoldoende te wezen? Mij dunkt er is
meer dan moed noodig om door een ambtshalve omslag implicite een eer
lijken aangever te doen kennen, dat men zijne aangifte niet als voldoende,
dat isals niet eerlijk erkent of vertrouwt. Ook dit bezwaar maakt in mijn
oog eene belasting, op eigen aangifte, immoreel en dus verwerpelijk.
De heer de Eremery. Als de eindbeslissing aan ons moest zijn zou
ik de eerste wezen om te zeggendat ik in die commissie Helst geen zit
ting nemen zou. Maar nu er hooger beroep bij den Kaad wordt toegela
tenwanneer daartoe aanleiding bestaat, zal ik niet schromen een oordeel
uit te brengen.
De heer Tollens. Ik protesteer als raadslid tegen zoodanige opdragt
en erken gaarne dat ik niemand zou durven verwijten, dat hij onvoldoend
zou hebben aangegeven. Zoo iets zou echter plaats hebben, wanneer ik,
als raadslid, eene uitspraak van Burgemeester en Wethouders, naar luid van
art. 3 alien. 2 van het ontwerpzou moeten helpen arresteeren. Ik geloof
niet dat eenige wettelijke bepaling mijals lid van den gemeenteraad
zoodanig officie oplegt.
De heer de Fremery. Ik moet hieromtrent opmerkendat de ge
meentewet bij art. 265 het toch aan de raadsleden als verpligting oplegt.
De heer Tollens. Ik zou dat wel eens willen lezen in de gemeentewet.
In mijn exemplaar vond ik hettot hiertoeniet.
De Voorzitter. De beschouwingen over inkomen zijn verschillend
men kan daaromtrent dan teregt gewezen worden. Men kan gedwaald heb
ben in zijne opgave en toch ter goeder trouw zijn geweest.
De heer Tollens. Ik geloof, mijnheer de Voorzitter, dat men van den
Raad te veel zou vergenwanneer men verlangde dat hij de meening van
Burgemeester en Wethouders betrekkelijk onvoldoende aangifte zou beoor
deelen en liomologeeren.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat men van Burgemeester en Wet
houders kan verwachtendat zij zonder noodzakelijkheid de zaak in den
Kaad zullen brengen, maar dat zij veeleer zullen opvolgen den regel: in
dubio pro reo.
De heer Tollens. Dat is juist het oneerlijke er van; dat is een van de
middelen, die men den belastingschuldige in handen geefttot onjuiste opgave.
De Voorzitter. Oneerlijkheid en ontduiking zijn van iedere belasting
onafscheidelijk.
De heer Tollens. Maar waarom dan voor een bekend slecht systeem
van belasting-heffing een nog slechter gekozendat aanleiding geeft of
geven kan tot verbloemde opgaveof verdenking van oneerlijkheid van
den gemoedelijken aangeyer?
De heer Krantz. Ik vereenig mij met het ontwerp van Burgemeester
en Wethouders. Eene belasting op de inkomsten is door de gemeentewet
aangegeven. Aan de uitvoering mogen eenige moeijelijkheden verbonden