dat is mot nog vele andere personen het geval. In de laatste jaren is liet geheim van pensioenen, wachtgelden en meer dergelijke opgeheven. De heer Hoog. De heer de Fremery spreekt van het bekende inkomen; maar ik heb juist aangehaald eene lijst van inkomsten, die konden worden aangeslagen. Dat is dan bekend; daarnaar kan men iemands inkomen be- oordeelen. Maar is bet niet onbillijkdat menwanneer iemand meer heeft en portefeuille dan een ander aan verschillende inkomsten, men dan geen onderzoek kan doen en alzoo geheel ongelijk zal aanslaan twee per sonen, die welligt even vermogend zijn, ja, van welke het fortuin van dengenen, die meest alles en portefeuille heeft, welligt dat van deri ande ren, wiens lortuin meer bekend is, verre overtreft? De heer Meerburg. Ik zou mij moeijelijk met het later voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen vereenigen. Het is mogelijk toe te schrijven aan mijn bekrompen begrip, dut ik niet kan instemmen met eene inkomsten belasting; maar ik ben er daarom altijd tegen geweest, omdat ik die belasting noem ou-hollandsch daar de Hollander nog gewoon is zijn vermogen zelfs voor zijne naaste betrekkingen geheim te houdenen ge moedsbezwaren heb ik er tegenomdat ik door die belasting de belasting schuldigen bijna zal dwingen tot een leugen bij het doen van eigen aan gifte. De een zou de waarheid niet huldigen uit gierigheidde ander om zijn crediet op te houden, omdat hij minder inkomen heeft dan waarop hij gerekend wordt, feu andere kan ik mij in het geheel niet vereenigen met het woord minstensdat leidt tot despotisme, ik deel dienaangaande geheel de zienswijze van den heer Hoog. Ik kan in de openbare vergade ring geene personen noemenmaar wil mij zeiven tot voorbeeld nemen. Tk woon in een huis dat gruotcr is dan van menigeendie meer in portefeuille bezit dan iken men zoude dientengevolge mij welligt hooger aanslaan. Uiterlijke teekenen zijn geen bewijs, en wie weet dan de bezitter alleen wat in portefeuille is. Zoo wonen er veelal in kleinere huizen personen, die mis schien meer kapitaal hebben. Ik kan mij dus volstrekt niet met dit ont werp vereenigen en zal er tegen stemmen. Be heer van Outeren. Ik wensch mij voor een oogenblik zeer kort te bewegen op hot terreinwaarop de heer Hoog zich bewogen heeft. Ik bedoel het tweede gedeelte zijner rede, al zij het ook twijfelachtig of dit minder tot de algemeene beschouwingen behoort, dan wel tot de behande ling der artikelen. Ik kan mij met het door den heer Hoog gesprokene volmaakt vereenigen en zal daarom in geene enkele herhaling vervallen mijne stellige overtuiging is het, dat, als het woord minstens in art. 7 van het raadsbesluit blijft, alle leidraad voor ambtshalve aanslag wegvalt en dit tot de grootste onevenredigheden zal aanleiding geven; terwijl de belastingschuldige wel voorat zal dienen te weten, wat hij, ambtshalve aan geslagen zal moeten betalenom tussohen dezen aanslag en dien bij eigene aangifte te kunnen kiezen. Maar ik heb eene andere vraag, waarop ik mij voor alsnog geen duidelijk antwoord geven kan. Als men geene eigene aangifte doet, zal men ambtshalve worden aangeslagen en daarvoor zal als maatstaf zijn het bekende inkomenalsmede de werkelijke huurwaarde. Ik heb dat woord alsmede gelezen en ik moet dat zóó lezen alsof er stond en. Derhalve zullen er gelden twee maatstaven, die van het bekende in komen, plus de werkelijke huurwaarde. In dat geval vervalt alle denk beeld van keuze, zoo het niet is eene keuze met het mes op de borst; dat wil zeggen, dat men door dien ambtshalve aanslag oneindig meer be taalt dan bij eigen aangifte. Duidelijkheidshalve stel ik een voorbeeld. Een schoolmeester woont in een huis, dat eene huurwaarde heeft van ƒ300, en wij hebben kortelings gehoord, dat een onderwijzer behoort te wonen in een huis van f 300 huurwaarde. Dit met 8 vermenigvuldigdmaakt f 2400. Als hij nu van gemeentewege en alzoo een bekend inkomen heeft van 1000 en er dat moet worden bijgetrokken, dan wordt hij geacht een inkomen te hebben van f 34.00en hij zal dus vallen in de achtste klasse, terwijl hij zou kunnen volstaan met aangifte in de vijfde klasse. Er bestaat dus voor hem dwang of straf en men zegt geen dwang te wil len noch straf, maar gelijkheid voor allen! Men kan toch niet zeggen dat iemand, die een bekend inkomen heeft van ƒ1000, geacht moet worden een inkomen te hebben van /3400, omdat hij woont in een huis van ƒ300 huurwaarde. Als ik mij vergis, hoop ik dit te vernemen; maar ik zou zeer wenschendat de redactie verduidelijkt wierd en dat voor dat woord alsmede eene andere uitdrukking gekozen wierd. De heer de Fremery. Men moet in de eerste plaats wel in het oog houdendat wij eene belasting op het inkomen hebbenen als dit lager is dan het tarief, kan de huurwaarde niet in aanmerking komen. Ik ge loof niet te min dat beiden tot maatstaf moeten worden genomenbetreft het personen, van wie, nadat ze opgeroepen en gehoord zijn, het blijkt dat hun inkomen is beneden het tarief, dan wordt dit tarief niet toegepast. Ik kan op dit oogenblik geene andere explicatie geven. Beiden kunnen en behooren te zijn een maatstaf van den aanslag; maar waar het inkomen bekend is, zal het nooit hooger worden aangeslagen dan het werkelijk is. De heer van Outeren. Die dan een inkomen heeft van 2000zou dus niet hooger moeten aangeslagen worden dan voor f 2000. De heer de F'remery. Tenzij hij een huis bewoonde, waarvan eene groofere huurwaarde moest betaald worden. Hij kan zich intussehen altijd beklagen, als de taxatie te hoog is geschied, en dan zullen Burgemeester en Wethouders zeker niet onbillijk oordeelen. De heer van Outeren. Ik kan niet zeggendat ik nog voldoende ben ingelicht. Ik doe deze categorische vraag: wanneer iemand een be kend inkomen heeft van f 1000, en hij woont in een huis van ƒ300 huurwaarde, hoe groot zal dan zijn ambtshalve gedane aanslag zijn? De heer de Eremery. Voor f 1000, tenzij door de huurwaarde bleek, dat hij meer inkomen had. Die onderwijzer met 1000 inkomen zal nooit voor meer aangeslagen worden. De heer van Outeren. Maar hoe zal men doen ten aanzien van hem die woont in een huis, dat 300 huurwaarde heeft, terwijl hij geen be kend inkomen heeft, dat meer dan 1000 bedraagt? De heer de Fremery. Men zal op het hekende inkomen afgaan. Min stens kan eerst toepassing vinden als de belanghebbende, na gehoord en opgeroepen te zijn, niet anders doet blijken. Men rigt zich, om aan te toonen, dat men te hoog is aangeslagen, eerst aan Burgemeester en Wet- houdersvervolgens aan den Baad. Het is niet wel aan te nemendat dit eollegie een onbillijken eisch zal doen. Mogt dat blijkendan zou ieder raadslid de bevoegdheid en het regt hebben daarop terug te komen. De heer van Outeren. Ik moet desniettemin al weer terugkomen op den mandien ik op het oog heb. Hij doet geene eigen aangifteheeft een inkomen van f 1000 en woont in een huis van f 300 huurwaarde. Voor welke som zal hij aangeslagen worden? Maar ik wil de discussie op dit punt nu niet verder rekken. De heer de Fremery. Als lid der commissie zal ik er dan voor zijn, hem voor niet meer dan voor ƒ1000 aan te slaan. De heer Hubrecht. Ik kan volstrekt niet toegeven hetgeen mijn me delid van het dagelij ksch bestuur daar aanvoert. Immers in de vergadering van ons eollegie werd bij het ontwerpen dezer verordening steeds bespro ken en als regel aangenomendat bij niet aangifte art. 7 'imperatief voor Burgemeester en Wethouders is gestelden zij aan de woorden ^minstens geacht worden te bedragen" zijn gebonden. Wat het voorbeeld, door den heer van Outeren aangehaald betreft, daar is niet aan te doen; de man zal dan te hoog worden aangeslagenmaar door eigen aangifte had hij dit kunnen voorkomen. Art. 7 gedoogt geene afwijking. Ik meende dit te moeten zeggen, omdat in de vergadering van het dagelijksch bestuur art. 7 steeds in dien zin was besprokenen ook de heer de Fremery dat gevoelen toen sterk aandrong en voorstond. De Voorzitter. Het doet mij genoegen dat de zaak door den heer Hubrecht is opgevat, daar ik juist het voornemen had den geachten Wet houder te doen opmerken dat in het eollegie van dagelijksch bestuur steeds eene andere meening heeft bestaan. In het door den heer van Outeren bedoelde geval zouden wij niet anders kunnen doen dan naar een inkomen van f 2400 aanslaan; het woord minstens geeft het duidelijk aan. Er zijn op het woord minstens in dit artikel vele aanmerkingen in de sectiën ge maakt; maar Burgemeester en Wethouders meenen, dat dit woord moet behouden blijven; daarmede staat of valt het ontwerp. Ligt men het uit het artikeldan bedenke men wel dat men ook een inkomendat hoo ger dan ƒ18000 is, niet treffen kan. Ik herhaal dus dat, zoo iemand een bekend inkomen van f 1000 heeft en een huis bewoont van f 300 huurwaarde, ambtshalve aangeslagen, nimmer minder zou moeten betalen dan naar de som van f 2400. In dien geest is bij Burgemeester en Wethouders steeds gesproken, zooals de geachte Wethouder zich ook wel zal herinneren. Een mindere aanslag dan die overeenkomstig de huurwaarde is bij ambtshalve aanslag in strijd met het ontworpen artikel. De heer de Fremery. Het kan zijndat ik bij de explicatie mij vergist heb. Bij nadere beschouwing moet ik zelf erkennendat het woord minstens ook zoo door mij bedoeld was als thans door den Voorzitter is ontwikkeld. De Voorzitter. Ik zou meenen, dat de heer van Outeren met die inlichtingen wel genoegen zal nemen, en wij nu tot de behandeling der artikelen zouden kunnen overgaan. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat nu de beschouwing van den heer van Outeren eene wijziging zal moeten ondergaan. Het blijkt nu dat beide sommen niet bijeen gevoegd zullen worden, maar dat de keuze gedaan zal worden uit die tweeop onderscheidene wijzengeraamde sommen. De Voorzitter. Daarom wilde ik de debatten daarover sluitendaar ik geloof, dat bij het artikel eigenaardig de gelegenheid zal zijn om er op terug te komen. De heer Krantz. Gij hebt gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat naar eene huurwaarde van ƒ300 de maatstaf is ƒ2400. Maar dat is ƒ2100. De Voorzitter. Ik moet erkennen, dat dit zeer juist is. De heer du Bieu. Ofschoon ik het zeer onaangenaam vind dat ieder zijn inkomen publiek zal moeten maken, vind ik er nog meer bezwaar in om het meubilair te laten taxeren. Daarom geloof ikdat dit voorstel de voorkeur verdient boven het andere, terwijl er reeds zooveel bezwaren be staan tegen het nog in werking zijnde stelsel. De heer Scheltema. Het heeft mij veel genoegen gedaandatnaar aanleiding der gedane opmerkingen en het daartoe in de vorige vergadering door den heer van der Hoeven uitgedrukt verlangenverschillende verorde ningen' van andere plaatsen ter inzage zijn gelegd. Het zal nu daardoor gebleken zijn, dat het feit, dat reeds voor jaren zou zijn geconstateerd, dat in verschillende onzer groote steden de income-tax met goed succes is ingevoerd, daarop neerkomt, dat zij nog in geene enkele onzer groote steden bestaaten dus veel minder nog met goed succes werkt. In onze vier groote steden, Amsterdam, Botterdam, Utrecht en 'sHage, is het stelsel gevolgd, waarop ook mijn ontwerp rust, dat van het vermoedelijk inkomen, berekend naar vaste grondslagen en uiterlijke teekenen, zooals huurwaarde, meubilair enz.; zelfs Botterdam, de bakermat van al wat nieuw is, de stad van vooruitgang, daar zelfs bestaat geen income-tax. Men heeft er gepro beerd eene belasting op de vertering volgens eigen aangifte, maar ook daarvan is men teruggekomen. En den Eotterdammers kan men toch den lof niet onthouden, dat zij practische lui zijn. Alzoo, in geen enkele on zer groote steden bestaat de income-tax met eigen aangifte; en wat de ste den van den 2<L>» rang betreft, ongeveer 10 in getal, daarvan bestaat alleen in Groningen wat men eigenlijk income-tax kan noemen, nl. eene belasting uitsluitend van het zuivere juiste inkomen. In Arnhem bestaat ook wel iets dergelijks, maar behalve het inkomen met ruime klassen is de uiterlijke staat aldaar tweede grondslag. Ik lees in het algemeen verslag van de afdeelingendat ook in de Arnhemsche belasting eigen aanslag voorop staat en dat die dit niet verlangt aangeslagen wordt naar de huur waarde. Dit is niet zoo. In de Arnhemsche belasting komt huurwaarde zelfs in het geheel niet voor. In een paar andere steden bestaan ook nog inkomsten-belastingen, maar in de meeste niet; sommige hebben nog aceijnsen, en zooveel is zeker, dat de resultaten niet bewijzen voor de goede werking der income-tax. Nu zijn er nog wel kleinere gemeenten van 5 of 9 duizend zielen die eene belasting op het inkomen hebbenmaar daarmed' kan men in geene vergelijking komenen wilde men de werking aid*1' nagaan, zoo zou men nog meer van het immorele der income-tax over11"1' worden. Een aanslag in de belasting is daar afhankelijk van aller1 om"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3