De heer Meerburg. Met die wijziging heb ik er niets tegen. De voorwaarden worden hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VII. Voorstellen betrekkelijk de heffing eener plaatselijke directe belasting. De Voorzitter. Ik moet mededeelendat onder de verordeningen van andere gemeenten, die ingekomen zijn, tot mijn leedwezen nog niet ter visie is gelegd die van Dordrecht. Die mededeeling zou welligt van minder belang zijn, indien niet die verordening eenigzins afwijkende was van dc door ons overgelegden. Daar bestaat eene directe plaatselijke belasting of hoofdelijke omslag, die verschuldigd is door de hoofden de'r huisgezinnen en door de inwonende meerderjarige personendie een eigen inkomen heb ben. De grondslag dier belasting is het vermoedelijk inkomen op 1 Januarij van het ingetreden dienstjaar. Onder inkomen wordt verstaan en vallen alzoo onder het bereik der belasting alle vruchten van goederen bezoldigingenwin sten van handel, nijverheid en arbeidof andere daarmede gelijk staande voor- deelen, van welken aard ook. De laagste aanslag is f 3.de hoogste f 1200. De verdeeling der belastingschuldigen geschiedt in 16 klassen. Zij wier vermoedelijk inkomen minder dan f 400 bedraagt worden van deze belasting vrijgesteld. Ik heb gemeend dit nog te moeten mededeelen opdat de heeren er van kennis zouden dragenen open thans de algemeene beraadslagingen over de ingediende ontwerpen. De heer de Fremery. Mijnheer de Voorzitter, het zij mij vergund als mede-voorsteller van het nader gewijzigd ontwerp eener directe belasting nog voor den aanvang der discussiën, op te merken, dat de income-tax, zooals die in Engeland is omschrevenniet alleen eene opgave eischt van het juiste inkomenmaar bovendien de aanwijzing vordertuit welke bron nen dat inkomen voortspruit. Die laatste bepaling vooral geeft aanstoot en aanleiding tot ontevredenheidik zelf zou eene dergelijke heffing niet kun nen aanbevelen. Geheel anders is het echter met ons voorstel; de vraag: hoeveel inkomen hebt gij wordt niet gedaanveel minder nog de omschrij ving gevorderd die tot dè kennis zou leidenop 'welke wijze dat inkomen verkregen wordt. Aan den belastingschuldige blijft dc keuze, om opgave te doen van de klasse die zijn inkomen omvat, of wel zich ambtshalve te laten aanslaan; in beide gevallen wordt niet het juiste inkomen, maar het vermoedelijke, zooals de gemeentewet voorschrijft, getroffen. De strijd die dus tegen de income-tax is gevoerdzc kan niet dit ontwerp treden. Het geachte lid, die mede een voorstel deed tot wijziging van de belasting, heeft het zelf ook erkend in zijn eerste betoog op pag. 15, waar hij zegt, dat ons ontwerp meer heeft van de zoogenaamde Classen-Steuer in Pruissen. Die vergelijking neem ik gaarne voor de mijne over; het zal ook hem niet onbekend zijnhoe uitnemend die belasting aldaar werkt. Ik zie cr dus eene aanbeveling in voor ons ontwerp. Nog een enkel woord tot inlichting, waarom door ons de grondslag van het meubilair niet is opgenomenhet is omdat taxatie van meubilair, zal die waarheid zijn, niet zonder inven tarisatie, gelijk bij boedelscheidingen wordt opgemaakt, kan bepaald worden; is het voorschrift gemakkelijk te geven, de uitvoering zou, ook wat den tijd betreft om 3 a 4000 inboedels te waardeeren, onoverkomelijke moeijelijk- heden en bezwaren aanbrengenom tot eene goede uitvoering te komen zouden niet alleen de linnen- en porseleinkasten moeten worden opengezet, maar ook de ijzeren geldkisten waarin niet zelden de preciosa worden ge borgen. Ik vraag, zou de patient, die alzoo behandeld werd, wel altijd lijde lijk blijven, en zou ook hij, bij deze opname, niet gebruik maken van het regt hem verzekerd bij de wet van 31 Aug. 1853, Stbl. n°. 83, tot uit zetting uit de woning van iederdien hij niet wenscht toe te laten Boven dien, waarde van meubilair is ook in onze opvatting niet een deel van het inkomen, gelijk dc huurwaarde die jaarlijks moet betaald worden werkelijk is. Prof. Buijs heeft later dit met juistheid omschrevendoch gaf toe dat voor jaarlijksch onderhoud wel 8 of 10 pCt. van die waarde in aanmer king zoude kunnen genomen wordenik acht diten ik geloof bij nadere becijfering velen met mij, veel te veel, en verwijs, om dit gevoelen te stavenop de heffing van slechts 1 pCt. bij de rijks-personele belasting. De heer Scheltema is echter met die 10 pCt. nog niet te vreden; ofschoon hij de bezwaren van den hoogleeraar deelt, en er schijnbaar ook aan toe geeft, voert bij ze later door vermenigvuldiging weder tot 60 ja tot 80 pCt. op. Ik wijs alleen op het feit, maar laat de beoordeeling gaarne aan mijne medeleden over. Nog erkent de schrijver dat zijn voorstel, uitsluitend op de rijks-personeele grondslagen gevestigd, op geene goedkeuring zou kunnen hopen, als niet de Minister van Binnenl. Zaken bij missive van 23 Julij 11. had te kennen gegeven, dat een factor is een grondslag niet ontleend aan de personeele belasting; maar ik vraag: zal de Minister dit woord kunnen gestand doen, als hem bekend wordt het schrijven van zijn ambtsvoorganger in dato 6 Febr. II., waarbij juist het tegenovergestelde wordt betoogd, en waarbij op dien grond de gemeentebesturen worden uitgenoodigd om de verordeningen te herzien en de goedkeuring slechts voor een jaar, dat is voor 1866, wordt verleend. Ik vraag alweder: kan inderdaad worden aan genomen, dat de aard van een grondslag door vermenigvuldiging kan ver anderen. Mij is dit een raadsel, en ik geloof dat niet immer een opvolgend Minister dergelijke conclusie zou willen onderschrijven. Ik wil dus liefst op dien onzekeren grond niet voortbouwenmaar veel liever aan de duide lijke letter van art. 243 gevolg gevendan is er kans dat de wijziging duur zaam zijn kan, en dit vooral is, gelijk wij het in de memorie van toelich ting reeds gezegd hebben, van overwegend belang. De heer Scheltema. Ik wensch vooraf eene vraag te doenof namelijk nu de beide voorstellen in beraadslaging komendan wel eerst dat van Burgemeester en Wethouders en daarna het mijne. Als beide gelijktijdig in behandeling zijn gebragtdan zou ik nu verzoeken het woord te mogen hebben. De heer de Fremery is wel begonnen het voorstel van Burgemees ter en Wethouders te verdedigen, maar heeft te gelijkertijd het mijne be streden. Ik wenschte dus te wetenof ik daarop nu reeds kan antwoorden dan wel of het eerst in behandeling komt het voorstel van Burgemeester en Wethouders en daarna het mijne. De Voorzitter. Het was mijn voornemen eerst het voorstel van Burgemeester en Wethouders in behandeling te doen nemen. De geachte wethouder is misschien eenigzins afgedwaalddoor te gelijkbij de verde diging van ons voorstel, het uwe te behandelen. De heer de Fremery. Ik heb geene andere bedoeling gehad dan ons te regtvaardigen tegen het verwijt, dat juist onze grondslag niet gevolgd, maar ter zijde gesteld is. De Voorzitter. Mag ik vragen, of de heeren nog over dit onderwerp algemeene beschouwingen wenschen te voeren? De heer var der Hoeven. Ik heb met genoegen geziendat gevolg is gegeven aan mijn wensch en wij nu door de overlegging der verordeningen van verschillende gemeenten in de gelegenheid werden gesteld kennis te ne men van de elders ingevoerde plannen van directe belasting. En nu is het mij niet gebleken, dat, zoo als het aanvankelijk was voorgesteld, eene be lasting op de inkomsten in vele hoofdsteden van ons vaderland was inge voerd. Het bepaalt zich tot enkele plaatsen. Evenmin kan men met regt beweren dat die met vrucht is ingevoerddaar in gemeenten waar zulk eene belasting wordt geheven, deze eerst in 1865 in werking kwam of in andere zelfs eerst in dit jaar voor het eerst werd ingevoerd. Ik zal mij ver der thans over de zaak niet nader verklarenom niet te herhalen wat vroe ger gezegd werd. Dc heer Hoog. Gij brengt nu in behandeling, mijnheer de Voorzitter, het ontwerp van Burgemeester en Wethouders, en gij vraagt, of ik daar over algemeene beschouwingen heb te voeren. Ik wensch aan die uitnoo- diging gevolg te geven. En dan moet ik verklarendat ik met genoegen kennis heb genomen van dat voorstelen gezien hebdat gevolg gegeven is aan onderscheidene bedenkingen in de sectiën, en daardoor vele aan merkingen vervallen zijn. Dat neemt iutusschen niet weg, dat er voor mij nog aanmerkingen zijn overgebleven. Er wordt hier voorgesteld eene keus te doen tusschen eene belasting naar eigen aangifte of naar ambtshalve aanslag, die volgens een aangewezen tarief naar dc huurwaarde zal worden toegepast. Ik mis hier echter een leiddraad tot berekening van ieders inkomen. En nu ik kennis genomen heb van de verordeningen van ver schillende gemeentenvind ik die leemte aangevuld in verschillende dier verordeningen. Ik geloof, dat men ten opzigtc van ieder belastingpligtige ten deze naar zekeren leiddraad moet te werk gaanen dan zou ik mij het best kunnen vereenigen met de redactie der verordening van Middel burg omtrent dit punt. Ik heb daarvan een exemplaar voor mij. En nu zou ik wenschendat na art. 2 van do ons aangeboden verordening nog een paar artikelen wierdeu ingelaschtdie voldeden aan de eisohendoor mij verlangd, door te omschrijven, wat onder inkomen moet worden ver staan. Achter art. 2 zoude dan deze bepaling dienen te komen als een Art. 3. //Onder de inkomsten worden verstaan de in geld berekenbare //vruchten, voortspruitende uit eigendommen, andere zakelijke regten, //rentegevende bezittingenambtenbedieningenwachtgeldenpen sioenen, lijfrenten, tontines, periodieke uitkeeringen, jaarlijksche tegemoet- //komingen aan tijdelijke bedieningen of commission verbonden, neringen //of beroepen en bedrijven van allerlei aard." Ik heb in andere verordeningen eene groote opsomming gevonden bv. in die van Goeswaarbij wordt voorgeschreven te letten op de financiële positie van een huisgezinen daarbij eenige bepalingendie ik zeer onge past vind. Maar ik zou mij het best kunnen vereenigen met het beginsel om na te gaan: wat is mijn inkomen? Maar dan komt men nog slechts tot een onzuiver inkomenen daarom wenschte ik als een art. 4 ook te zien opgenomen de volgende bepaling, in de Middelburgsche verordening voorkomende: //Van de onzuivere inkomsten worden, om tot de zuivere inkomsten te //geraken, afgetrokken dc renten van verschuldigde kapitalen, de lijfrenten //en periodieke uitkeeringen, de grond-, dijk- en polderlasten en andere //zakelijke lasten der bezittingen, waaruit die inkomsten worden verkregen." Dan kom ik tot het netto-provenu van ieders inkomenen dan hebben wij ons niet te begeven in al die bezwaren van consciëntie, wat men al of wat men niet moet opgeven. Den belastingschuldigde is dan van zelf aangewezen, hoedanig te komen tot de opgave van zijn zuiver inkomen. Nu behoeft men dan ook niet van de bruto-inkomst te betalenhetgeen allezins onbillijk zoude zijn, maar van datgene wat van de onzuivere in komsten overblijft. Ik moet er bijvoegen, dat in Middelburg, van waar- ik door vriendschappelijke tusschenkomst mij zelf de verordening heb weten te bezorgennaar ik bepaald weetde inkomsten-belastingdie op dat stelsel is gebaseerd, perfect werkt; dat men zich daar zelf aangeeft en groote fortuinen zichmet eenige weinige uitzonderingen misschienniet geschaamd hebben, behoorlijk van hun inkomen te doen blijken. Men schrijft dit daaraan toedat zoodanige aftrekking en berekening is toege laten dan ik heb nog ééne tweede algemeene opmerkingdeze name lijk, dat, als men niet wil gebruik maken van de faculteit van eigen aan gifte, daar dit in de keus van den belastingschuldige is gelaten, en niette genstaande dien leiddraadwaarvan ik sprakmen alsdan ambtshalve door Burgemeester en Wethouders zal worden aangeslagen. Maar dan kom ik tot het woord minstens, in art. 7 te lezen. Dat woord geeft mijns be dunkens zooveel latitude in de beoordeeling om iemand aan te slaandat ik mij daarmede niet zou kunnen vereenigen. Ik zou liever eene fiksche bepaling verlangd hebben, dat de huurwaarde zóó en zdó zal zijn om het inkomen daaraan te toetsen. Maar als dit onderworpen is aan de beoordee ling van Burgemeester en Wethoudersdan wordt de zaak inderdaad inqui sitoriaal. Dan wordt aan Burgemeester en Wethouders de vrijheid gegeven het vermogen der ingezetenen te beoordeelenwaartoe ik hen niet compe tent beschouw. En daarenboven zal de maatregel hen niet kunnen treffen die hun vermogen en portefeuille hebbenmaar alleen henwier fortuinen als in vaste goederen bestaande, bekend zijn, b. v. uit de lijsten van hoogst aangeslagenen ter verkiesbaarheid voor de Ic Kamer der Staten Generaal, of op andere wijze. l)it zal dus geheel ongelijk werken en zulks acht ik hoogst onbillijk. Dus tpgenover het beginsel van eigen aangifte wenschte ik voor den ambtshalve aanslag een fixum quid, opdat dit meer zij een leiddraad voor Burgemeester en Wethouders, zonder dat het hun blijve overgelaten dit te kunnen verhoogenzooverre de fortuinen hun kunnen bekend zijn. Dit zijn, mijnheer de Voorzitter, mijne algemeene beschouwin gen in verband waarmede ikwanneer wij zooverre zullen gevorderd zijn de noodige amendementen zal voorstellen. De heer de Fremery. Wat het laatste punt betreft, kan ik mededee len dat de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is het bekende in komen te treffen. Van hem, die een tractement geniet, is dit bekend;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2