standighedenja wordt soms dienstbaar gemaakt aan personele vcctcn. Tk
zal dus daar niet over spreken en kom nu tot het ontwerp van Burgemees
ter en Wethouders. Het was mijn voornemen niet er veel over te spreken
maar ik ben daarvan teruggekomenomdat Burgemeester en Wethouders
nu op nieuw hun voorstel hebben gewijzigd en daarbij zooveel van hun
eerste ontwerp zijn afgeweken. Men moge zeggen: Burgemeester en Wet
houders hebben wat water in hun wijn gedaan ik beweer dat Burgemeester
en Wethouders heel veel water er in gedaan hebben. Het is als 't ware
een ander ontwerp geworden. Ik acht het geheel stelselloos en zonder
eenigen vasten en voor eiken belastingschuldige geldenden grondslag.
Ik zal dit eerst aantoonen en daarna zeggen waarom ik ook dit ontwerp
onregtvaardig en immoreel acht. Het eerste ontwerp van Burgemeester
en Wethouders hield in belasting te heffen van het werkelijke inkomen
verpligte eigen aangifte, in gemoede en naar waarheid gedaan; bij weige
ring, aanslag van Burgemeester en Wethouders; tegenbewijs, als die aan
slag te hoog werd geacht, en wie niet wist hoe hij zijn inkomen
berekenen moest kon het aan Burgemeester en Wethouders vragen. Ik
laat nu de uitvoering in het middenik heb daarover in mijne me
morie genoeg gezegd. Er ontbrak aan dat ontwerp, ook uit een theore
tisch oogpunt beschouwd, nog veel; maar er lag toch iets van een stelsel
in. De heer de Fremery heeft, indien ik wel verstaan heb, dit ontwerp
vergeleken met de Arnhemsche belasting en gezegd dat ook ik, in mijne
memorie van toelichting, op die belasting gewezen heb en haar eene Pruis-
sische Classen-steuer heb genoemd. Dit is zoo; ik heb er echter volstrekt
niet met instemming over gesproken. Ook in die belasting is intusschen
een zeker stelsel gevolgd. Ik heb haar genoemd eene belasting naar Pruissisch
model; ik zou ook gezegd kunnen hebben a Ia Bismarck. Op die wijze is
alles gemakkelijk uit te voeren. Wie in Arnhem geen aangifte belieft te
doen wordt door Burgemeester en Wethouders geheel naar willekeur aange
slagen. Het tweede ontwerp van Burgemeester en Wethouders was niet veel
gewijzigd; in de hoofdzaak was het hetzelfde gebleven. Maar nu het
derde, dat thans in behandeling is. In plaats van het eerste aan te vullen
met hetgeen daaraan ontbrak is het zooveel mogelijk geplukt. Art. 2 be
palende «dat er aangeslagen zal worden in evenredigheid van het inkomen,"
is blijven staan, maar van allen steun ontroofd en ten prooi gegeven
aan het egoïsme of de oneerlijkheid van den belastingschuldige. Geene
verpligte aangifte meer; geen tegenbewijs; wat inkomen is of wat men daar
onder moet of wil verstaan, dit komt er niet op aan; geene controle; 'tis
compleet aan een ieder overgelaten wat hij wil of durft opgevenja 't is
of dit in de hand wordt gewerktdoor in het onzekere te laten wat men
moet opgeven. Wat is er dus van het eerste ontwerp overgebleven Art.
2 is blijven staan; maar voorts? Als men het ontwerp ontdoet van den
vorm waarin het gedaan is, dan blijft er over aanslag naar de huurwaarde,
of wie daarin geen voordeel ziet geeft maar wat op, en wie de ruimste
consciëntie heeft en het meeste wagen durft met eene te lage opgave is
er het beste aan toe. Voorwaar eene uitnemende basis voor een aanslag
in de belasting. De heer de Premery heeft gesproken van de Engel-
sche income-tax. Maar gesteld dat een Engelschman zich hier met dei-
woon kwam vestigen en men zeide hem: in Leyden moet ge belasting
betalen naar uw inkomen, mij dunkt zoo iemand zou dadelijk denken: was
ik maar niet gekomen, het is voor mij als vreemdeling vooral zeer hatelijk
dadelijk mijn inkomen op te gevenen hij zou vragen hoe moet ik dat
opgeven, welke zijn daarvoor de voorschriften? Indien men hem antwoord
de: bekommer u daar niet over, wat uw inkomen is, dit verlangt men niet
te weten, of wel ieder berekent dit zoo als hij wil; zeg slechts de huur
van uw huisdan zal men u uw inkomen zeggenen is u dit te hoog
welnu geef dan maar wat minder op; als ge geen tractement hebt, kan
men u toch niets maken. Wat zou zoo iemand van zulk eene belasting
wel zeggen? Hij zou, verbeeld ik mij, men vergeve mij dat ik het zeg"
zijne schouders er voor ophalen. 'tls inderdaad voor mij onverklaarbaar
dat Burgemeester en Wethouders van hun eerste ontwerp zoo geheel zijn
afgeweken, bijna alles loslatenbehalve de eigen aangifte. In hunne memorie
van toelichting van hun eerste ontwerp wordt gesproken van het juiste,
■werkelijke inkomen in gemoede en naar waarheid opgegeven bij hun tweede
ontwerp wordt volgens de memorie van toelichting het juiste werkelijke inko
men reeds op zijde gezet: //er zal niet geheven worden naar dat inkomen",
maar wel naar het vermoedelijk inkomen; er bestaat //geen dwang, geen
straf"; en eindelijk in hunne derde memorie van toelichting wordt gezegd:
//dat door de opname van de eigen aangifte voldaan zal zijn aan de eischen
van de gemeentewet." Ik begrijp niet, dat Burgemeester en Wethouders
den geest van hun eerste ontwerp zoo geheel verloochenen en toch zoo ge
hecht blijven aan de eigen aangifte. Zij hebben een ontwerp willen geven,
dat volgens hunne eigene woorden //aan de wenschen van voor- en tegen
standers van de z. g. income-tax tegemoet komt." Dit is eene onmogelijk
heid, ja 'tis even onmogelijk als om eene accijns belasting te ontwerpen,
die zoowel aan de tegen- als aan de voorstanders van de accijnsen voldoet.
Wil men de belasting aan het hoofd der verordening noemen eene belasting
naar het inkomendaar heb ik niets tegende heer Blussé noemde in de
tweede kamer de accijnsen wel eene income-tax. Maar wil men tegemoet
komen aan de wenschen van de tegenstanders van de income-tax, dan moet
er geene eigen aangifte zijn; want juist in de eigen aangifte en in de be
oordeeling daarvan ligt het onregtvaardige en immorele der belasting en
dus ook mijn grootste bezwaar tegen het ontwerp van Burgemeester en
Wethouders. Ik wensch dit nu nader toe te lichten. Men zal kunnen
kiezen tusschen eigen aangifte en aanslag naar de huurwaarde, al nadat het
voordeeligste uitkomt. Wie veel inkomen heeft kiest dus misschienop eene
enkele uitzondering na, den aanslag van Burgemeester en Wethouders, naar
de huurwaarde; die aanslag is alzoo niet naar het inkomen, want dat zal
bij hen die aanslag van Burgemeester en Wethouders prefereeren wel hooger,
ja dikwerf veel hooger zijn dan de vermenigvuldigde huurwaarde. Maar
voor wie die aanslag niet voordeelig is, of niet voordeelig genoeg, kiest
eigen opgave. En wat, of naar welken maatstaf zal hij opgeven? Naar het
inkomen het juiste inkomen 't Zou zoo moeten zijnen er zullen ook
wel enkelen gevonden worden die zoo eerlijk zijn, maar toch bij uitzonde-
i;cr; verreweg de meesten zullen er anders over denken. Men zal bij
zlc' zeiven overwegenhoe laag durf ik opgevenen de uitslag van die
vervv-,;ng hangt af van het meer of min egoïste of eerlijke karakter van
den aangever; daarvan zal alzoo de opgave en dus ook de aanslag afhangen,
dat is de maatstaf; daarnaar zal de aanslag geevenredigd zijn, niet naar het
inkomen. Immers volgens dit ontwerp van Burgemeester en Wethouders is
men geheel vrij in de opgave. Wel is waar zij is onderworpen aan de be
oordeeling van Burgemeester en Wethouders. Maar wat beteekent die?
Hoe of waarnaar zullen zij oordeelen Wat is inkomen volgens liet ont
werp? Een ieder is vrij het te berekenen, zoo als hij wil, en men behoeft
niets te bewijzen. Het beoordeelen van Burgemeester en Wethouders be
teekent weinig of niets. Of is dit niet zoo? Ik zal dit eens aan mij zclven
toetsen. Van mijn inkomen weten Burgemeester en Wethouders niets af, als
ik het hun niet vertel. Er> zal ik dit nu met die eigen aangiftcgaan doen?
Ik zet nu eens alle eerlijkheid en gemoedelijkheid op zijde, en handel de
zaak met mijne beurs af. Niet alleen om mij voor het natjeel van een aan
slag naar de huurwaarde te vrijwaren, maar tot mijn voordeel maak ik ge
bruik van de eigen aangifte; ik mag dit immers doen? Wie ruime in
komsten heeft, maakt van den aanslag volgens de huurwaarde gebruik, ook
omdat dit hem voordeeliger is en zijn inkomen daardoor honderden ja
misschien duizenden gulden lager wordt berekend dan het werkelijk is. Ik
wil mij dus ook dat voordeel verschaffen; maar daartoe moet ik eene valsche
opgave doen. Ik ben daar echter overheenof ik eerlijkovereenkomstig
de wet, handel, dit gaat mij niet aan; mijne beurs, dat is hoofdzaak.
Wel nu, volgens de huurwaarde ad 600 zou ik aangeslagen worden tegen
een inkomen van f 6600. Ik heb nog iets meer inkomenmaar dat is
mijne zaak, dat is mijn geheim, zou ik dat vertellen en dan bovendien
daardoor veel belasting betalen? Ik heb lang er over gedacht wat op te
geven en kom eindelijk op 5000; nog iets lager, dan kom ik nog in
eene klasse lager; ik waag dit en geef op f 4800. Gelukt mijn proberen,
dan profiteer ik door mijne oneerlijke valsche opgave misschien wel f 100.
En nu vraag ik? wat zullen Burgemeester en Wethouders nu doen: als zij
mijne opgave krijgen. Zullen zij die goedkeuren of afkeuren? Dat zij niet
deugt is zeker doch dit weten zij niet. Ik reken er op dat Burgemeester
en Wethouders consciencieus en regtvaardig zullen zijn in de waarneming
hunner functiën. Zoo zij nu mijne opgave afkeuren, dan vraag ik verder:
op welken grond zullen zij afkeuren, waarop zal hunne beoordeeling rusten?
Omdat ik meer verteer, omdat het er bij mij in huis niet naar uitziet om
nog geen 5000 inkomen te hebben? Zullen zij dus op uiterlijke teekenen
afgaan? Neen, dit mag niet. Het is immers de voornaamste grief tegen
mijn voorstel, dat uiterlijke teekenen bedriegelijk zijn; men kan immers,
zoo oordeelt menuit de vertering niet oordeelen over het inkomenmen
kan immers veel verteren en weinig inkomen hebbeneen rijk ameuble
ment is verre om de gegoedheid te doen kennen. Uit mag dus niet in aan
merking komen. Een tractement heb ik niet, land bezit ik niet. Hoe zul
len Burgemeester en Wethouders dan mijne opgave beoordeelen. Zal het
eenvoudige gezegde, dat Burgemeester en Wethouders elkander misschien
toevoegen; »hij moet meer inkomen hebben dan hij opgeeft," voldoende
zijn voor eene regtvaardige op gronden steunende beoordeeling? Zouden Bur
gemeester en Wethouders zulk eene afkeuring voor zich zeiven kunnen regt-
vaardigen. Welk bewijs hebben zij dat ik hen bedrieg? Kan het niet zijn
dat ik een slecht jaar heb gehad? Neen! hunne afkeuring steunt alleen
op gissing of willekeur, anders niet; tot eene regtvaardige, consciencieuse
beoordeeling zijn Burgemeester en Wethouders niet in staat. Ik vraag
het hen zeivenhoe kunnen zij overtuigd zijn dat de afkeuring van mijne
opgave eenigen grond heeftdat zij niet willekeurig daarin te werk
gaan? Zij kunnen dit niet, en omdat ik dit weet, daarom heb ik zoo
laag opgegeven. Zoo zou ik doen, als ik geen bezwaar maakte tegen eene
valsche opgave en mij er niet aan stoorde of men mij daarvan verdenkt. In
dien mijne zaken eens niet gunstig gingen, zoodat mijne opgave getrouw
was, dan kwam ik immers toch onder die verdenking? Geef ik daar
entegen eerlijk op, dan zal ik, en juist omdat ik eerlijk opgeef, meer
betalenhooger worden aangeslagen. Zulk eene beoordeeling van Burge
meester en Wethouders leidt dus onvermijdelijk tot oneerlijkheid, kweekt
kwade trouw, lokt valsche opgaven uit en toch Burgemeester en Wethou
ders kunnen niet anders. Doch ja in enkele gevallen kunnen zij iets oor
deelenweten zij zelfs officieel iets van het inkomen af, namelijk ten aan
zien van tractementen van ambtenaren, officieren enz. Bijv. het tracte
ment van een officier is bekend hij zal dus, al woont hij op kamers,
worden aangeslagen naar zijn volle tractement, terwijl een particulier, af
heeft hij meer inkomenaangeslagen zal kunnen worden naar een inkomen
bedragende viermaal zijne kamerhuur, dat is, wanneer daaronder meubilair
of bediening niet begrepen zijn, een werkmans-inkomen van 500 a ƒ600.
Ook kan een lid van het dagelijksch bestuur, door particuliere omstan
digheden iemands inkomen weten. Moet hij dan in zijne officiële quali-
teit zich houden alsof hij niets wistof zich van de beoordeeling excuse
ren, omdat hij te veel weet? Ik geloof het niet, en eene opgave goedkeuren,
als hij weet dat zij niet deugt, mag hij ook niet. De eer om een wet
houder in zijne familie te hebben zou dan niet benijdenswaardig zijn. En
nog iets. Burgemeester en Wethouders kunnen weten of iemand land
of vast goed heeft, niet of hij effecten heeft. Als Burgemeester en Wet
houders dus in het algemeen van enkelen weten wat zij bezitten en wat hunne
inkomsten ongeveer zijn, en van de meesten niet, en er wordt gebruik
gemaakt van hetgeen zij wetenwordt er dan niet met ongelijke maat
gemeten en heeft dan niet de eenwiens inkomsten geheel onbekend
zijn, een voorregt boven den ander, van wie Burgemeester en Wethouders ze
weten? Is dit regtvaardig? En nu de immorele zijde van het ontwerp. Ik neem,
om die te doen uitkomen ten slotte nog een voorbeeldgeen uitzondering
maar uit de massa der belastingschuldigen: twee bewoners van huizen van
200 met verschillend inkomen. De een A heeft 1200 inkomen, de
ander B f 2500 of meer. Volgens art. 2 moeten beiden aangeslagen wor
den naar hun inkomen. A heeft eene vaste betrekking en een talrijk ge
zin zoodat hij niets overhoudt en met moeite rondkomt. B heeft geen
van beiden; hij verteert evenveel, maar leeft er dus, ook uiterlijk, beter
van. A is een eerlijk braaf huisvader, een voorbeeld voor anderen en
voor zijn kinderen; hij geeft trouw zijn inkomen op, dat zijne betrekking ople
vert; hij kan ook wel niet anders. B is in zaken verdient aardig geldwat hij
niet vertelt; hij zit er warmpjes in, want hij is zeer op de duiten, en nu
de income-tax komt, zal hij ook wel op zijn voordeel letteu; aanslag naar
dc huurwaarde is hem nog te hoog; hij wil nog wel wat minder betalen;